Menu

Premium

Rechters 9

In de artikelenserie Gideon-Abimelech. Onderdeel van een lang verhaal verdiept Piet van Midden zich in Rechters 6 tot en met 9.

Zie ook

Ontaarde broederschap

Met (het lange) hoofdstuk Rechters 9 belanden we in een heel ander literair landschap. Nu niet het bekende schema ‘kwaad doen/afval van JHWH, straf/onderdrukking door een vijand, berouw, het zenden van een richter, bevrijding en tenslotte x-jaar rust voor het land’ (en variaties op dat schema), maar een politiek getint heldenverhaal. Het ‘kwaad doen in de ogen van JHWH’ is nu niet een nieuw issue, het is zelfs uitgangspunt van de verteller. Een deelthema uit Rechters 8, de ontaarde broederschap, wordt uitvergroot neergezet. Het is een anti-monarchistische kroniek. De auteur neemt zijn lezers mee naar een toneel waarop veel te zien valt. Het is de omgeving van Sichem. Tot nu toe waren er slechts drie hoofdpersonen in het verhaal: de Israëlieten, JHWH en Gideon. Nu krijgen we te maken met een wirwar van spelers: Abimelech, de broeders van zijn moeder, de burgers van Sichem, Elohim, Gaäl, Zebul, de manschappen van Israël, en ze wisselen elkaar soms in een ijltempo af. Met die stijl wil de auteur mogelijk de verwarring in Israël schetsen. We zullen in dit hoofdstuk te maken krijgen met veel exegetische detailvragen, waarop we vaak niet kunnen ingaan of slechts het begin van een antwoord op kunnen zoeken. Ze zullen een belangrijke rol blijken te spelen in de theologische compositie van het boek Richteren.

Rechters 9 sluit naadloos bij het voorafgaande aan, al is de scope van de vertelling helemaal nieuw. De auteur heeft na zijn gebruikelijke afsluiting ‘Het land kreeg veertig jaar rust’ in een addendum de lezer al nieuwsgierig gemaakt: Abimelech (met zijn intrigerende naam) wordt van al die Gideons-zonen speciaal genoemd, Sichem wordt voor het eerst vermeld, Baäl, die toch in Rechters 6 de nodige klappen heeft gehad, verschijnt weer op het toneel en de Israëlieten betonen geen trouw, geen chèsed.

De naam Gideon vinden we niet meer: negenendertig maal heeft die naam in Rechters 6-8 geklonken. Nu wordt hij uitsluitend ‘Jerubbaäl’ genoemd (dertien maal klinkt de eigennaam ‘Jerubbaäl’ in het geheel van de Gideon-Abimelech-cyclus). De naam Jerubbaäl wordt in plaats van Gideon gebruikt om het theofore element Baäl goed te laten uitkomen. Baäl-Berit zal de financier blijken van alle ellende die in Rechters 9 wordt aangericht. De tempel dient wel vaker als ‘bank’, zie 1 Koningen 15:18v.

In Rechters 9 treedt één persoon bijzonder op de voorgrond: Abimelech. Eveneens negenendertig maal klinkt zijn naam. Voor de veertigste en tevens laatste maal vinden we zijn naam in Rechters 10:1, net buiten de cyclus.

Van je familie moet je het hebben

In Rechters 9 krijgen we een aardig zicht op de familieverhoudingen. Het botert niet tussen de broeders in het vaderhuis van Jerubbaäl. Abimelech is de zoon van een bijvrouw (Rechters 8:31) en heeft als zodanig weinig positie. Daarom zoekt hij zijn heil bij de broers van zijn moeder, in Sichem. Die Sichemieten worden met een man met grote pretenties en ambities geconfronteerd: ‘Zeg nu zelf, wat is beter voor jullie: dat zeventig mannen over jullie heersen… of dat één man over jullie heerst?’ Nota bene: het woord ‘koning’ valt niet. Nog niet. Abimelech doet een beroep op ‘Blut und Boden’: Ik, geboren Sichemiet, ben jullie vlees en bloed.’ Prachtig is de opbouw van het zinnetje in Rechters 9:3: ‘Hun hart neigde zich tot Abimelech (letterlijk: achter Abimelech aan… ) Ze kwamen tot de conclusie: ‘Hij is onze broeder’. Ze groeien in de toespraak naar Abimelech toe. Ze constateren niet dat Abimelech hun heerser of koning is, maar hun broeder. De burgers hebben er een broeder bij gekregen. Het was in Rechters 8 ‘zeventig-plus-één’ – Abimelech was bijna een toevoeging – hij was er óók nog –en nu wordt hij broeder-in-Sichem.

Deze broederschap in Sichem loopt uit op broedermoord in Ofra. Gefinancierd uit de tempelkas van Baäl-Berit. Daarmee betaalt hij huurlingen, letterlijk ‘proletariërs en schuim’ en organiseert hij een hit and run-campagne in Ofra. De zeventig zonen van Jerubbaäl vinden de dood, geslachtofferd op één steen. Alleen de jongste, Jotam, ontkomt. Uiteraard moet hij het verhaal vertellen. De naam Jotam is een zinspeling op jatom, ‘wees’. Na deze weinig verheffende moordpartij, roepen de Sichemieten Abimelech uit tot koning (we vinden drie maal de stam mlk : ze ‘koningden’, ‘mijn vader is koning’, ‘tot koning’). Daar ging het allemaal om. En dat allemaal bij de heilige eik die monumentaal in Sichem staat.

Fabeltjes in de Bijbel

Nu verschuift de auteur zijn focus weer naar de familie van Jerubbaäl of wat daarvan over is: alleen de wees Jotam. Hij vertelt een fabel, staande op de berg Gerizzim – dus de heilige plek van de Jozef-stammen en van de latere Samaritanen. We vinden twee fabels in de Hebreeuwse Bijbel, waarin in beide gevallen bomen figureren: in 2 Koningen 14:9 en hier in Rechters 9:8-15. Daarin wordt aan de bomen het koningschap aangeboden. Aan de belangrijkste boom allereerst: de olijf. Dan – steeds minder belangrijk – aan de vijg en de wijnstok. De laatste kan nauwelijks op haar eigen stam staan, ze moet worden opgebonden. Vijg en wijnstok zijn vrouwelijk en de Hebreeuwse tekst heeft dan ook ‘Wees koningin over ons.’ De bomen hebben liever een koningin dan dat ze zonder zitten. In hoge ‘koningsnood’ komen ze uit bij de doornstruik, die niets oplevert – geen olie, geen zoetigheid, geen wijn. Alleen stekels en brandgevaar. Je kunt er wel een doornenkroon van vlechten…

Nu komt de rede van Jotam tot een hoogtepunt. De bomen zijn net mensen. Hebben Jerubbaäl en zijn huis dit verdiend? Centraal zijn de woorden ’emèt en tamiem in Rechters 9:16.19: ‘Hebben jullie het in betrouwbaarheid en oprechtheid gedaan?’ Als ’emèt ontbreekt (daar komt ons woord ‘Amen’ vandaan: ‘Het is betrouwbaar’), houdt elke broederschap, lees: samenleving, op te bestaan. Dan staat de maatschappij in brand. Na zijn woorden verdwijnt Jotam voorgoed van het toneel.

Leve de koning!

Uiteraard begint het voor Abimelech nu allemaal pas. Hij is de facto de eerste koning in Israël, in Sichem waar straks Jerobeam ben Nebat als eerste koning van Israël zal worden uitgeroepen (1 Koningen 12) en waar de broederschap ook zal stuklopen op het koningschap. In zekere zin bevat het boek Rechters een verborgen agenda voor de boeken Koningen, met een strijd straks in Rechters 20 tussen Juda en Benjamin, de stammen van David en Saul. En met een veelzeggend slot: ‘Er was geen koning in die dagen, iedereen deed wat goed was in eigen oog.’ Dat betekent hier: ‘Was er maar een koning geweest, zoals David. Dan deed niet iedereen wat goed was in eigen oog.’ De ware koning wordt node gemist en dat wordt met een anti-koning als Abimelech uiteengezet. Rechters, ook niet Rechters 9, is niet anti-monarchistisch. Integendeel. Je kunt met koningschap twee kanten op: je kunt koning zijn naar de wijze van (straks) David; en je kunt koning zijn zoals Abimelech, lees: Jerobeam.

Een nooit verjaarde misdaad

De eerste drie jaar van Abimelech verlopen rustig, maar dan meldt de auteur de eerste problemen tussen de ba‘alee shekem, de burgers van Sichem. Het woord ba‘al betekent gewoon heer, meneer, burger, maar het wordt hier niet voor niets gebruikt. Je zou gewoon ‘anshee shekem, de mannen van Sichem hebben verwacht. Het lijkt of de auteur met zijn woordgebruik ervoor kiest de Ba‘al onder de aandacht van de lezer te houden. Er ligt nog een nooit afgeronde zaak: de moord op de zeventig zonen van Jerubbaäl. Die moet worden vereffend, vergolden en dat bloed roept in zekere zin uit de aarde. Dat bedoelt de auteur met ‘JHWH zond een boze geest tussen Abimelech en de burgers van Sichem’ (Rechters 9:23). Het feit dat die misdaad niet is gewroken, is, wat onze oosterburen zo mooi uitdrukken, een ‘schicksalwirkende Tatsphäre’; het roept een onomkeerbaar, door JHWH geëntameerd proces wakker dat om vergelding vraagt. Het moet worden gewroken aan Abimelech als hoofdrolspeler en aan de burgers die hem hebben gesteund. De ellende begint als de burgers van Sichem het kwaad van Abimelech nabootsen. Ze leggen hinderlagen voor reizigers (Sichem ligt aan de belangrijkste noord-zuidroute in het binnenland) tegen Abimelech en schudden de passanten uit. Daarmee komen ze op het terrein van Abimelech zelf en dat neemt hij uiteraard niet. Abimelech heeft nóg een reden om in te grijpen. Ene Gaäl, een soort war lord die Sichem is binnengetrokken, gooit olie op het vuur door Abimelech af te serveren en zelf de leidersrol te eisen. ‘Wie is Abimelech, dat wij hem zouden dienen?’ Het is een stijl van spreken die we kennen van Nabal, als hij het over David heeft (1 Samuel 25:10). Maar hij wordt verraden door de gouverneur van de stad, die Abimelech waarschuwt. De inwoners van Sichem vieren feest terwijl de regering van het land wankelt. Het lijkt allemaal sprekend op wat er gebeurt in het latere Noordrijk, waarin de ene koning de andere in hoog tempo opvolgt, vrijwel steeds door zijn voorganger te vermoorden.

Het begint altijd in de nacht

Het optreden van Abimelech past precies in het plaatje van de hele cyclus. ’s Nachts worden voorbereidingen getroffen, de bedreigde figuren zijn gerust gaan slapen; er worden hinderlagen gelegd.

Gaäl is de eerste die eraan moet geloven. Hij loopt in een hinderlaag en wordt uit Sichem verdreven. ‘Er vielen doden’, lezen we. Dat is een opmaat naar de vele doden die nog zullen volgen. Want het proces van wraak gold juist de burgers van de stad, die hier nog buiten schot blijven. Dat is vanaf Rechters 9:42 niet meer het geval. De burgers van Sichem die hun landbouw- en weidegrond buiten de stad hebben, komen de stad uit en lopen daarmee in een hinderlaag van Abimelech. Intussen bezet een ander deel van zijn manschappen de stadspoort, zodat de Sichemieten niet meer terug kunnen. De stad mist nu zijn weerbare mannen en de stad valt in de handen van Abimelech. Waar zijn vader ooit alleen de toren van Penuël afbrak, breekt hij de hele stad af. Waar zijn vader alleen de mannen van Penuël ombracht, moordt Abimelech de hele stad uit. Hij bestrooit de kaalslag met zout en verklaart daarmee de stad onbewoonbaar en onvruchtbaar.

Sichem en Sichem-Toren

Naast Sichem blijkt nog Sichem-Toren te bestaan. De burgers van Sichem-Toren zoeken hun toevlucht in het keldergewelf van de tempel van Baäl/El-Berit. In Rechters 9:4 is de tempel van Baäl-Berit de instantie die de moord op de zonen van Jerubbaäl mogelijk maakt, waarmee de ondergang van de burgers van Sichem wordt ingeluid. De vraag die de auteur opwerpt is of de tempel van Baäl/El Berit veiligheid kan brengen en daarmee de intrinsieke vraag of Baäl redden kan. Maar de tempel van Baäl wordt juist hun ondergang zoals de tempel van Dagon straks Simsons ondergang betekent.

Met ‘Er werd aan-Abimelech verteld’ wordt het verraad ook de inwoners van Sichem-Toren noodlottig. Beeldend worden een houthakkende Abimelech en zijn manschappen op de berg Salmon neergezet. Abimelech als een houthakker, een takkenbos op zijn schouder. Hij doet zijn mannen het kwaad voor: ‘Wat jullie mij hebben zie doen, snel, doe dat net als ik.’ Abimelech hoeft het zijn manschappen maar één keer voor te doen. Kadaverdiscipline heeft oude papieren.

De zin ‘ze gingen achter-Abimelech aan’ kennen we al uit Rechters 9:4; de uitdrukking geeft aan dat ze hem volgen in het kwaad. De passage schildert de positie van de koning treffend: hij geeft aan, het volk volgt. Daarmee wordt het volk niet alleen medeschuldig, maar vooral medeschuldig. De burgers van Sichem-Toren (hoog) komen om in de kelder (laag): ‘ze staken boven hen de kelder in brand.’ Met als onvermijdelijke consequentie: ‘Zo stierven ook alle mensen van Sichem-Toren’; óók nog eens al die mensen…

Abimelech stapelt kwaad op kwaad. Er wordt nu, ter illustratie van de omvang van de ramp, bij gezegd: ‘ongeveer duizend, mannen en vrouwen’. In de opmerking ‘mannen en vrouwen (Rechters 9:49) kan men al een kleine informatie vooraf horen over ‘zomaar een vrouw’ die in de volgende perikoop een beslissende rol zal spelen.

In het voorafgaande is nergens gezegd dat de inwoners van Sichem-Toren Abimelech ontrouw werden of vervloekten. Het lijkt of de auteur wil zeggen dat Abimelech meteen de hele omgeving van Sichem opruimt. In het vervolg speelt dat opnieuw: hij richt zich nu op Tebes. Voor Tebes lijkt het doek gevallen. Abimelech neemt Tebes als in één moeite mee. De trits ‘hij kwam, belegerde, nam in’ geeft alle aanleiding tot die gedachte. In tegenstelling tot de inwoners van Sichem-Toren, die hun heil in een kelder zoeken, lijken deze mensen van de lokale geschiedenis te leren en vluchten naar het dak van de versterkte toren. Weer lezen we dat het om mannen en vrouwen gaat. Met de opmerking dat het alle mannen en vrouwen betreft, wordt de volgende scène al meer voorbereid.

Een reddende engel: een vrouw

Abimelech komt dreigend dichtbij: ‘Toen kwam Abimelech tot bij de toren en streed daartegen.’ In de volgende zin komt hij nog een stap dichterbij: ‘Hij naderde tot bij de ingang.’ In het voorafgaande is de poort de plaats geworden waar de beslissing over leven en dood valt. Dat gold voor Gaäl, de burgers van Sichem en het zal, nu ten derde male, ook voor Abimelech gelden. Als hij de poort in brand dreigt te steken, werpt ‘één enkele vrouw’ – elke vrouw had het kunnen doen –‘zomaar een vrouw’ (Rechters 9:53), een maalsteen op het hoofd van Abimelech en verbrijzelt zijn schedel. In Rechters 9:5 brengt Abimelech alle broers om op één steen, nu treft één steen hem, en in hem alle broeders.

Opmerkelijk is dat in Rechters 9:54 de naam van Abimelech niet meer valt. ‘Hij’ roept snel (hij heeft alweer haast, vergelijk Rechters 9:48) tot de jongen die zijn wapens draagt: ‘Trek je zwaard en dood mij, straks zeggen ze nog “een vrouw heeft hem gedood”.’ De jongen doorsteekt hem zodat hij sterft. Op het moment dat de molensteen zijn schedel treft, is Abimelech al enigszins buiten beeld. Maar ook de vrouw en de jongen krijgen geen namen. In de Gideoncyclus krijgt Gideons knechtje een naam (Pura, zie Rechters 7:10), en in Rechters 8:20 weigert Gideons zoon Jeter nota bene de vijand te doorsteken, wat gemotiveerd wordt met de zin ‘hij was nog een jongen’. Deze jongen heeft minder scrupules. Vergelijk ook de dood van Saul (1 Samuel 31:4).

Degene die de vertelling afsluit is Elohiem. Hij heeft het kwaad van Abimelech doen terugkeren. Er staat niet bij ‘op zijn hoofd’. Dat is na het vertelde over de molensteen niet meer nodig. Ze krijgen het kwaad van Abimelech, aangericht aan zijn vader en broeders, en hun eigen kwaad op hun hoofd terug. Het weegt hun zwaar, als een molensteen…

Het kwaad wordt voor de lezer nog nader gespecificeerd: ‘…dat hij zijn vader aangedaan had, door zijn zeventig broeders te vermoorden’. Voor de zevende en laatste maal gebruikt de auteur het woord ‘vermoorden’ en object is weer ‘zijn broeders’. Dat is de conclusie van het hoofdstuk en met enig recht kunnen we concluderen, dat het dragende thema in Rechters 9 niet het koningschap is, maar de ontaarde (want niet in ’emèt, betrouwbaarheid, gewortelde) broederschap. De broedermoord gaat aan het koningschap van Abimelech vooraf.

‘Zo kwam over hen de vloek van Jotam, de zoon van Jerubbaäl’: de slotzin stelt nog voor vragen. In de woorden van Jotam werd geen vervloeking verbaal uitgedrukt. Het leek meer een advies tot een grondig zelfonderzoek: ‘Heb je in ’emèt-en tamiem gehandeld?’ (Rechters 9:16.19). Wat impliciet in de parabel van Jotam aan de orde komt, blijkt expliciet een vloek te zijn. Wat de auteur bedoelt, is dat je een vloek over je heen haalt als je niet in ’emèt handelt – de geschiedenis heeft dat geleerd – en dat het kwaad je boven het hoofd groeit en op je eigen hoofd terugkeert. We vinden hier weer de deuteronomistische stijl. In de geschiedenis van Abimelech roept het ene kwaad het andere op: de samenzwering tegen het huis van Gideon-Jerubbaäl roept de samenzwering tegen Abimelech op. De moord op zijn broeders, de zonen van zijn vaderhuis, roept de broedermoord in Sichem en Tebes op; de ene steen, waarop de broeders het leven laten, correspondeert met de steen, die Abimelech op het hoofd krijgt. En achter dit principe van vergelding blijkt God te zitten, die een boze geest heeft gezonden en zo de geschiedenis heeft ‘aangestuurd’.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken