< Terug

Preekschets Ruth 3:9 – Derde Advent

Derde Adventszondag
Ruth 3:9

‘…spreid uw vleugel uit over uw dienstmaagd, want gij zijt de losser’

Schriftlezingen: Ruth 3; Marcus 10:35-45

Het eigene van de zondag

In deze serie schetsen (zie ook: Preekschets Ruth 1:19 – Eerste Advent, Preekschets Ruth 2:20 – Tweede Advent en Preekschets Ruth 4:17 – Vierde Advent) wordt het boek Ruth in de adventsperiode aan de orde gesteld. Dat wekt misschien verbazing. Aansluiting bij de joodse (na-talmoedische) traditie, waarin Ruth als een van de feestrollen voor het weken- of pinksterfeest op het rooster staat, zou meer voor de hand liggen. Toch biedt het boek in de tijd van voorbereiding op het kerstfeest tal van aanknopingspunten voor de verkondiging. Bij de uitleg prevaleert dan ook de heilshistorische invalshoek.

Uitleg

Net als in Ruth 2 is in het derde hoofdstuk van het boek de verbinding tussen goddelijk en menselijk handelen op te merken.

Werd het initiatief in 2:2 door Ruth genomen, in 3:1-4 onderneemt Noömi actie. In het licht van wat zij in 1:20,27 zegt, is dat opmerkelijk. In het voorstel dat zij aan Ruth doet, is het haar om ‘rust’ voor haar schoondochter te doen. Dan moet aan het huwelijk als uitdrukking van bestaanszekerheid gedacht worden (vgl. 1:9). Daarbij gaat het ook om de instandhouding van de familie. Over familie gesproken: werd Boaz in 2:1 nog ‘een’ bloedverwant genoemd, in 3:2 is hij ‘onze’ bloedverwant.

In 3:5 antwoordt Ruth op Noömi’s plan, dat zij alles zal doen wat haar schoonmoeder ‘gezegd’ heeft. (De verteller spreekt in 3:6 over alles wat zij ‘geboden’ had…) Dat neemt niet weg, dat Boaz wel een daadkrachtig man moet blijken te zijn. Doet hij zijn naam (‘in hem is kracht’) inder-daad eer aan, vermag hij werkelijk iets (vgl. 2:1)? In 3:9 komt Ruth op zijn in 2:12 gedane uitspraak over het schuilen onder Gods vleugels terug, wanneer zij tegen hem zegt: ‘…spreid uw vleugel uit over uw dienstmaagd, want gij zijt de losser’. Boaz kan zich niet achter Gods vleugels verschuilen, hij moet ze zelf uitslaan. Hierbij zij opgemerkt, dat met het spreiden van de vleugel (of de mantel) het huwelijk bedoeld is (Ez. 16:8; vgl. Deut.22:30; 27:20).In Ruth 3 en 4 is het leviraatshuwelijk aan de orde (zie daarvoor Deut. 25:5-10; vgl. Gen. 38), in combinatie met het losserschap (zie daarvoor Lev.25:23-28; vgl. Jer. 32). De bedoeling van deze sociale voorzieningen is te vinden in Numeri 27:4. Overigens: sprak Noömi in2:20 over Boaz als ‘een (!) van onze lossers’ (vgl. Boaz in 3:12), Ruth spreekt Boaz in 3:9 aan als ‘losser’.

Van Wolde schrijft over ‘dubbelzinnigheid op de dorsvloer’ (Van Wolde 1993, 95). In het Nabije Oosten gold de dorsvloer als plaats van vruchtbaarheid. Belangrijker is, dat het vocabulaire waarmee de nachtelijke scène beschreven wordt, voor een deel bestaat uit woorden die een seksuele ondertoon hebben, waardoor een erotische atmosfeer opgebouwd wordt (vgl. Loader 1994, p.61vv.). Van Wolde betoogt zelfs uitvoerig, dat Ruth zichzelf ontkleed heeft en stelt onomwonden vast: ‘Zij ligt daar naakt op de dorsvloer en zet Boaz met haar uitspraak voor het blok: óf hij slaat zijn mantel over haar en dan is ze zijn vrouw, óf hij vrijt met haar en dan is ze ook zijn vrouw geworden’ (Van Wolde 1993, 89). Hoe dat alles ook zij: de verhaallijn is ondubbelzinnig: pas in 4:13 wordt vermeld, dat Boaz tot Ruth inging. Mogelijk wordt daar wel reeds op gezinspeeld in 3:15, waar vermeld wordt, dat Boaz Ruth zes maten gerst meegeeft (vgl. 1:21). Abma stelt: ‘Zoals steeds in de bijbel mogen we ook hier het telwoord als ver-tellend horen. Boas is in deze nacht evenals Ruth tot de grens van zijn “vermogen” gegaan. Immers, de volle maat van zijn zaad, de zevende volgt nog: “En Boas nam Ruth en zij was hem tot vrouw” (4:13). Daar gaat het om de toekomst: om de komende zoon. Uitgerekend daar wordt God een keer handelend genoemd: Híj geeft Ruth zwangerschap’ (Abma 19811, 19892, p. 53). Overigens: ook in Ruth 3 is sprake van goddelijk handelen, zij het impliciet: het hoofdstuk eindigt met de erkenning, dat mensen niet alles in de hand hebben. In vers 18 adviseert Noömi haar schoondochter om stil te blijven afwachten, totdat ze verneemt, ‘…hoe de zaak uitvalt…’ Het is een kwestie van werken en bidden.

In Ruth 3 (en 4) draait het om het losserschap. In de Septuaginta wordt in Ruth voor het Hebreeuwse werkwoord voor ‘lossen’ (g’l) het Griekse agchisteuein gebruikt, in de Septuaginta-versie van Leviticus 25:23-28 het woord lutra. Dat is afgeleid van het werkwoord lutrousthai, waarmee ook elders in het Oude Testament g’I vaak weergegeven wordt. In het Nieuwe Testament treedt lutrousthai als vertaling voor ‘verlossen’ terug, ten gunste van sooidzein. Alleen in Lucas 24:21, Titus 2:14 en 1 Petrus 1:18 zijn vormen van lutrousthai te vinden. Steeds gaat het om de in Jezus Christus geschonken redding. In dit verband moet ook Marcus 10:45 genoemd worden. Daar zegt Jezus, dat de Zoon des mensen niet is gekomen om Zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven als lutron voor velen (zie daarvoor Peter Stuhlmacher, ‘Existenzstellvertretung für die Vielen: Mk 10,45 [Mt 20,28]’ , in: Versöhnung, Gesetz und Gerechtigkeit. Aufsätze zur biblischen Theologie, Göttingen 1981, 27 -42).

Aanwijzingen voor de prediking

B. Klein Wassink stelt in de ‘applicatio’ van zijn schets over Ruth 3:10a: ‘Leven in gehoorzaamheid aan God ontheft ons niet van ons eigen initiatief en vindingrijkheid; het stimuleert die integendeel. Hoe veel en hoe groot de risico’s mogen zijn die men daarbij neemt, is een zaak van persoonlijke beslissing. (…) Duidelijk is in ieder geval dat geloof en vertrouwen op Gods leiding niet betekent dat wij “stokken en blokken” zouden zljn (vgl. zo ook de Dordse Canones, hfdst. III-IV, art. 16; B. Klein Wassink, Postille 15 [1963-]9641, p. 162)’ . Een predikant die aan het promotieonderzoek van Vaessen meegewerkt heeft, noemt Ruth ‘een voorbeeld van geloof’ en spreekt over haar inzet en overgave (Vaessen 1997 , p. 168). Zelf merkt Vaessen in de ‘aanwijzingen voor de prediking’ bij zijn schets over Ruth 3:8 op: ‘Een speerpunt in de prediking kan zijn, dat geloven niet suf, duf en saai is, maar spannend en de moeite waard’ (Vaessen 1994-1995, 177). Deze accenten zijn legitiem. Maar in de adventstijd moet een invalshoek die de hoorders bij de komst van Jezus Christus bepaalt, gekozen worden. Miskotte vraagt met betrekking tot het contact tussen Boaz en Ruth op de dorsvloer: ‘Is dat nachtelijk samenzijn niet een symbool van de geestelijke, mystieke Adventsverwachting? Is het geen weerglans van den Kerstnacht, die schooner is dan de dagen, zonder welken nacht geen dageraad voor ons zal aanbreken, geen ochtendschemering ooit zal kunnen aanlichten?’ (Miskotte 1939, 242). Miskotte vervolgt: ‘In deze geheele bedeeling liggen wij eigenlijk aan het voeteneinde van de belofte des Verbonds, het is nog niet openbaar, wat wij zijn zullen. Alzoo ligt de ziel aan de voeten Gods tot den morgen toe. Gekomen is Hij, die ons bevrijdt – èn Hij stáát te komen. Wij hebben alles, maar wij hebben niets dan de vervulde, de ten top gevoerde belofte. Want wij zijn in hope zalig geworden; verloofd zijn wij, en wachten in den nacht, tot het uur slaat, dat roept: zie de Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet’. Naar aanleiding van wat Noömi in 3:18 zegt, schrijft Miskotte: “‘Hij zal niet rusten, totdat…” er voor u rust gevonden is, totdat, in hoe verre gelijkenis dan ook, het vrede-op-aarde ruischt over de velden, totdat Hij aan u met een merkbaar teeken bevestigd heeft het lied, dat verheven geesten de eeuwen over zingen: “in menschen een welbehagen”‘ (Miskotte 1939, 257v.). De benadering van Miskotte doet terugdenken aan de allegoriserende invalshoek uit de Vroege Kerk. Daar zijn bezwaren tegen in te brengen. Aansluiting bij het begrip ‘losser’ ligt meer voor de hand. Daarbij kan gewezen worden op de redding die in de komst van Jezus Christus verankerd is.

Liturgische suggesties

Liederen Psalm 45; 72; 85 (‘de psalm van de zondag’); 107:1,2,17 ,18,19,20; 146:4,5: LB 9; 118; 223; 225; 452; 461; 474; 223. Lam en Ter Burg, Verzamelbundel Alles wordt nieuw, 1983, IV,5; Troost, Zingende gezegend, 1995: 125; 191.

Liturgische opmerking: Titus 2 (over ‘plicht en genade’) kan gelezen worden als ‘verkondiging van Gods genade’ en gebod van God. Vers 14 is in verband te brengen met de thematiek van Ruth 3. Overigens: Titus 2:11-15 is de klassieke apostellezing in de kerstnachtdienst, aldus De adem van het jaar, Amsterdam 1975, p. 35.

Geraadpleegde literatuur

  • Ruth. Een praktische bijbelverklaring Kampen, 1994, van J.A. Loader. Van dat commentaar heb ik veel gebruik gemaakt.

  • Daarnaast attendeer ik op Ruth. Verklaring van een bijbelgedeelte, Kampen 19811, 19892, van Henk Abma (zie ook de bijdragen van Abma in Postille 31 [1979-1980], 143-152).

  • Tenslotte: Jan Chr. Vaessen heeft in zijn proefschrift Tussen Schrift en preek. Ontwerp van een analysemodel voor de bijbelinterpretatie in preken met gebruikmaking van de tekstuele hermeneutiek van Paul Ricoeur, Kampen 1997, enkele preken over Ruth opgenomen en geanalyseerd op ‘Schriftinterpretatie’.

  • Ruth en Noömi, twee vreemdgangers, Baarn 1993, van Ellen van Wolde.

< Terug