Menu

Premium

Wil

Geloofstaal & cultuurtaal

De wil van de mens is zijn vermogen zich al denkend op iets toe te leggen, ergens naar te streven, iets te begeren of te bezitten. Zo wordt de wil al of niet tot een daad waarvoor de mens zelf verantwoordelijk is – tenzij er sprake is van een ernstige psychische ziekte. Hij heeft ‘het’ immers gewild. ‘Ik wil een snoepje’, zegt een kind. ‘Ik wfl geen bruine bonen’.

In de taal van het geloof wordt ‘wil’ betrokken op de wil van God en op de wil van de mens. Wat het laatste betreft, wordt het woord vaak gebruikt in discussies over de vraag of de mens al dan niet een vrije wil heeft. Beroemd is in dit verband het diepzinnige geschrift van Luther De servo arbitrio (De geknechte wil, 1525), een publicatie als reactie op het boek van de humanist Erasmus: De libero arbitrio (De vrije wil, 1524).

De wil van God wordt in de leer van de kerk onderscheiden in Gods verborgen wil en zijn geopenbaarde wil. Door wat mensen persoonlijk ervaren of naar aanleiding van wat men signaleert in het wereldgebeuren, komen vragen op als: ‘Is alles wat er gebeurt, Gods wil?’ en ‘Zoveel verdriet en ontzetting, wil God dat?’ Jezus leert ons bidden: ‘Uw wil geschiede’.

Wat de wil van God betreft, wordt in sommige kerkelijke kringen veel gebruik gemaakt van de uitdrukking ‘Deo Volente’ of van de letters DV. Hier schuilt het gevaar in van oppervlakkigheid en automatisme. Het veelvuldig schrijven van ‘DV’ is immers geen garantie dat de schrijver zich daadwerkelijk laat leiden door de wil van God.

Woorden

In het Oude Testament is ‘wil’ vaak de vertaling van ratson, afgeleid van het werkwoord ratsa, ‘een welgevallen in iets (iemand) hebben, iets goed vinden’. Dit woord wordt in het Nederlands dan ook vaak weergegeven met ‘welbehagen’ of ‘welgevallen’, vooral wanneer er sprake is van het welbehagen van Gód. In het Hebreeuws zijn er raakvlakken met, soms equivalenten van en naast ratson, zoals cha-feets, ava, nefesj, roeach.

In het Nieuwe Testament is ‘wil’ doorgaans de weergave van thelèma, meestal wanneer er sprake is van de wil van God. Als synoniem van thelèma geeft het Nieuwe Testament soms het woord boulè.

Betekenis in context

Oude Testament

De wil van God

In Jesaja 42:1 zegt de Here dat hij een welbehagen heeft in zijn knecht. De context geeft aan waar het in Gods welbehagen om gaat: de knecht des Heren is de uitverkorene, hij ontvangt de Geest en hij wordt ondersteund om zijn roeping, zijn werk onder de volkeren gestalte te geven. Hij brengt het recht (misj-pat) op de aarde door te onderwijzen in de thora (vs. 4). Zo is hij tot ‘een licht der natiën’, om gevangenen te bevrijden (vs. 6). Van dezelfde knecht des Heren zegt de profeet dat ‘het welbehagen des Heren’ (SV), ‘het voornemen des Heren’ (NBG-51), door zijn hand voortgang zal hebben (Jes. 53:10; Hebr. cha-feets); ‘En door zijn toedoen slaagde wat de Heer wilde’ (NBV). God voert zijn wil uit door de hand van zijn knecht, die zichzelf opoffert ten gunste van velen wier ongerechtigheden hij draagt.

Van het welbehagen in positieve zin, Gods wil ten goede van zijn volk, lezen we ook in de profetie van Ezechiël (20:40-41). Aan Gods straf over zijn volk – de verstrooiing in de woestijn der volken – komt een einde, omdat de Here gedenkt aan wat Hij heeft gezworen aan de voorvaderen (vgl. Jes. 46:10; 60:10; Hag. 1:8; Ps. 44:4; 51:18-21; 108; 119; 147:10, 11; 149:4). Tégen zijn volk keert God Zich – Hij heeft geen behagen in hen – wanneer Hij hun ongerechtigheid gedenkt en hun zonden bezoekt. Dit gaat zo ver dat de Here tot de profeet Jeremia zegt: ‘Bid niet voor dit volk ten goede (.) door het zwaard, de honger en de pest maak Ik een einde aan hen’ (14:10-12), Ik zal ‘hun boosheid over hen uitgieten’ (vs. 16; vgl. Hos. 8:13; Am. 5:22; Mi. 6:7; Mal. 1:10,13).

Gods wil gedaan door engelen en mensen

De Here zet zijn wil om in daden, vaak ook door engelen en mensen in te schakelen. Van de engelen zingt Psalm 103 dat zij, als dienaars van God, zijn welbehagen doen (SV), zijn wil volbrengen (NBG-51). Dit gedrag is blijkbaar niet tot de engelen beperkt. Dat zien wij bijvoorbeeld in Psalm 40:9. Gods wil is in dit verband geopenbaard in de thora (vs. 9). De psalmist zegt namelijk, als parallel van vers 9a ‘Uw thora is in mijn binnenste’ (vs. 9b; vgl. Deut. 6:6 ‘Wat ik u heden gebied, zal in uw hart zijn’). Het leven met God is blijkbaar veel meer dan uiterlijk vertoon in, bijvoorbeeld, offers. Het gaat om gehoorzaamheid, om geopende oren (vs. 7; vgl. 1 Sam. 15:22 ‘Gehoorzamen is beter dan slachtoffers’). De wil van God leidt tot het gebed ‘Leer mij uw welbehagen doen’ (Ps. 143:10 SV), ‘Leer mij uw wil te doen’ (idem, NBG-51). Ook in deze psalm is de wil van God verbonden met de vraag naar de goede weg (vs. 8). Dat is ook de bede om de Heilige Geest (vs. 10).

Nieuwe Testament

De wil van God de Vader als bron van het heil

De apostel Paulus betrekt in zijn brieven de wil van God op de boodschap van het heil. Wanneer hij schrijft over de openbaring van de wil van God – het bekendmaken van het geheimenis van de verlossing in Christus (Kol. 1:27) – gebruikt de apostel het woord the-lèma. God wil dat alle mensen zalig worden (1 Tim. 2:4). Daarom wordt ‘naar de wil van God de Vader’ Christus mens om onze schuld te verzoenen en om ons te trekken uit de tegenwoordige boze wereld (Gal.1:4), om te bevrijden uit de greep van ‘de wil van het vlees’ (Ef. 2:3).

In Efeziërs 1:3-14 zingt Paulus een uitbundig loflied op God. In één lange zin, met iets van een trinitarische drieslag, wordt God bezongen als degene die verkiest, verlost en verzegelt. Afwisselend klinken ook de woorden ‘wil’, ‘welbehagen’, ‘raad’ en ‘uitverkoren’. ‘Naar het welbehagen van zijn wil’ (vs. 5; vgl. ‘de raad van zijn wil’, vs. 11) heeft God de Vader ons in liefde ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Jezus Christus, in overeenstemming met het welbehagen dat Hij Zich in Hem had voorgenomen. Met andere woorden: de openbaring van de wil van God betekent zoveel als de opening van zijn testament, de belofte van de erfenis tot verlossing (vs. 14).

Dezelfde grondtoon treft ons in de brief van Jakobus: ‘Naar zijn raadsbesluit heeft Hij ons voortgebracht door het woord der waarheid’ (1:18). Deze ‘geboorte van boven’ heeft als doel dat wij ‘eerstelingen’ (van de oogst) zijn onder Gods schepselen, om aan God gewijd – als een teken van hoop – uit te zien naar de volle oogst. De levendmakende wil van God staat in de brief van Jakobus tegenover de wil van de mens die de zonde baart en dus de dood(1:15).

De wil van God komt bij Jakobus nogmaals ter sprake in de bekende woorden: ‘Indien de Here wil, zullen wij leven en dit of dat doen’ (4:15). Dit staat in het kader van de vermaning aan het adres van mensen die zeggen op reis te willen gaan en van alles en nog wat te zullen ondernemen, zonder eerst navraag te doen naar de wil van God.

De wil van God en de wil van de mens

De realisering van het heil in het leven van mensen is het werk van God die de menselijke wil ombuigt en vernieuwt. De apostel Paulus schrijft dat God ‘om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt’ (Filp. 2:13; vgl. 2 Kor. 8:10v). Vandaar de oproep uw behoudenis te bewerken met vreze en beven. De wil van God activeert dus het willen en de verantwoordelijkheid van de mens.

De keerzijde van het ‘willen wat God wil’ is het mysterie van de onverzettelijke menselijke wil tegenover de wil van God. Jezus spreekt, bijvoorbeeld, Jeruzalem aan op haar onbekeerlijkheid: ‘Hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels, en gij hebt niet gewild’ (Luc. 13:34; vgl. Luc. 19:14, 27; Mat. 23:37; Joh. 5:40). Het ‘gij hebt niet gewild’ onderstreept dat de mens geen ‘stok of blok’ is, geen willoos werktuig of slachtoffer. God neemt ons volstrekt serieus.

De wil van God door de mens gedaan

Door de wil van God krijgt het heil ook gestalte in het leven van de gelovigen, die worden opgeroepen de wil des Heren te verstaan (Ef. 5:17v) en die wil ook van harte te doen (Ef. 6:6). Dit klinkt in het kader van de vermaning niet te ‘wandelen’ zoals de heidenen die, vervreemd van het leven met God, verduisterd in hun verstand, een losbandig leven leiden (Ef. 4:17v). ‘Maar gij geheel anders: gij hebt Christus leren kennen’ (vs. 20). Tegen de achtergrond van concrete zonden klinken Gods geboden als richtsnoer voor het leven (vs. 2532), om de wil van God te doen. Wie naar zijn wil leeft en dus met lijden en smaad te maken krijgt, heeft volharding nodig om het doen van de wil van God vol te houden en om ‘te verkrijgen hetgeen beloofd is’ (Hebr. 10:36; vgl. 1 Joh. 2:17).

In het evangelie leert Jezus ons bidden: ‘Uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde’ (Mat. 6:10). Hij brengt deze bede Zelf in de praktijk in Getsemané (Mat. 26:42). Voortdurend maakt Hij zijn wil ondergeschikt aan die van zijn Vader: ‘Ik doe niet mijn wil, maar de wil van degene die Mij heeft gezonden (Joh. 4:34; 5:30; 6:38-40; vgl. Hebr. 10:5-10 en Ps. 40:9). Blijkens de context van het volmaakte gebed richt Jezus Zich – wanneer Hij bidt dat de wil van zijn Vader geschiedt op de heiliging van Gods naam en op de komst van het Koninkrijk der hemelen. Hij gehoorzaamt aan de geopenbaarde wil vanGod.

Uit de evangeliën blijkt dat Jezus in het doen van de wil van de Vader de wet en de profeten vervult als de aan God gehoorzame Knecht des Heren (Jes. 53:10; vgl. Hand. 8:25-36). In Romeinen 2:17-22 richt de apostel Paulus zich tot degenen die de wil van God (menen te) kennen, maar zich er niets van aantrekken. Zo wordt de naam van God gelasterd. Die naam wordt misbruikt wanneer vrome woorden klinken, zoals ‘Here, Here’, terwijl de spreker niet tegelijk doet de wil van de hemelse Vader (Mat. 7:21; vgl. 12:50; Mar. 3:35).

Kern

Het bijbelse spreken over de wil van God als bron van heil geeft geen aanleiding om Gods verborgen wil en zijn raadsbesluit als iets negatiefs of dreigends op te vatten. Integendeel. Toch hebben velen – wat dit betreft – in de praktijk van het geloofsleven onder een karikatuur geleden. Gods wil is zijn welbehagen, geopenbaard in Christus. Door het geloof in Hem wordt de menselijke wil bevrijd. De wil van de ongelovige mens – de gebonden wil – staat haaks op die van God. De wil van de gelovige mens – de bevrijde wil – is opgenomen in de wil van de Here, die sterker is dan de menselijke wil. ‘Mijn raadsbesluit zal volbracht worden en Ik zal al mijn welbehagen (chefets) doen’ (Jes. 46:10). Zo schakelt God mensen in die zich gelovig onderwerpen aan zijn leiding en die dus zijn wegen bewandelen. Het geloof weet zich afhankelijk van en aangewezen op de geopenbaarde wil van God in de heilige Schriften.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: welbehagen.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Opdat ook jullie doen wat Ik jullie heb gedaan’

Volgens de inmiddels overleden opperrabbijn Jonathan Sacks zijn voor een gemeenschap deze drie zaken het belangrijkst: ouders, leraren en gedenken. Ouders en leraren moeten kinderen vertellen over het verleden, om wat toen fout ging in de toekomst te voorkomen en het goede te doen. De onderwerpen in de lezingen van vandaag bevestigen dat belang. Het vertrek uit de slavendienst in Egypte en de voetwassing door Jezus worden nog steeds verteld en herdacht.

Nieuwe boeken