Menu

Premium

Waarom de clou wegvertalen?

Over Psalm 124 in de Bijbel in Gewone Taal

1. Inleiding

Het project ‘de Bijbel in gewone taal’ heeft mijn sympathie. Door direct en eenvoudig taalgebruik zal de inhoud van de Bijbel voor velen bereikbaarder worden. De desacralisering van de Bijbeltaal past goed in een geseculariseerd klimaat, waarbij toch aandacht is voor de bronnen van onze beschaving. De soms wat gedragen en bijna sacrale taal uit eerdere vertalingen – hoe doeltreffend ook vanuit het perspectief van de brontaal – is voor velen ontoegankelijk geworden. Het is een goede zaak, dat het Nederlands Bijbel Genootschap deze taak op zich heeft genomen. Het resultaat dat na zeven jaar arbeid in oktober 2014 is aangeboden, mag er zijn.

M. de Jong, Hoe vertaal je de Bijbel in gewone taal? Uitgangspunten, keuzes, dilemma’s, Heerenveen 2014, 2.

Een dergelijk vertaalproject roept echter spanningen op: de brontekst is niet altijd in een gewoon taalregister gesteld. Ook komt de vraag op hoe de grens tussen ‘gewoon’ en ‘gewoontjes’ is bewaakt, want wie naar gewone taal zoekt, kan ook doorschieten naar het al te alledaagse en platvloerse.

Matthijs de Jong, die een belangrijke rol speelde in het vertaalproject van de BGT, heeft in een goed leesbaar boek de uitgangspunten en het proces van de vertaling besproken.

M. de Jong, Hoe vertaal je de Bijbel in gewone taal? Uitgangspunten, keuzes, dilemma’s, Heerenveen 2014, 2.

De lezer krijgt een kijkje in de keuken. Een aantal voorbeelden uit de praktijk laat zien, hoe de vertalers zijn omgegaan met taalverschijnselen als vergelijkingen en metaforen, metonymie en eufemismen.

De Jong, Hoe vertaal je de Bijbel in gewone taal?, 139-59.

Een voorbeeld daarvan is de weergave van Psalm 139 vers 9. Beeldtaal als kanpê šāḥar, ‘vleugelen van de dageraad’ (NBG) en be’aḥrît yām, ‘aan het uiterste van de zee’ (NBG), is in de bestaande vertalingen enigszins ouderwets weergegeven. Bovendien hangen deze beelden samen met een wereldbeeld dat sinds Galilei verouderd is.

Zie recentelijk H.F. Cohen, ‘De wetenschapsrevolutie van de 17e eeuw en de eenheid van het wetenschappelijk denken’, Gewina/TGGNWT 11 (2012), 89-1005 Zie L. Sutton, ‘The Rising of Dawn: An Investigation of the Spatial and Religious Background of “dawn” in Psalm 139:7-12’, Journal for Semitics 20 (2011), 546-561.

Dat de zon een boog langs de hemel maakt, is wel een waarnemingswerkelijkheid, maar geen natuurkundig principe

Deze voetnoot ontbreekt in de brontekst.

. BGT heeft beide metaforen vervangen. Het klassieke beeld van is echter behouden in de vertaling:

Ik kan naar de plaats gaan waar de zon opkomt
Ik kan naar de plaats gaan waar de zon ondergaat.

Zie ook De Jong, Hoe vertaal je de Bijbel in gewone taal?, 149.

Ik vind dit een intrigerend voorbeeld. De vertaling is te zien als het resultaat van een afweging om vanuit de weerbarstige Hebreeuwse tekst tot gewoon Nederlands te komen. Daarbij hebben de vertalers van de BGT laten zien hoe zij hun opdracht hebben opgevat en uitgewerkt. Tegelijkertijd betreur ik het, dat de beeldspraak van de gevleugelde zon verdwenen is.

De opdracht voor het vertaalteam was als volgt: “Maak een betrouwbare vertaling van de Bijbel, die een duidelijke, begrijpelijke tekst biedt in gewone taal, en die tegelijkertijd goed klinkt en voor iedereen prettig leesbaar is.”

7 De Jong, Hoe vertaal je de Bijbel in gewone taal?, 18.

Wat daarmee precies bedoeld wordt, legt De Jong dan verder uit aan de hand van de drie normbegrippen ‘betrouwbaarheid’, ‘begrip’ en ‘beleving’. Het zou een heel boek vergen om te toetsen of de BGT aan de opdracht heeft voldaan en of de vertalers daarbij de normbegrippen voldoende in acht hebben genomen. Bovengenoemde vertaling van Psalm 139:9 geeft een indicatie hoe er te werk is gegaan en waar de valkuilen liggen. De vertaling van Psalm 25:12:

De Heer wijst de goede weg
aan mensen die hem trouw zijn.
Hij zegt hun hoe ze moeten leven.

zie ik als een voorbeeld van een geslaagde omzetting in gewone taal.

Zie ook De Jong, Hoe vertaal je de Bijbel in gewone taal?, 146.

In de rest van dit artikel wil ik aan de hand van de vertaling van Psalm 124 laten zien dat de keuzes niet altijd even gelukkig zijn uitgevallen. Ik ben van mening, dat deze Psalm een bepaalde ‘clou’ heeft, dat wil zeggen de Psalmdichter wil met zijn woorden een bepaalde boodschap overbrengen. Er spelen dus twee vragen. Wat is die clou? En heeft de BGT die clou op adequate wijze weergegeven?

2. Psalm 124: herkomst en compositie

Psalm 124 is onderdeel van een verzameling van vijftien liederen die een onderlinge samenhang vertonen en veelal worden aangeduid als de pelgrimsliederen.

Psalmen. 120-134; zie C.C. Keet, A Study of the Psalms of Ascents: A Critical and Exegetical Commentary upon Psalms CXX to CXXXIV, London 1969; K. Seybold, Die Wallfahrtspsalmen, Neukirchen-Vluyn 1978; H. Viviers, ‘The Coherence of the ma’alôt Psalms (Pss 120–134)’, Zeitschrift für die alttestamentliche Wissenschaft 106 (1994), 275-289; L.D. Crow, The Songs of Ascents, Atlanta 1996; Th. Booij, Psalmen deel IV (POT), Kampen 2009, 151-157.

Psalm 124 stamt net als de andere pelgrimsliederen uit de periode van de Tweede Tempel, toen Israël op zoek was naar een herformulering van zijn identiteit in het Perzische wereldrijk.

Zie met name G.T.M. Prinsloo, ‘Historical Reality and Mythological Metaphor in Psalm 124’, Old Testament Essays 18 (2005), 790-810.

Voor het vertaalproces maakt deze samenhang van psalmen echter weinig uit.

Psalm 124 heeft een heldere compositie.

Voor een recent overzicht van de voorstellen met betrekking tot de indeling van Psalm 124, zie P. van der Lugt, Cantos and Strophes in Biblical Hebrew Poetry III: Psalms 90–150 and Psalm 1 (OTS 63), Leiden 2013, 366-371.

Het eerste deel (verzen 1-5) bevat een terugblik op recente gebeurtenissen. Deze terugblik wordt gegeven met behulp van een syntactisch gesproken complexe zin. Het tweede deel (6-8) bevat een oproep tot lof. Deze oproep wordt beargumenteerd en gaat over in de belijdenis ‘Onze hulp is/bleek in de naam van Jhwh die hemel en aarde gemaakt heeft’. Deze belijdenis is als adjutorium nostrum opgenomen in het begin van de christelijke eredienst.

Zie hierover A. Donghi, Words and Gestures in the Liturgy, Collegeville 2009.

Van beide delen wil ik bezien, hoe de vertaling in de BGT is uitgevallen.

3. Psalm 124:1-5: terugblik

De terugblik op het recente verleden is in de BGT als volgt weergegeven:

De Heer heeft ons geholpen.
Kom maak het alom bekend!
De Heer heeft ons geholpen,
toen onze vijanden ons aanvielen.
Anders hadden ze ons vernietigd,
zo woedend waren ze.
Anders hadden ze ons overwonnen
en ons weggehaald uit Israël.
Anders hadden ze ons verslagen
en bestonden we niet meer.

De vertaling is in gewone taal gesteld en de grens met straattaal of populair taalgebruik is goed bewaakt. De zinnen zijn niet langer dan tien woorden. De beeldtaal is begrijpelijk en de vertaling kent enkele vondsten. In vers 1c bijvoorbeeld staat een liturgischeaansporing. De voorzanger roept het volk op om in te stemmen met zijn lied.

Zie bijvoorbeeld Booij, Psalmen deel IV, 184-185.

In enkele recente vertalingen worden deze woorden als een interjectie weergegeven:

NBG: Vertaling Nederlands Bijbelgenootschap 1953; NBV: Nieuwe Bijbelvertaling 2004; HSV: Herziene Staten Vertaling 2010; Naarden: Naardense Bijbel door Pieter Oussoren, in november 2014 zal een tiende geheel herziene druk verschijnen; NFB: Nije Fryske Bibeloersetting 1978; BiG: Biebel in t Grunnegers 2008; BGT: Bijbel in Gewone Taal 2014.15 Zie D.J.A. Clines, The Dictionary of Classical Hebrew I, Sheffield 1993, 123-126; Booij, Psalmen deel IV, 185.

  • NBG – zegge nu Israël –

  • NBV – Israël, blijf het herhalen –

  • HSV – zeg dat toch, Israël –

  • Naarden zegge toch Ísraël, –

  • NFB – moat Israel sizze –

  • BiG – mag Israël wel zeggen –

  • BGT Kom maak het alom bekend!

De weergave van de BGT, ‘Kom maak het alom bekend!’, is wat vrijer, maar geeft de intentie goed weer: de boodschap van het lied zal niet beperkt blijven tot de voorzanger. Het bijwoord ‘alom’ vind ik echter een wat minder gelukkige toevoeging, omdat dit woord de oproep een wel erg vérdragend ruimtelijk aspect meegeeft en omdat er – ongewild – een intertekstuele relatie met de herders uit het kerstverhaal kan worden gelegd.

Een tweede voorbeeld is te vinden in vers 2b. In enkele recente vertalingen worden deze woorden als volgt weergegeven:

  • NBG toen mensen tegen ons opstonden

  • NBVtoen de mensen zich tegen ons keerden

  • HSVtoen mensen tegen ons opstonden

  • Naardentoen tegen ons opstond een méns

  • NFBdoe’t minsken ús tenei kamen

  • BiG dou mensken ons haalfweg kwammen

  • BGT toen onze vijanden ons aanvielen.

In het Hebreeuws is het onderwerp van deze bijzin ādām. Dit woord dient niet opgevat te worden als de eigennaam ‘Adam’ zoals in het bekende tuinverhaal in Genesis 2-3. In Psalm 124 is dit woord te zien als een zelfstandig naamwoord met een collectieve betekenis: ‘mensen; mensheid’.

Deze voetnoot ontbreekt in de brontekst.

Eenzelfde betekenis is te vinden in de scheppingshymne in Genesis 1.

Zie onder meer B. Becking, ‘Een ‘loflied’ op Gods constructie van de werkelijkheid: Gedachten over het begin van Genesis’, Kerk en Theologie 62 (2011), 15-25.

Uit de combinatie met het gebruikte werkwoord in Psalm 124 – qûm ‘al, ‘opstaan tegen’ – kan de vertaling van de BGT – ‘toen onze vijanden ons aanvielen’ – als correct binnen de vertaalstrategie worden gezien, al vind ik het bezittelijk voornaamwoord ‘onze’ overbodig.

Een bezwaar moet worden gemaakt tegen het wegvertalen van de beeldspraak in vers 4. In de recente vertalingen worden deze woorden als volgt weergegeven:

  • NBG dan hadden de wateren ons overstroomd,

  • een wilde beek ware over ons heengegaan

  • NBV Dan had het water ons meegesleurd,

  • de stroom ons overspoeld

  • HSV dan hadden de wateren ons overspoeld

  • en was een woeste stroom over onze ziel gegaan

  • Naarden dan hadden de wateren ons overspóeld,

  • had een bergbeek onze ziel overstróomd

  • NFB Dan hie it wetter ús meisleept,

  • in floed wie oer ús hinne slein

  • BiG Den haren wotterstromen ons votspould,

  • was wilde beek over ons hèngoan

  • BGT Anders hadden ze ons overwonnen

  • en ons weggehaald uit Israël.

  • Voordat ik het beeld van de ‘overstromende beek’ wil bespreken, wijs ik terzijde op de aanwezigheid van het woord ‘ziel’ in de HSV en bij de Naardense Bijbel. Het Hebreeuwse woord nèpèš kan inderdaad ‘ziel’ betekenen. Zoals in andere zogeheten ‘body-part’-talen kan het Hebreeuws echter een woord voor een lichaamsdeel gebruiken ter aanduiding van het wederkerig voornaamwoord.

    Zie o.a. E.S. Andersen, ‘Lexical Universals of Body-Part Terminology’, Universals of Human Language 3 (1978), 335-368; B. Bergen e.a., ‘Body Part Representations in Verbal Semantics’, Memory & Cognition 38 (2010), 969-981; I. Kraska-Szlenk, ‘Semantic Extensions of Body Part Terms: Common Patterns and their Interpretation’, Language Sciences 44 (2014), 15-39.18 Over metaforen is zeer veel geschreven, zie o.a. G. Lakoff, M. Johnson, Metaphors We Live By, Chicago 1980; P. van Hecke (ed.), Metaphor in the Hebrew Bible, Leuven 2005; M. Asscher, Appels en peren: Lof van de vergelijking, Amsterdam 2013. Voor het vertalen van metaforen zie S. Bassnett, Translation Studies, Basingstoke 2013, m.n. 33-39.

    De vertaling met ‘ons’ in NBG en NBV is daarom een mooi voorbeeld van een weergave in gewone taal.

    Ik heb een groot probleem met de wijze waarop de BGT is omgegaan met het beeld van de overstromende beek. De ‘overstromende beek’ is een metafoor, dat wil zeggen dat het beeld een element uit de beleefde werkelijkheid gebruikt om iets over de aard van de werkelijkheid te zeggen. Metaforen zijn functionele verfraaiingen binnen de talige communicatie. Zij brengen op een indirecte, maar vaak daardoor doeltreffende wijze een boodschap over. Metaforen functioneren optimaal, wanneer zowel de zender als de ontvanger van een bericht bekend zijn met de werkelijkheid die in de metafoor gebruikt wordt. Het vertalen van metaforen is niet altijd eenvoudig omdat de werkelijkheidservaring verschuift in tijd en ruimte. Ook in de gewone taal komen metaforen voor, bijvoorbeeld de uitroep: ‘Ik vind jou een kreng!’. Het is de kunst van het vertalen om voor metaforen adequate analogieën te vinden.

    Deze voetnoot ontbreekt in de brontekst.

    Achter vers 4 gaat een werkelijkheidservaring schuil. Evenals in Psalm 126:4 is de beeldspaak in Psalm 124:4 verbonden met de jaarlijkse ervaring in de wadi’s in de Negev.

    Zie B. Becking, ‘Toen God ons thuisbracht … Exegetische en theologische opmerkingen bij Psalm 126’, Kerk en Theologie 64 (2013), 112-122.

    Nog steeds drogen deze rivierbeddingen op gedurende het droge seizoen. Aan het begin van het regenseizoen kunnen deze wadi’s echter onverwacht snel vollopen met wervelende waterstromen.

    Zie F.E. Deist, The Material Culture in the Land of the Bible (the Biblical Seminar 70), Sheffield 2000, 125.

    Als gevolg van plotselinge en intense regenval zoekt het overvloedige water een weg naar beneden door de droge beddingen. Dit gegeven uit de werkelijkheid wordt verschillende keren als drager voor beeldspraak in het Oude Testament gebruikt. In Job 6:15 wordt het gedrag en de retoriek van de ‘vrienden’ van Job vergeleken met de wispelturigheid van het water in de wadi:

    Maar mijn vrienden zijn onbetrouwbaar,
    als beken die voorbijstromen.

    Zie ook Jes. 8:7; hetzelfde beeld is enigszins anders verwoord in Jes. 35:6-7.

    Andere teksten gebruiken de dorheid van de rivierbeddingen als metafoor voor existentiële eenzaamheid.

    Bijvoorbeeld Psalm 42:2; Joël 1:20.

    In the contekst van Psalm 124:4 past de dichter het beeld uit de werkelijkheid toe om de overstelpende kracht aan te duiden van de vijand die als woelend water alles op zijn weg vernietigt.

    Zie ook Prinsloo, ‘Historical reality and mythological metaphor in Psalm 124’; Booij, Psalmen deel IV, 185.

    In de weergave van de BGT is de beeldspraak echter weg vertaald:

    Anders hadden ze ons overwonnen
    en ons weggehaald uit Israël.

    Vermoedelijk is dit gedaan, omdat de drager van het beeld – een plotseling woelende beek – niet bekend geacht wordt in de hedendaagse beleving. Ik wil dat voluit betwijfelen. Sinds tweede kerstdag 2004 zijn we vertrouwd met het verschijnsel ‘tsunami’.

    Over dit natuurfenomeen zie: Y.A. Kontar e.a., Tsunami Events and Lessons Learned: Environmental and Societal Significance. Dordrecht 2014. Voor het gebruik van het woord ‘tsunami’ als metafoor voor een snel opkomende dreiging zie: J. Sacks, ‘Why does God Allow Terrible Things to Happen to His People?’, The Chesterton Review 34 (2008), 367-370.

    Een dergelijk beeld past goed bij Psalm 124:4. De BGT heeft het beeld vervangen door een ander beeld, namelijk dat van de ervaring van ballingschap. In de oudtestamentische tijd is Israël verschillende malen weggehaald uit het land. In de achtste eeuw brachten de Assyriërs grote delen van de bevolking van het noordelijke rijk in ballingschap. In het begin van de zesde eeuw deden de Babyloniërs onder Nebuchadnezar hetzelfde met de inwoners van Jeruzalem en omgeving. Voor lezers van de Bijbel die weet hebben van deze verbanningen, zal het beeld duidelijk zijn. Het is echter de vraag of een dergelijke historische verwijzing wel algemeen begrijpelijk is. Daar komt dan nog bij, dat in de BGT het beeld verschoven is van ‘overstroming met dodelijke afloop’ naar ‘wegvoering, maar in leven blijven’. Naar mijn mening is door het vervangen van de ene beeldspraak door de andere de bedding van de bedoeling verlaten.

    Vervolgens wil ik aandacht besteden aan de complexe syntactische structuur van Psalm 124:1-5. In het Hebreeuws vormen deze verzen in feite één samengestelde zin, die uit twee hoofddelen is opgebouwd. In feite vertoont de samengestelde zin het patroon van een zin als ‘Als er onvoldoende belangstelling is, zal de excursie niet doorgaan’. Dergelijke zinnen bevatten een protasis of voorwaardelijke zin die de voorwaarden beschrijft waaronder het tweede deel van de zin, de apodosis, gerealiseerd zal worden.

    Voor het Hebreeuws zie B.K. Waltke, M.P. O’Connor, An Introduction to Biblical Hebrew Syntax, Winona Lake 1990, § 38; meer algemeen J.D. McCawley, ‘The Comparative Conditional Construction in English, German, and Chinese’, Proceedings of the Annual Meeting of the Berkeley Linguistics Society 14 (2011), 176-187.

    In Psalm 124 wordt de protasis gevormd door de verzen 1-2. In beide verzen wordt de voorwaardelijke zin ingeleid door het weinig frequentie partikel lûlēy, ‘als niet …’.

    Elders in de Hebreeuwse Bijbel leidt dit partikel een belijdende reflectie op het verleden in.

    Zie als voorbeeld Gen. 31:4; Deut. 32:7; 1 Sam. 25:34; en D.J.A. Clines, The Dictionary of Classical Hebrew IV, Sheffield 1998, 530.

    De apodosis is te vinden in de verzen 3-5. Driemaal wordt de mogelijke uitkomst gemarkeerd door het voegwoord ’azay, ‘dan …’.

    Zie Waltke, O’Connor, Introduction to Biblical Hebrew Syntax, § 39.3.4f. BGT vertaald hier treffend met ‘Anders …’.

    
Omdat het inleidende partikel lûlēy, ‘als niet …’ een ontkennend bijwoord impliceert, dient de samengestelde zin als een irrealis te worden opgevat. ‘Irrealis’ is een syntactische aanduiding voor een constructie die een situatie beschrijft die nooit werkelijkheid zal worden, omdat de voorwaarde daartoe eigenlijk ondenkbaar is.

    Zie J.R. Elliott, ‘Realis and Irrealis: Forms and Concepts of the Grammaticalisation of Reality’, Linguistic Typology 4 (2000), 55-90; voor het Hebreeuws zie Waltke, O’Connor, Introduction to Biblical Hebrew Syntax, § 38.2e.

    In wat formelere taal: Psalm 124:1-5 stelt dat ‘indien niet X’, dan ‘Y’. ‘Y’ wordt in angstwekkende beelden van verwoesting en bedreiging geschilderd. ‘X’ is de belijdenis, dat het Jhwh is, die aan de zijde van het volk staat. Omdat dat geloof onwankelbaar is, zal ‘Y’ nooit tot stand komen.

    Waltke, O’Connor, Introduction to Biblical Hebrew Syntax, § 167.

    Om het zelfde nog weer anders te zeggen: Psalm 124:1-5 geeft de verwoording van een adynaton. Deze stijlfiguur verwijst naar een onmogelijke mogelijkheid, zoals het dansen van kalveren op het ijs of het door het oog van een naald kruipen van een kameel. ‘Y’ is wel voorstelbaar, maar zal vanwege ‘X’ nooit plaatsvinden.

    Zie o.a. G.O. Rowe, ‘The Adynaton as a Stylistic Device’, The American Journal of Philology 86 (1965), 387-396.

    Dit deel van de Psalm bevat dus niet een louter verhalende beschrijving van gebeurtenissen uit het directe verleden, maar een geloofsmatige doordenking van afgewend onheil. De toorn van een niet specifiek genoemde vijand heeft niet geleid tot het wegvagen, dankzij de ondoorgrondelijke aanwezigheid van God.

    Zie C. Westermann, Ausgewählte Psalmen, Göttingen 1984, 44-46.

    Met dit in het achterhoofd wil ik wijzen op de bijzondere formulering van ‘X’. Vers 1b en 2a bevatten een korte samengestelde zin die als volgt is weergegeven:

    • NBG Ware het niet de HERE, die met ons was,

    • NBV Was de HEER niet voor ons geweest,

    • HSV Als de HEERE niet bij ons geweest was,

    • Naarden Was niet voor ons geweest de Éne!-

    • NFB As de Heare net mei ús west hie

    • BiG As de HEER t nait west haar, dij der veur ons was,

    • BGT De Heer heeft ons geholpen.

    Daarbij steekt de BGT, ‘De Heer heeft ons geholpen’, een beetje bleekjes af. De andere zes vertalingen laten zien, dat hier sprake is van een voorwaardelijke zin. Alleen NBG en BiG hebben de clou van de zin begrepen. De zinsconstructie in het Hebreeuws legt namelijk met de nadruk op het gegeven dat het Jhwh was, die nabij wilde zijn, een verband met het thema van de onvergelijkbaarheid van God.

    Zie over dit thema: C.J. Labuschagne, The Incomparability of Yahweh in the Old Testament (Pretoria Oriental Series 5), Leiden 1966.

    Zoals NBG en BiG willen laten uitkomen, gaat het de psalmdichter niet om een algemeen idee van God of god. De klemtoon ligt hierop dat het Jhwh was en niemand anders, die Israël heeft willen helpen en dat Israël zou zijn weggevaagd, als Hij er niet was. Deze bijzonderheid is in de BGT achter de horizon van de gewone taal verdwenen en dat is te betreuren.

    4. Psalm 124:6-8: oproep tot lof

    Het tweede deel van Psalm 124 bevat een oproep tot lof, uitlopend op een erkenning van Gods hulp. De BGT heeft deze verzen als volgt vertaald:

    Dank de Heer!
    Hij liet onze vijanden niet overwinnen.
    Wij zijn aan hen ontsnapt,
    zoals een dier ontsnapt aan de jager.
    Onze vijanden probeerden ons te grijpen,
    maar wij zijn weggevlucht

    De Heer is machtig, hij helpt ons altijd.
    Hij heeft de hemel en de aarde gemaakt.

    De oproep tot lof wordt gemotiveerd met een evaluatie van recente bedreiging en redding. Het centrale beeld van bedreiging in vers 7 in de Hebreeuwse tekst is dat van een in een valstrik geraakte vogel.

    Zie hierover uitvoerig G.C. Vreugdenhil, Onheil dat voorbijgaat. Psalm 91 en de (oudoosterse)bedreiging door demonen, Zoetermeer 2013, 295-307.

    Dit beeld is als volgt weergegeven:

    NBG

    Onze ziel is ontkomen als een vogel
    uit de strik van de vogelvangers;

    NBV

    wij zijn als een vogel ontsnapt
    uit het net van de vogelvangers,

    HSV

    Onze ziel is ontkomen als een vogel

    uit de strik van de vogelvanger;


    Naarden

    Onze ziel is als een vogel ontsnapt aan de strik van
stropers;


    NFB

    Us libben is ûntkommen as in fûgel

    oan it net fan ’e fûgelflapper.


    BiG

    wie hebben t overleefd as n vogel

    dij ontsnapt is aan t klapnet van vogelvangers


    BGT

    Wij zijn aan hen ontsnapt,

    zoals een dier ontsnapt aan de jager.

    De BGT heeft het gebruikte beeld afgevlakt en gegeneraliseerd. De ṣippôr, ‘vogel’ is een ‘dier’ geworden en de yôqšîm, ‘vogelvanger(s); stropers’, zijn teruggebracht tot een enkele ‘jager’. Naar mijn idee heeft de BGT hier een onnodige extra stap gezet op het pad van de begrijpelijkheid. ‘Vogel’, ‘valstrik’ en ‘stroper’ zijn ook vandaag de dag nog algemeen gebruikte termen. Bovendien verschuift bij de BGT het opgeroepen beeld van dat van een ‘reeds gevangen maar toch ontsnapte vogel’ naar een ‘dier dat door een enkele beweging de jagers te slim af was’.

    Problematisch is de vertaling van een aantal werkwoordsvormen. Zowel nimleṭāh, ‘is ontkomen’, nišbār, ‘is gebroken’, als nimlāṭenû, ‘wij zijn ontkomen’, zijn vormen van de Niph‘al. Deze stammodificatie kan zowel een passieve, reflexieve als mediale functie hebben.

    Waltke, O’Connor, Introduction to Biblical Hebrew Syntax, § 23; P.A. Siebesma, The Function of the Niph’al in Biblical Hebrew: In Relationship to other Passive-reflexive Verbal Stems and to the Pu’al and Hoph’al in Particular (SSN 28), Assen 1991.

    Naar mijn mening zijn deze drie werkwoordsvormen op te vatten als lijdende vormen die uitdrukking geven aan een passivum divinum.

    De term is gesmeed door G. Dalman, Die Worte Jesu. Mit Berücksichtigung des nachkanonischen jüdischen Schrifttums und der aramäischen Sprache, Bd. 1: Einleitung und wichtige Begriffe, mit Anhang: A) Das Vaterunser, B) Nachträge und Berichtigungen, Leipzig 21930, 183. Zie recentelijk B. Pascut, ‘The So-Called Passivum Divinum in Mark’s Gospel’, Novum Testamentum 54 (2012), 313-333.

    Passivum divinum is een stijlfiguur waarbij een zin een gezegde heeft in de lijdende vorm terwijl het formele onderwerp (subject) van de door het gezegde omschreven handeling afwezig is. Vergelijk daarvoor de volgende zinnen:

    • Ik lees een boek. (bedrijvende vorm)

    • Een boek wordt door mij gelezen. (lijdende vorm met formeel subject)

    • Een boek wordt gelezen. (lijdende vorm zonder formeel subject).

    De lezer van zin (c) wordt verondersteld te weten wie de lezer van het boek deze korte exercitie kan eenvoudig de functie van een passivum divinum worden verhelderd:

    • God redt een persoon. (bedrijvende vorm)

    • Een persoon wordt door God gered. (lijdende vorm met formeel subject)

    • Een persoon wordt gered. (lijdende vorm zonder formeel subject).

    De lezer van zin (f) wordt verondersteld uit de context af te kunnen leiden door wie de persoon is gered. Anders gezegd: de lezer van Psalm 124:7 moet uit de context opmaken door wie de dreiging is opgeheven. Daarmee bevat het vers impliciete verwijzingen naar goddelijk ingrijpen. Deze subtiliteit is in de BGT weg vertaald.

    Een laatste punt: Psalm 124 eindigt met een erkenning. Deze is als volgt

    weergegeven:

    NBG

    Onze hulp is in de naam des HEREN,
    die hemel en aarde gemaakt heeft.

    NBV

    Onze hulp is de naam van de HEER
    die hemel en aarde gemaakt heeft.

    HSV

    Onze hulp is in de Naam van de HEERE,
    Die hemel en aarde gemaakt heeft.

    Naarden

    Onze hulp is in de naam van de Éne,
    de Maker van hemel en áarde!

    NFB

    Us helper is de Heare
    dy’t himel en ierde makke hat.

    BiG

    Ons hulp is in noam van de HEER
    dij hemel en eerde moakt het.

    BGT

    De Heer is machtig, hij helpt ons altijd.
    Hij heeft de hemel en de aarde gemaakt.

    Deze belijdenis kan worden opgevat als een hernieuwd geformuleerde geloofsopvatting.

    Zie onder meer N.C. Habel, ‘‘Yahweh, Maker of Heaven and Earth’: A Study in Tradition Criticism,’ Journal of Biblical Literature 91 (1972), 321-337; L. Vosberg, Studien zum Reden vom Schöpfer in den Psalmen (Beiträge zur evangelische Theologie 69), München 1975, 81-84; Viviers, ‘The Coherence’, 279; Booij, Psalmen deel IV, 186.

    De woorden vormen geen vrome liturgische aanvulling bij de rest van het lied, maar vormen een integraal deel van de Psalm.

    Contra Westermann, Ausgewählte Psalmen, 45.

    Naar mijn opvatting staat dit vers in de directe rede en bevat het de woorden, waarmee de Israëlieten God loofden.

    In de BGT vallen twee zaken op. Allereerst is het woord šēm, ‘naam’, weergegeven met ‘machtig’. Daar is iets voor te zeggen. De voorstelling van de ‘naam’ als representant van God is een complexe theologische opvatting. 

    Zie, o.a., T.N.D. Mettinger, The Dethronement of Sabaoth. Studies in the Shem and Kabod Theologies (Coniectanea Biblica OT 18), Uppsala 1982; S.L. Richter, The Deuteronomistic History and the Name Theology: Lešakkēn Šemô Šām in the Bible (BZAW 318), Berlin New York 2002.

    ‘Macht’ kan gezien worden als een aspect van Gods naam, maar is wel een reductie van het concept. De naam van God duidt op zijn beschermende macht

    Zie O. Grether, Name und Wort Gottes im Alten Testament, Giessen 1934, 50; H.-J. Kraus, Psalmen, 2. Teilband Psalmen 60-150 (BKAT XV/2), Neukirchen-Vluyn 51978, 849.

    . Ten tweede heeft de BGT het deelwoord ‘ośēh, ‘makend’, vertaald met een aantonende wijs in de voltooid tegenwoordige tijd: ‘heeft … gemaakt’. Dat lijkt een kleinigheid, maar er is meer aan de hand. De BGT ziet de schepping klaarblijkelijk als een eenmalige handeling van God aan het begin van de tijd.

    Of de vertaling in BGT van Gen. 1:1 ‘In het begin maakte God de hemel en de aarde’, schepping als eenmalige handeling van God veronderstelt zou uitgezocht kunnen worden.

    Schepping wordt echter in veel oudtestamentische teksten gezien als een voortgaand proces, ofwel Gods bemoeienis met de mensengeschiedenis wordt gezien als een continu proces (creatio continua). Het is juist vanwege Gods voortgaande bemoeienis dat het bovengenoemde onheil kon worden afgewend. Ook die clou is in de BGT weg vertaald.

    Tot slot

    De BGT-vertaling van Psalm 124 is een goed leesbare en begrijpelijke tekst. Het is alleen jammer dat de diepgang van de oorspronkelijke tekst is losgelaten ter wille van de eenvoud. Daardoor zal dit lied vermoedelijk minder goed worden begrepen. Ter afronding bied ik een vertaling in hopelijk begrijpelijke taal aan, waarbij de clou niet is wegvertaald.

    Een lied van David. Voor de reis naar Jeruzalem
    1 Als het niet de Heer was geweest, die aan onze kant stond,
    – Israël moet het steeds maar zeggen –
    2 als het niet de Heer was geweest, die aan onze kant stond,
    toen mensen ons aanvielen,

    3 dan zouden ze ons met huid en haar verslonden hebben,
    toen ze zo woedend op ons waren;
    4 dan zou het water ons weggespoeld hebben,
    een tsunami zou over ons gekomen zijn;
    5 dan had het kolkende water ons weggespoeld.

    6 Looft dan de Heer,
    die ons niet weggaf als buit voor hun tanden.
    7 Wij zijn bevrijd als een vogel uit het vangnet van de stroper,
    de strop is gebroken en wij werden bevrijd.

    8 “Telkens weer blijkt de Heer ons te helpen,
    die niet ophoudt de hemel en de aarde te maken.”

    Mijn wellicht wat erg detail kritische opmerkingen nemen niet weg dat ik sympathiek sta tegenover het BGT-project en grote waardering heb voor het resultaat. Ik meen alleen dat de vertalers hier en daar te snel de begrijpelijkheid boven de inhoud hebben geplaatst.

    Wellicht ook interessant

    Nieuwe boeken