Menu

Premium

Van poly naar mono

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Over de ‘ontwikkeling’ van het geloof in vele goden naar dat in één God

Met algemeen heersende overtuigingen en meningen is het oppassen geblazen, want als iets eenmaal in het collectieve geheugen zit, gaat niemand meer na of de bewering klopt.

Een voorbeeld: ‘Eskimo’s hebben talloze woorden voor alle denkbare soorten sneeuw.’ Dat klinkt logisch en dus wordt het voetstoots aangenomen. Toen iemand zich verdiepte, bleken de Inuit niet over meer varianten voor sneeuw te beschikken dan de Nederlanders.

‘God is een door mensen bedacht fenomeen’: ook zo’n voor waar versleten theorie. En deze: ‘Het monotheïsme heeft zich ontwikkeld vanuit het polytheïsme.’ Niemand twijfelt eraan.

In dit artikel wil ik deze laatste stelligheid onder de loep nemen: monotheïsme als logisch vervolg op polytheïsme. De zelfbedachte god nemen we en passant mee.

Ontwikkelingsdenken

De moderne mens zweert bij het concept ontwikkeling. Wij kunnen ons, in tegenstelling tot de mens vanaf de oudheid tot in de achttiende eeuw, niet voorstellen dat zaken zich onaangekondigd en onverwacht voltrekken. Zelfs donderslagen bij heldere hemel willen wij uitgelegd krijgen: ‘Het weer verklaard’, zo heet pagina 717 van teletekst.

De standaardredenering achter het zich uit het veelgodendom ontwikkeld hebbende monotheïsme is deze: heel vroeger leefden de mensen met een veelheid van goden die ze zelf bedacht hadden voor allerlei onderdelen van het leven. Het begon met het toebedelen van een eigen god aan natuurverschijnselen en andere onverklaarbare zaken. Daarna kwamen pogingen om vat te krijgen op abstracties: er werden goden in het leven geroepen voor de oorlog, godinnen voor de vruchtbaarheid, en nog weer later godheden voor de vrede, de liefde, de wijsheid. Daaruit, zo luidt de redenering, heeft zich het geloof in één god ontwikkeld.

Is dat zo? Dan is het een zeer vreemde ontwikkeling. Want in de regel ontwikkelt zich het meervoudige uit het enkelvoudige. Eerst is er één algemeen idee; van daaruit komt de differentiatie. Het lijkt plausibeler dat de primitieve mens in iets algemeen hogers heeft geloofd, één ongedifferentieerde macht boven en buiten zichzelf. Als denken en nuanceren op gang komen, als er in het leven tegenstrijdigheden en grijze tussengebieden blijken te bestaan, niet alleen meer goed en kwaad, maar ook groter en kleiner kwaad, de keuze tussen wat goed is voor mij en wat goed is voor de ander, niet alleen meer leven en dood, maar ook ziekte en verval, pas dan zal ook de behoefte opkomen om de ruwe voorstelling van het hogere te nuanceren, op te delen.

We volgen hier de gedachtegang dat godsdienst een menselijke constructie is. Dat alles over boven beneden is bedacht, is weliswaar een gangbare, zo niet dé gangbare gedachte, maar het lijkt me toch een overschatting van wat wij beneden wel en niet bij machte zijn te bedenken. Maar we gaan even in de gangbare redenering mee. Die sluit ook aan bij het denken in logische ontwikkelingen.

Alleen, de redenering zelf, dat diversiteit tot eenheid leidt, lijkt niet erg logisch ontwikkeld! Men kan zich gemakkelijker voorstellen dat er eerst een godsbegrip is ontstaan dat alles incorporeerde, en dat pas in een later stadium van de mensheid is toegewerkt naar een verzameling goden die het detailbeheer voerden over vruchtbaarheid, dood, verloren voorwerpen en zeevaart. Differentiatie is het logische vervolg op homogeniteit, en niet omgekeerd.

Gecentreerde macht

De algemeen aangehangen theorie zou kunnen kloppen, namelijk als er doelbewust is toegewerkt naar het vereren van één god. Dan moet er een belang achter hebben gezeten van centralisatie, dus een belang van machthebbers. Zolang mensen het zelf mogen uitzoeken, houden ze het overzichtelijk: ze leven in familieverband, dorpen, kleine gemeenschappen. De behoefte aan herindelingen en fusies komt altijd van boven, van de staat, van bestuurders, en dient om geld vrij te maken voor andere doeleinden (want kleine eenheden zijn duur, grotere gehelen goedkoper – een gedachte die trouwens ook goed zou hebben gepast bij de hardnekkige vooroordelen aan het begin van dit artikel). Grote en kleine machtsdenkers streven naar centralisatie omdat het beter staat burgemeester of wethouder te zijn van een grote stad dan van een kleine gemeente, of omdat het meer status geeft directeur van een duizendkoppige onderwijsinstelling te zijn dan hoofd ener dorpsschool. Men zich voorstellen dat het monotheïsme is opgekomen onder invloed van een dergelijk machtsdenken, maar de vraag is welke macht dat geweest zijn. Er moet al een eenheidsstreven van instellingen als kerk of staat aanwezig zijn, wil dit denken gebruik kunnen maken van de godsdienst om door te zetten.

Hét voorbeeld van zulk staatsdenken stamt uit de tijd van Constantijn, die de kerk verordonneerde om onderlinge geloofsgeschillen uit de weg te ruimen, om zo in zijn ene staat onder de ene keizer ook één kerk met één leer te krijgen. Voor het bijbelse Israël geldt dat er geen centraal machtsdenken valt aan te wijzen als oorzaak van een streven naar monotheïsme. Nergens staat het geloof in de ene God in dienst van de ene staat, die overigens alleen maar onder David en Salomo heeft bestaan. Daarvoor en daarna was ‘Israël’ de verzamelnaam voor broederstammen en een in tweeën opgedeeld rijk. Met politieke versnippering viel kennelijk te leven. Met godsdienstige niet.

Zaten de priesters er dan achter? Nee, want het geloof in één God werd al beleden voordat er sprake was van een priester-kaste. De oudste teksten van de Schrift laten zien hoe de Ene al bij zijn naam werd aangeroepen voordat er sprake was van een staat of een religieuze organisatie.

De gedachte dat het monotheïsme bevorderd wordt door een centralistisch belang, is hier, bij het bijbelse Israël, niet van toepassing. De staatsgedachte is van later datum; de vroege grote rijken die wij kennen, hebben het alle gehouden bij het veelgodendom. In Griekenland kon de (stad)staat wel op gespannen voet staan met de godsdienst, maar dat gebeurde als onderdanen de macht van de staat ondergeschikt maakten aan andere zaken, als men zijn god meer liefhad dan de staat. De liefde voor de staat diende op de eerste plaats te komen. Het monotheïsme in het Israël van de profeten is in veel gevallen juist een krachtig middel geweest om de boze geesten van centralisme en nationalisme uit te drijven.

De ene God

De gangbare ontstaanstheorie van de godsdienst gaat gepaard met een romantisch beeld van het polytheïsme: dat zou van nature verdraagzaam zijn, want alle goden moeten het met elkaar uit kunnen houden. In die opvatting is het monotheïsme met zijn exclusieve ene god onverdraagzaam, omdat het alle andere goden uitsluit. De vraag hoe tolerant bijvoorbeeld Assyrië en feitelijk geweest zijn, komt in de romantische beschouwing niet aan de orde. Gelukkig maar, anders zou de overtuiging herzien moeten worden.

Maar voor veel mensen tegenwoordig betekent het wel winst dat ze in meervoudige godsbeelden kunnen denken. Dat geeft ruimte, in tegenstelling tot een eenheidsdenken, dat velen associëren met de geloofsdwang van vroeger. Een van de winstpunten van de individualisering is dat we ons niet meer allemaal op hetzelfde vast hoeven te leggen in eenzelfde geloof. Wat is er dan tegen het dienen van een veelheid van goden, of een veelheid in God?

Het polytheïsme gezien worden als een poging tot verzoening met de werkelijkheid. Het is een oprechte wijze van omgaan met de wereld waarin wij leven. Want zo is de werkelijkheid: er is licht en duister, leven en dood, gezondheid en ziekte. Ze bestaan naast elkaar en veronderstellen elkaar. Al deze elementen verdienen hun gerechtvaardigde plaats: als het ene aanbeden wordt, laten we dan ook het andere eervol behandelen. Oorlog en kwaad zijn evenzeer realiteiten als vrede en het goede; laten we ze dan in onze wereldverklaring ook in evenwicht houden.

Maar nu houden Israëls profeten de verschillende elementen juist níét in balans! Bij hen wordt niet in machten van licht en duisternis gedacht, in een god van het leven en een god van de dood. Je kunt zeggen: in heel het bijbels getuigenis gaat het om datgene waar deze ene God voor staat, verwoord in de grote begrippen gerechtigheid, vrede, liefde, genade, barmhartigheid, goedheid. Alleen maar goede dingen.

Maar is dat niet te simpel, God alleen met het goede verbinden? Waar komt het kwaad dan vandaan?

De hele Bijbel door – beginnend bij de constatering van het kwaad in de wereld in de eerste hoofdstukken van Genesis – toont Israël dat het liever verlegen blijft met het probleem van het kwaad en het onrecht, dan er een verklaring voor te vinden die uitkomt bij God. Hij is de Ene, de louter Goede, de Bevrijder, de Schepper. Dat er legio andere machten in ons en om ons tekeergaan, dat er groot kwaad is, onvrijheid en verwoesting, wordt niet gesanctioneerd door tevens een Destructor en een Cipier te aanbidden. Liever een theoretisch zwakke onderbouwing van het ontstaan van het kwaad dan een verklaring die van God een sadist maakt.

Als mensen het zelf hadden kunnen bedenken, denk ik wel eens, had het niet beter gekund dan wat aan Israël geopenbaard is en ons in zijn heilige Schriften is doorgegeven.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken