Menu

Premium

Preekschets Klaagliederen 2:5 – 4e zondag van de veertigdagen/lijdenstijd

De HEER was een vijand

Klaagliederen 2,5

  • Schriftlezing: Klaagliederen 2 en Lucas 22,41-46

  • Overige lezingen: Psalm 48 of een ander Sionslied (zonder God stort Sion in) ; Jeremia 12,1-6 (profetische klaagzang) en 7-13 (klaagzang van God).

  • Thema: Verbijsterd over de woede van God

Zie ook:

Liturgisch kader

– We zijn in de lijdenstijd. Dit lied laat ons delen in de verbijstering van de in Juda overgebleven Jeruzalemmers over de heftigheid en de grondigheid van de vernieling van stad en tempel in 587/6 voor Christus. Zij proeven in alles Gods brandende woede. Hij breekt met Jeruzalem! Het voortbestaan van Israël hangt nu aan een uiterst breekbaar draadje nu de kinderen van Jeruzalem van honger sterven op de schoot van hun moeder. Klaagliederen 2,8-11 en 2,12-15 worden gelezen in de eerste van de drie nocturnes tijdens de metten op Goede Vrijdag.

– Welke liederen passen in de dienst? Ik denk aan Psalm 6 over de pijn die Gods toorn veroorzaakt, aan Psalm 88 (‘Nergens licht’, Psalmen voor Nu) en aan liederen die onder woorden brengen hoe ver God weg is (bijv. een adventslied als GK 188 ‘O Heiland, open wijd de poort’), aan treurliederen over Sion als Psalm 74 (‘Sion is een spookstad’, Psalmen voor Nu).
NLB 130c ‘Uit de diepten’ verwoordt hoe het is God over een grote afstand aan te spreken. De ervaring van Gods afwezigheid kan een diep trauma veroorzaken, een onzekerheid die op ongelegen momenten angst brengt. Het kan al helpen daar woorden voor te zoeken, en die hardop te zingen, bijv. met GK 200 ‘O, God en Heer almachtig’, NLB 1003 ‘Stil is de straat’ en ‘Heel mijn hart’ van Sela.

Uitleg

Klaaglied 2 presenteert zich met het eerste woord (echa) als een klaagzang. Alle volgende regels klagen door, want de eerste letter van echa, de alef, start de ketting van het alfabet: er volgt een alfabetisch acrostichon. De weeklacht bij het puin van Sion stroomt door tot de laatste letter.

Er komen twee stemmen aan het woord. De zanger horen we in 1-19. In 20-22 horen we een vrouw, een moeder. De zanger is met hart en ziel verbonden aan stad en volk (11). Hij is zeer geraakt door wat hij bij de ondergang van Jeruzalem heeft gezien van de woede van God. Hij bezingt de Heer als een vastberaden en doelbewuste vijand (1-10). Hij wordt er naar van (11-12). In die stemming spreekt hij moeder Jeruzalem aan (13-19) en roept haar op haar hartenpijn uit te roepen voor de Heer (18-19).

Zo ongeveer alle woorden voor woede en toorn, voor verwoesten, vernielen en breken komen in de eerste 10 verzen langs. Alles is volledig kapot! Dit voelt als vijandschap, het optreden van een tegenstander (4ab.5) – een andere uitleg is er niet. Zelfs het woord ‘meedogenloos’ (NBV in 2a; 17b; 21c: lo chamal, ‘hij hield zich niet in’) klinkt. Dat spreekt van verbijstering: God ging tekeer als vuur voor Sion (3c.4c). Toch geen onbeheerste razernij: er zat een plan achter (4: ‘met vaste rechterhand’; 17) dat hij tot op de centimeter uitvoert gezien zijn meetlint (8). Tegelijk een flintertje perspectief. Er is een maat: God hield op voordat het helemaal afgelopen was met Israël.

De zanger kijkt duidelijk naar de gebouwen van Sion: de muur rondom (6a.8ac), de vestingen (2b.5b), de wallen (8c), de poorten (8a), de paleizen (5b.7b), de ‘tent’ (4c.6b), het heiligdom (7a.c), het altaar (7a). Je volgt de verwoesting van buiten naar binnen, van boven naar onder. God vernielt zijn eigen huis grondig, zijn ‘voetenbank’. Al lezend hoor je de omkering van een psalm als Psalm 48 waarin God zo ongeveer samenvalt met zijn stad: ‘Ga rond Sion, trek eromheen, tel zijn torens. / Bezie met aandacht zijn muren, / bewonder zijn vesting / en vertel uw nageslacht: Zo is God, / onze God, nu en altijd (…)’. Die psalm blijft deze dichter in de keel steken. De kroon van Israël (1b.4b), de kern van het verbond, is weg. Er is geen ‘personeel’ meer: de leiders (2c.9b); koning en priesters (6d.9bc.20c); profeten (9d.20c). Er zijn geen diensten meer. De mensen die er samenkomen zijn geen Judeeërs, maar vijanden van Juda (3b.7b.22) die een spotlied zingen (15.16).

Stad en tempel zijn tot op hun fundering gesloopt. De annexatie van Jeruzalem door David was ooit het zegel op de verkiezing van Israël, de bouw van de tempel de kroon op het verbond. Dit lied maakt ons er getuige van hoe God een punt zet achter een proces van ‘ontkiezing’ of zelfs ‘ontschepping’ dat ooit begon met de breuk van Davids rijk in tweeën. Israël is terug bij de modder waar het uit geschapen is, in een woest en doods land, terug bij nul, zelfs verder: David, de intocht, Mozes voorbij. Het vermoeden groeit dat de woede van God een heftige uiting is van zijn rouw over het verlies van zijn volk (vgl. Jeremia 12,1-6 naast 12,7-13).

De dichter heeft te doen met moeder Jeruzalem. Het pijnlijkst schrijnt het tafereel van de kinderen (11-12): kinderen op de pleinen stervend in de armen van hun moeders. Hij komt erop terug in 18-19 als hij het zwaar gewonde Jeruzalem aanspoort haar pijn neer te leggen bij God, ‘voor het leven van je kinderen, die op elke straathoek van honger versmachten’ (19b). Laat ze schreeuwen tegen God, huilen en klagen. Ze roept: ‘zie mij’ (20a); ‘de kinderen die ik baarde en grootbracht, worden door mijn vijanden gedood’ (22c). Israëls toekomst sterft op haar schoot.

De Heer kan zijn aardse voetenbank vertrappen (1c), de deur van zijn hemelse paleis achter zich dreunend dichtslaan (3b.7a). De vraag wordt: kan dit nog de goede kant op? Als Jeruzalem, gestimuleerd door het meeleven van de dichter, haar toestand beseft en haar pijn uitroept, kijk je met haar mee naar de dichte hemelpoort op slot. Je wilt haar bijvallen. Dat dit kan! Dat je vertrouwen op Gods trouw zo tot het alleruiterste op de proef wordt gesteld!

In dit klaaglied zien we hoe het zwaar gewonde en wanhopige Jeruzalem geholpen wordt ruimte te vinden om Jhwh zelf rechtstreeks aan te spreken.

Aanwijzingen voor de prediking

– Dit klaaglied signaleert hoe God met het slopen van zijn huis in Jeruzalem ook zichzelf in het geding brengt. Met de ondergang van zijn oogappel Juda verbleekt zijn naam. Zijn project Israël ligt er mislukt bij. Er worden door de dichter de meest verschrikkelijke dingen over God gezegd. De deuk in Jeruzalems vertrouwen is zo diep dat ze niet op het idee komt aan te kloppen bij Jhwh. Maar kan zijn woede ook uiting zijn van zijn rouw )Door het meeleven van de dichter richt ze zich op en beseft ze hoe kritisch haar situatie is, en dat die ook Jhwh ter harte móet gaan. Er is medelijden, er is begrip en dat helpt.

– Kun je het evangelie verkondigen met een tekst als deze? Dit lied heeft wel de bijbel gehaald. Dat betekent voor ons: snoer verdriet en rouw niet de mond. Laat een gebroken hart uitrazen. Wanhoop het zwijgen opleggen helpt niemand. Help er liever woorden voor te vinden. Je leert hier meelevend te luisteren en invoelend te reageren op kinderen van God die vast zitten in hun ellende. Jezus heeft geleerd: ‘bid dat jullie niet in beproeving komen’ (Lucas 22,40.46). Je realiseert je dat de geschiedenis van de toorn van God nog loopt. Weer stof worden, afgebroken worden tot de grondstof waaruit je geschapen bent – dat begint niet pas als je sterft, als je lichaam wordt begraven of gecremeerd – dat kan je ervaring zijn bij leven. Dat is wat Jeruzalem meemaakte, de toekomst van Israël dreigde te sterven op haar schoot. Ondanks je vertrouwen en je hoop op Gods genade, ondanks al je smeekbeden kun je kopje onder gaan in de vloed van Gods woede, of in de razernij van zijn tegenstander. Een ervaring van alle tijden! God moet echt een compleet nieuwe start maken met ons. Met begrip voor hun noodsituatie mag je de gelovigen helpen ontsnappen aan dominantie van verdriet en vernieling. Dat maakt ruimte voor hoop op meeleven ook van God. Het geeft vertrouwen in het gebed. Het opent een hart voor het evangelie dat de Heer je door je ellende heen kan helpen.

– Het beeld van het onttakelde Jeruzalem droeg Jezus op aarde bij zich. Deze ervaring van Israël blaast ook voor ons het stof van Jezus’ ondergang. Ik zie in het evangelie naar Lucas dat Hij het tafereel van dit klaaglied op twee manieren ‘zag’. (1) Hij zag het met pijn in zijn hart terugkomen over de moederstad met haar kinderen omdat zij het moment ‘van Gods bezoek’ aan de stad negeerde, Lucas 19,41-44 (vgl. Lucas 13,34 en 23,28-31). (2) Hij zag zelf erg op tegen het duistere geweld dat hem zou afbreken onder Gods regie. Met dit klaaglied in je oren zul je Jezus’ gebed om het voorbijgaan van de beker (Lucas 22,39-46) nooit kunnen aanhoren als een soort formaliteit. Zijn angst voor de pijn van de sloop van zijn persoon, van zijn eer, van zijn leven onder Gods regie. Hij wordt genoemd ‘God-met-ons’ (Matteüs 1,23). God noemt hem ‘mijn geliefde zoon’ (Lucas 3,22). Zelf noemt hij zijn lichaam de nieuwe tempel (Johannes 2,19-21), maar ook deze tempel wacht een afbraak zo totaal dat het de leerlingen bij voorbaat met paniek slaat. De in de lijdensaankondigingen in het vooruitzicht gestelde opstanding maakt de sloop niet minder verschrikkelijk. Met zijn opstanding neemt Jezus ons werkelijk mee voorbij onze dood en ons graf. Hij legt dat voor ons vast met zijn Geest die in ons leeft (Romeinen 8,11; vgl. Jesaja 59,21).

Ideeën voor kinderen en jongeren

Je zou een gesprekje met kinderen of jongeren kunnen beginnen over de vraag of God altijd helpt als je ongelukkig bent en je Hem om hulp vraagt. En zo nee, wat dat dan betekent.

Het is heel wijs jongeren te helpen een reële verwachting te hebben van het leven met God, en voor te bereiden op een werkelijkheid die niet spoort met de verlossing die God belooft.

Geraadpleegd

  • Voor een goed overzicht over de verschillende stemmen in dit lied: het artikel van H.J. Bosman, ‘Stemmen en spelers in de Klaagliederen’, en voor liturgische en muzikale verkenningen dat van Joost Langeveld, ‘De klaagzangen gezongen’, beide in Schrift. Tijdschrift over de bijbel 298 (jg. 52/2, mei 2020 – thema: Jeremia en Klaagliederen).

  • Ik vond het echt helpen bij dit hoofdstuk een commentaar van een vrouw te lezen: Adele Berlin, Lamentations. A Commentary (The Old Testament Library, Louisville: Westminster John Knox, 2004).

  • Over Gods woede als uiting van zijn rouw zie wat Bernice Brijan schijft over Jeremia 12,1-13 op blz. 10 van haar artikel ‘Een wildernis is het geworden. Jeremia en Klaagliederen in de nasleep van rampspoed’ in het hierboven genoemde nummer van Schrift. Over de beleving van Gods toorn – en dan speciaal in verband met de coronacrisis – zie de preek van Henk de Jong bij Psalm 6, ‘Gods toorn en de coronacrisis’, in het Nederlands Dagblad van 28 december 2020, en de reacties daarop de dagen daarna.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken