Menu

Premium

Woord

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

spreekwoord

De christelijke theologie, met name de protestantse, wordt beheerst door het woord, dikwijls met een hoofdletter geschreven. Illustratie daarvan is het ontelbare aantal studies met woord in de titel. De betekenis die het begrip woord in de theologie heeft is verre van eenduidig. Het kan duiden op het spreken van God, op de goddelijke openbaring, op de Tora, op de bijbel als geheel, op Jezus.

De bijbel is het boek van het woord. Letterlijk en figuurlijk. In het vervolg willen we een enkel facet daarvan voor het voetlicht brengen.

Grondtekst

Dat het woord een grote plaats inneemt in de bijbel blijkt meteen al uit het frequente davar (ca. 1430x; vgl. het werkwoord dbr, ‘spreken’, ruim 1100x). Het heeft twee hoofdbetekenissen: ‘woord’, zowel van mens als God gezegd, en ‘zaak, daad, aangelegenheid, iets’, eveneens van God en mens gezegd. Daarnaast zijn er een paar woorden die zijn afgeleid van het werkwoord ‘mr, ‘zeggen’ (ruim 5200x): ’emèr (48x), ‘woord, spreuk’, voornamelijk in de wijsheidsboeken Job (11x) en Spreuken (22x); ‘imrah (37x waarvan 19x in Ps. 119), ‘woord, uitspraak’, zowel van God als mens gezegd. Het woord millah, ‘woord’, treffen we 34x in Job aan; daarnaast nog in 2 Samuël 23:2; Psalm 18:5; 139:4; Spreuken 23:9. Het Aramees geeft pitgam, ‘woord, bericht’ (Dan. 3:16; Ezra 4:12; 5:7, 11); millah, ‘woord, zaak’ (24x in Dan.); memar, ‘woord, bevel’ (Dan. 4:14; Ezra 6:9). Het nieuwtestamentische woord logos (ca. 330x, waarvan 130x in de evangeliën en ca. 65x in Hand.), vaak weergegeven met ‘woord’ of in het geval van personificatie met ‘Woord’, kent velerlei nuances. We komen tegen: uitspraak, vraag, gebed, bemoediging, voorzegging, belofte, bevel, vertelling, gerucht, gebeurtenis, bekendmaking, spreuk, verkondiging en onderricht. Het tweede woord luidt rhèma (68x waarvan bijna de helft in Luc. en Hand.) met twee grondbetekenissen: ‘woord’ (Mat. 12:36) en ‘daad of zaak’ (Mat. 18:16); dit woord komt dus overeen met het Hebreeuwse davar. Tussen rhèma en logos is in de betekenis ‘woord’ niet veel verschil (Mat. 26:1; Luc. 7:1; 9:44-45). Ook rhèma kent tal van nuances: gezegde, spreuk, uitspraak, gebod, onderricht, opdracht, leer, rede, prediking en verkondiging.

Letterlijk en concreet

a.We overdrijven niet als we zeggen dat de bijbelse mens leeft van het woord. Horen en spreken zijn de allerbelangrijkste werkwoorden om met elkaar te communiceren. Deze werkwoorden verschijnen zeer frequent in de bijbel. Waar mensen samenleven staat het woord centraal. Hetzelfde geldt voor de godsdienst van Israël en de christelijke gemeente. In de relatie van de mens tot God neemt het woord een cruciale plaats in. Van de mens naar God toe: hij bidt, spreekt, vraagt, klaagt, roept, antwoordt tot God. Van God naar de mens toe: Hij spreekt, antwoordt, beveelt, openbaart tot en onthult aan de mens. Gods woorden dienen voor de mens als leidraad voor zijn doen en laten. Gods woorden zijn leefregel, onderwijzing, gebod.

b.Er is in de bijbel een onlosmakelijke samenhang tussen woord en daad. Het Hebreeuws heeft, zo zagen we bij de grondtekst, een en hetzelfde woord voor woord en daad. Soms valt niet meteen te zeggen of het om een woord dan wel om een daad gaat. In het Grieks verschijnen woord of het spreken en daad of het doen meer dan eens in elkaars onmiddellijke nabijheid (Luc. 4:36; 24:19; Joh. 2:22; 14:10; 17:4;1 Kor. 2:4; Gal. 3:17; 2 Tess. 2:17). Als God spreekt, gebeurt er wat. En God zei: ‘Er zij licht’. En er was licht (Gen. 1:3). Spreken is niet vrijblijvend, woorden brengen altijd beweging teweeg.

c.Van woorden dient, zo horen we herhaaldelijk in de Schrift, een positieve invloed uit te gaan. Zij wijzen de weg, bemoedigen, troosten, vermanen, bezingen, onderwijzen enzovoort. De Schrift zelf mogen we als zodanig typeren; Gods woorden zijn, zelfs in de context van het oordeel en bestraffing, gericht op heling van mens en schepping. Echter, de mens gebruikt woorden dikwijls ook in negatieve zin. De wijsheidsliteratuur – Job, Spreuken, Wijsheid, Sirach – getuigt daar haast op elke bladzijde van. In die zin brengen woorden vernedering, verachting, vervloeking en bespotting. Zulke woorden ondermijnen de samenleving en tasten de saamhorigheid aan. Zie bij ‘mond’, B-d.

Beeldspraak en symboliek

a.Het is niet eenvoudig om een scherp onderscheid te maken tussen woord in letterlijke en woord in overdrachtelijke zin. Op het eerste gezicht heeft het er veel van weg dat overal waar de bijbel het begrip woord noemt, de concrete betekenis wordt bedoeld. Maar wanneer we zien wat er achter het gesprokene schuilgaat en wat het spreken teweegbrengt, dan blijkt zich in het woord een ontembare kracht te manifesteren. Het woord vertegenwoordigt zo de Schepper van het woord, God. Van het goddelijke woord gaat kracht uit, nee sterker, het is een kracht. Dit hebben mensen steeds weer ondervonden. Het goddelijke woord, in welke vorm ook, zet in beweging, soms ongekend en niet verwacht. Het schept een nieuw bestaan voorbij dood en chaos (Gen. 1-2), het voert mensen op een nieuwe weg (Gen. 12), het roept weg uit de beknelling (Ex. 3), het wijst mensen de richting voor hun leven (Ps. 119), het opent wie verblind is de ogen (Luc. 24:30-32), het verandert mensen radicaal (Hand. 9:1-19), het redt mensen uit hun ellende (Hand. 16:32). Het woord van God en in datzelfde spoor het woord van Jezus en dat van de apostelen is dus niet abstract. Het werkt in en door het dagelijkse leven en leidt concreet tot verandering en beweging. Het woord is doorgaans véélzeggend en nooit neutraal.

b.De uitdrukking ‘woord van de Heer’ bevat een groot theologisch gewicht. Zij komt voornamelijk voor als technische term voor de openbaring van Gods wil aan de profeten. Waar het woord van de Heer klinkt, verschijnt de ‘hemel’ op aarde. Daar kan voor de een heil en zegen uit voort vloeien (Gen. 15:1), voor de ander daarentegen oordeel en verderf (1 Sam. 15:10). Dat laatste gebeurt in het geval iemand of een groep zich tegen de geopenbaarde wil van God keert. Uiteindelijk staat ook dat in het perspectief van heil en zegen.

c.Het evangelie naar Johannes opent met een inleiding (1:1-18) in de vorm van een gedicht, een lied. Dit lied heeft talloze harten vervuld en ontelbare pennen in beweging gezet:

(1:1-5, 14)

Wat betekenen deze op het eerste gezicht ondoorzichtige versregels? Wat beoogt de auteur met deze diepzinnigheid? Om de tekst goed te verstaan, moeten we ons realiseren dat het om poëzie gaat. Dat houdt op zijn minst twee dingen in: in de eerste plaats geeft de schrijver geen verslag hoe de dingen theologisch in elkaar zitten, nee, hij reflecteert in beeldentaal op hetgeen hij in de ontmoeting met de Heer heeft ervaren; in de tweede plaats nodigt dit dichterlijk spreken uit tot het beluisteren van wat erachter de woorden is verborgen. In Johannes’ proloog tuimelen de beelden en metaforen over elkaar heen, en verwijzen naar de verdere ontvouwing van zijn evangelie waarin dit alles uitvoerig aan de orde komt. Het Woord (of woord) in den beginne brengt ons naar het scheppen van God: ‘In den beginne schiep God.’ (Gen. 1:1). Het Woord verbeeldt God in een deel van zijn zijnswijze, namelijk God die sprekend tot aanzijn roept, leven geeft, licht brengt, chaos verdrijft. Dit spreken van God met het oog op ruimte om écht en voluit te leven, karakteriseert Hem. Het Woord is die kant van God waaraan het duurzame leven ontspringt. Wie gegrepen is door dit Woord, zoals Johannes, gaat vanaf dat moment als een getuige van licht en leven zijn weg. Hij of zij heeft deel aan het Woord, vertegenwoordigt het Woord. Dat goddelijke Scheppingswoord is vlees geworden in Jezus Christus (1:14). Het Woord daalt niet af in Jezus, nee, Jezus is het Woord. Het Woord is een persoon. Een soortgelijke personificatie zien we bij de wijsheid. De wijsheid wordt Wijsheid, een vrouw, die eveneens een bepaalde kant van God laat zien. De Heer heeft de wijsheid tot aanzijn geroepen voor zijn werk vanaf het begin, zij was er voor alles, door haar heeft Hij de aarde gegrondvest (Spr. 3:19; 8:22-36; Wijsheid 7:2530). Het Woord is vlees geworden. De daden en woorden van God waarmee Hij schiep en schept, bevrijdde en bevrijdt neemt Jezus in zich op. Gods spreken en handelen zijn Jezus’ vlees en bloed. Hij zet het scheppingswerk voort. Hij brengt licht, symbool van God, en verdrijft de duisternis, symbool van de dood (vgl. 1 Joh. 1:1-4). Jezus identificeert zich met het Woord. Hij zegt later: ‘Wie Mij heeft gezien, heeft de Vader gezien’ en ‘.het woord dat gij hoort, is niet van Mij, maar van de Vader, die Mij gezonden heeft’ en ‘Wie Mij haat, haat ook mijn Vader’ (Joh. 14:9,24; 15:23). Het gedicht waarmee Johannes opent, ontvouwt Gods zorg om en liefde voor zijn mensenkinderen. Deze ervaring, zo groots en diep, laat zich alleen in beelden uitdrukken. Aan het slot van Openbaring zien we nogmaals Christus als Woord van God (Op. 19:13). Johannes werpt in zijn visioen een blik in de hemel. Hij ziet een wit paard, symbool van de overwinning en die erop zit draagt naast de namen Getrouwe en Waarachtige de naam ‘Woord van God’. Dat is Christus die in aantocht is om de kwade machten te overwinnen. Hij is het sprekende beeld van God; in Hem voltrekt God zijn ooit aangekondigde en beloofde plannen van vernieuwing van al het geschapene. Voor de hoorders in die dagen een hoopvol visioen.

De personificatie van het woord zien we ook in het Oude Testament, zij het minder nadrukkelijk. Een enkele keer zien we het woord als een boodschapper voorgesteld. Het goddelijke woord is als een bode, uitgezonden door God ter wille van zijn mensenkinderen (Jes. 9:2; 55:10-11; Ps. 107:20; 147:15).

d.De woorden van Jezus zijn tegelijkertijd zijn werken. Anders gezegd: Hij is woord en daad. Dit zien we duidelijk in Johannes wanneer hij het Griekse plurale rhèmata, ‘woorden’ van Jezus, gebruikt (3:34; 8:47; vgl. 14:10; 17:4). In dit woord hangen evenals in het Hebreeuwse davar woord en daad, spreken en doen zeer nauw met elkaar samen. Wat Jezus zegt, komt overeen met wat Hij doet; en andersom.

e.Het woord van God staat als een duurzame kracht tegenover zoveel dat vergankelijk is. God inspireert de profeet in de ballingschap om het woord te verkondigen met deze vergelijking: de machten van de wereld zijn als gras en bloemen, zij verdorren en vergaan. Daarentegen houdt het woord van God stand. Zie Jesaja 40:6-8. De auteur van de Petrusbrief haalt deze verzen vrij aan om de kracht van het woord van God naar voren te brengen (1 Petr. 1:22-25). Dit woord is als zaad waarvan de ontkieming door niets en niemand kan worden tegengehouden. Beide teksten willen troost bieden aan de gelovigen en hun oproepen de weg van het woord te blijven zoeken. Wie op dat woord bouwen, bouwen op rotsen. Zij hebben toekomst. Alle andere fundamenten zullen vergaan.

f.Een enkele keer fungeert het begrip ‘spreekwoord’, masjal, als metafoor voor Israël of Juda. Israël niet in algemeen-neutrale zin, maar Israël in zijn ontreddering, Israël in ballingschap. Door ontrouw aan de Heer roept het volk de ondergang over zich op. Alzo komt het in erbarmelijke omstandigheden te verkeren. De volken rondom hebben daar weet van. Voor hen is dit Israël tot spreekwoord geworden, een spreekwoord vol spot. Wanneer onder de volken iemand iets vreselijks overkomt, zegt men: ‘Jij bent als Israël’, en vaak klinkt daar spot in door. Voor Israël is dit spreekwoordelijk gebruik een diepe verachting. Profeten en dichters noemen dit gebruik om het volk tot inkeer en ommekeer te brengen (Deut. 28:37; 1 Kon. 9:7; Jer. 24:9; Ps. 44:15).

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 12; 19; 29; 45; 49; 56; 99; 106; 119; 120; Gezang 1; 7; 30; 39; 76; 84; 100; 104; 106; 116; 137; 150; 151; 160; 172; 220; 233; 239; 256; 302; 316; 318; 326; 330; 341; 458; 478; 481; Alles III: 26; Evangelie III: 5; 11; Hoop: 50; 94; Liefde: 25; 26; Liturgie: 255; 446; 475 (= Gezangen: 540); 477; 582 (= Zolang: 79); 624; 640; 642; 647; Zingend I-II: 156; III: 46; 59; IV: 46 (= Liturgie: 640); 59; V: 13; VI: 1; 70.

b.Poëzie:

Hans Andreus, Gedichten 1948-1974, Haarlem 1975, blz. 107: ‘Spreken’; 149: ‘Leven met woorden’. Gerrit Kouwenaar, Gedichten 1948-1978, Amsterdam 1982, blz. 46: ‘de achterkant van het

boek’. Reinier B. Doevemans, Dromende werkelijkheid, Dieren 1984, blz. 15: ‘In den beginne was het woord’. Jan Willem Schulte Nordholt, Verzamelde gedichten, Baarn 19962, blz. 206: ‘Onuitsprekelijk’. Hans Bouma, Mijn God, Kampen 1977, blz. 49: ‘Taal van een minnaar’; 165: ‘Het Woord’. Hans Bouma, Mens in weer en wind, Kampen 1998, blz. 99: ‘Woorden’.

c.Verwerking:

De dichter Van der Graft biedt in zijn verzamelwerk Mythologisch (Baarn 1997) tal van aanknopingspunten voor het gesprek over het begrip woord. We noemen enkele voorbeelden: blz. 18: ‘De geur der woorden’; 163: ‘Zelden gelukt het’; 168: ‘Een naam onder de zon’; 255: ‘Woordgebed’; 352-355: ‘Aan het woord’. Hetzelfde geldt voor Gerrit Achterberg, Verzamelde gedichten, Amsterdam 19848; we noemen onder meer: blz. 91: ‘Woorden, ontwaakt!’; 126: ‘Woord’; 507: ‘Steenlied’; 929: ‘Brood en spelen’. De volgende thema’s doemen op: spreken en luisteren of horen, openbaring, navolging en gehoorzaamheid, kracht en macht, schepping.

Verwijzing

Bij woord denken we meteen aan ‘mond‘ (spreken) en ‘oor‘ (horen). Verder verwijzen we naar ‘Alfa en Omega’ en ‘brief‘.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken