Menu

Premium

Mond

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

lippen, tong, taal, stom, gehemelte, keel

Er zijn weinig lichaamsdelen die zo frequent deel uitmaken van zoveel gezegden, uitdrukkingen en spreekwoorden als de mond (lippen en tong). Dat verwondert ons niet, aangezien de mond dagelijks op vele manieren een onmisbare rol vervult in het menselijk bestaan. Letterlijk is de mond de verbinding tussen buitenkant en binnenkant door eten en drinken op te nemen dat vervolgens naar de maag wordt getransporteerd. Er is echter meer. De mond geldt bovenal als het instrument waarmee de mens spreekt. De woorden uit de mond zijn stolling van de gedachten en gevoelens die de mens in taal naar buiten brengt. De mond vertegenwoordigt in zekere zin de binnenkant van de mens. Door de woorden die hij spreekt en de taal die hij gebruikt, ontdekken we min of meer zijn identiteit. Het kenmerkende van de aard van de mens is dat hij een communicerend wezen is. En de mond is zijn belangrijkste communicatiemiddel.

In de bijbel is het niet anders. Opmerkelijk vaak komt het spreken van de mens en van God naar voren. Bij dat spreken eist de mond de hoofdrol op.

Grondtekst

De woorden voor mond, lip en tong komen zeer frequent voor, vooral in de poëtische boeken Psalmen en Spreuken (ook in het apocriefe Sirach). Het woord pèh, ‘mond’, soms de afgeleide betekenis ‘opening’, vinden we ruim 500xin het Oude Testament, waarvan ca. 100x in de wijsheidsliteratuur (Job 36x; Spr. 36x; Pred. 7x) en bijna 70x in Psalmen. Het Aramese poem komt in de betekenis ‘mond’ voor in Daniël 4:28; 6:23; 7:5; 8:20. Tot het gebied van de mond behoren onder meer: safah, de rand van de mond, de ‘lip’ (ca. 175x waarvan ongeveer 45x in Spr. en bijna 30x in Ps.); ook kan het ‘spreken’ duiden (Ps. 81:6; 120:2; Spr. 21:6), veelal in negatieve zin. Verder zijn er lasjon, ‘tong’ (ca. 115x waarvan 35x in Ps. en 18x in Spr.; het Aramese lisjsjan in Dan. 3:4, 7, 29, 31; 5:19; 6:26; 7:14), dikwijls als instrument van het ‘spreken’ (Jes. 33:19; Ps. 5:10) of ‘taal’ (Jes. 28:11; 66:18), hoewel die betekenissen niet altijd goed zijn te onderscheiden; chek (ca. 20x), ‘gehemelte’, voornamelijk in poëzie en daarvan vooral de wijsheidsliteratuur (Job. 29:10; 31:30; Spr. 5:3) en Psalmen 22:16; 137:6); garon, ‘keel, luchtpijp’ (Jes. 58:1; Jer. 2:25; Ez. 16:11; Ps. 5:10; 69:4; 115:7; 149:6).

De nieuwtestamentische equivalenten zijn: stooma, ‘mond’ (78x waarvan 22x in Op. , 12x in Hand. en llx in Mat.); cheilos, ‘lip’ (Mat. 15:8 = Mar. 7:6; Rom. 3:13; 1 Kor. 14:21; Hebr. 11:12; 13:15; 1 Petr. 3:10); bijna steeds betreft het verwijzingen naar het Oude Testament (de Septuaginta); 52x verschijnt gloossa, ‘tong, taal’, ook in de zin van ‘tongentaal’ (Hand. 10:46; 19:6; 1 Kor. 12-14).

De woorden mond, tong en lippen staan vaak in een synoniem of aanvullend parallellisme in elkaars omgeving. Zie onder andere Ezechiël 3:26-27; Psalm 12:3-5; Spreuken 22:27; Romeinen 3:13.

Letterlijk en concreet

a.De mond heeft twee hoofdfuncties. In de eerste plaats is het het orgaan waarmee de mens eet (Ez. 3:3; Nah. 3:12; Mat. 15:11, 17; Hand. 11:8) en drinkt (Richt. 7:6; Luc. 16:24; Op. 3:16). Bij hevige dorst kleeft de droge tong aan het gehemelte, wat de dorstlijdende in zijn ellende tekent (Ps. 22:16; Klaagl. 4:4). In de tweede plaats is de mond samen met tong en lippen het orgaan waarmee de mens geluid voortbrengt, meestal in de vorm van spreken (Ex. 4:10; Ps. 73:9; Mar. 7:33-35; Jak. 3:6). Van daaruit hebben deze spreekorganen ook de betekenis van taal gekregen, en wel naar twee kanten: in de zin van spreken om je verstaanbaar te maken èn in de zin van taal die een bepaald volk spreekt (Hand. 2:6, 11; Fil. 2:11).

b.Mond, tong en lippen zijn duidelijk in het liefdesspel aanwezig (Hoogl. 1:2). Deze lichaamsdelen roepen in een bepaalde context erotische verlangens op. Evenals andere delen van het gezicht hebben lippen en tong de mogelijkheid om non-verbaal te communiceren (Ps. 22:8).

c.In de bijbel ligt de nadruk op de mond als spraakorgaan. De mond is dan ook subject van zeer uiteenlopende werkwoorden: praten, klagen, loven, prijzen, bidden, profeteren, getuigen, roepen, juichen enzovoort. De mens die zich verbaal niet of niet goed kan uiten, is gehandicapt. Mozes voelt zich onbekwaam om met farao te communiceren (Ex. 4:10) en Jeremia twijfelt of hij als jongeman in staat is de boodschap van God aan het volk over te brengen (Jer. 1:6). De genezing van de doofstomme door Jezus brengt deze mens tot zijn bestemming, namelijk deelnemen aan de menselijke communicatie (Mar. 7:31-37).

Beeldspraak en symboliek

a.Mond, tong en lippen vertegenwoordigen als spraakorganen vooral de communicatieve zijde van de mens. De bijbel laat dat door tal van voorbeelden zien. Het menselijk bestaan is alleen mogelijk door goede communicatie. De mens komt niet tot volheid zonder ontmoeting met zijn medemens en met God. In dat proces van elkaar naderen, zien en horen, neemt de mond een elementaire plaats in. De mond is in die zin een relationeel instrument en leent zich uitstekend voor beeldend spreken, waarmee de bijbel volstaat. De mond dient ertoe naar buiten te brengen wat er in de persoon aanwezig is. Het is daarom van belang na te gaan wät de mens in zijn binnenste heeft opgeslagen. Immers, dat bepaalt goeddeels hetgeen via de mond naar buiten komt. De mond representeert de binnenkant, het verstand en het gevoel. Ja, de mond is het beeld van de binnenkant. Voelt de mens zich blij en dankbaar dan is dat merkbaar aan de mond (Ps. 63:6; 109:30). We zien dan ook een nauwe verbinding tussen het hart en de mond (Deut. 30:14). De uiterlijke kus, een bijzondere vorm van communicatie, spreekt de taal van het innerlijk, het hart. Zie ook bij ‘kus‘.

b.De evangeliën verhalen enkele malen van mensen die lijden aan stomheid, vaak gekoppeld aan doofheid. Oor en mond, horen en spreken -die twee behoren onlosmakelijk samen te gaan. Wie niet kan spreken, mist – zeker in de bijbelse wereld waarin het woord zo centraal staat – het allermenselijkste. Hij mist de mogelijkheid om met anderen te communiceren en in relatie te treden. Wie genezen is van stomheid, is genezen van vervreemding. In die genezingsverhalen -zie bijvoorbeeld Marcus 7:31-37 – klinkt nog iets anders door dan het wonder dat iemand weer kan spreken. Het verhaal laat zien dat Jezus allen wil vrijmaken, opdat allen een taal gaan spreken die bijeenbrengt en vrijheid schept. We horen bij wijze van spreken tussen de regels door Jezus mompelen: wat zitten er veel tongen vast, door angst, onzekerheid, onwetendheid, door de waan van de dag. Deze tongen wil Hij losmaken. Hoe? Door zijn mond -hij brengt het speeksel aan op de tong van de stomme – toe te laten in onze mond. Jezus’ mond duidt Jezus’ spreken, zijn spreken vertegenwoordigt zijn binnenste en zijn binnenste is aangeraakt door zijn hemelse Vader. Jezus’ mond is Gods mond die spreekt door Tora en Profeten. In Jezus gaat Gods mond open en deze openheid opent een nieuwe bestaanswijze waar de vervreemding is opgeheven. De mond van de mens dient zich aan te laten raken en zo zal zijn tong bevrijd worden tot vrede en zegen. Op zijn roeping tot profeet antwoordt Jeremia afwijzend (Jer. 1:6). Hij kan dat niet. Als antwoord op Jeremia’s reactie raakt God de mond van de geroepene aan (1:9). Gods hand op de mond van Jeremia – een ontroerend beeld. Het wil zeggen dat Jeremia’s mond vanaf nu Gods mond wordt, en andersom. Met de aanraking verbindt de Heer zich aan Jeremia. Op een of andere wijze heeft de profeet iets ervaren van die binding. Dat geeft hem durf en moed om te gaan. In het toekomstvisioen van Sefanja (3:9-13) klinkt de indringende belofte dat God de volken andere, reine lippen zal geven. Met welk doel? Opdat zij allen de naam van de Heer zullen aanroepen en Hem zullen dienen. Wie nieuwe lippen ontvangt, wordt een nieuw mens. De lippen staan voor de totale persoon. Dit zal de volken overkomen. Er zal een omkeer komen. Vanaf dat moment zal de Heer aanbeden worden. De consequentie van deze aanbidding is groot: er zal sjalom zijn.

c.Meer dan eens lezen we van de mond van de Heer. Dit is een antropomorfe omschrijving voor het bekendmaken en ervaren van Gods wil. Bijvoorbeeld door een visioen, een intensieve beleving, het lezen van de Schriften. De bijbel noemt dit de mond van de Heer (Jes. 34:16). Nu eens is dat in de vorm van een gebod, dan weer in de vorm van een opdracht (Ex. 17:1; Deut. 34:3). Gods mond opent zich waar mensen, vaak profeten, zijn wil ontdekken. De bedoeling is datde mond van God als het ware overgaat in de mond van de hoorder. De mond van de hemel wil zich verbinden met de mond van de aarde. Deze beeldtaal nodigt de hoorder uit tot een keuze: navolging of verwerping. Op het horen van de stem zal de hoorder moeten antwoorden met het naleven van het gehoorde. De keuze voor de navolging heeft ongekende gevolgen: de woorden die hij door de navolging spreekt, lijken op wat uit de mond van God komt. Het kenmerk daarvan is recht, vrede, trouw, liefde. Op dit thema borduurt de Spreukendichter voort.

d.Spreuken – en andere wijsheidsboeken zoals Job, Wijsheid en Sirach – besteden buitengewoon veel aandacht aan de mond. De mond met zijn tong, lippen en gehemelte is bij hen het instrument om te communiceren. Echter, de mond is niet eenvoudigweg het spreekorgaan, maar laat vooral zien wat zich in de persoon afspeelt en beweegt. In zijn uitingen, zowel spreken als zwijgen, verbeeldt de mond degenen die hem dragen. De mond valt haast samen met de persoon, dat wil zeggen, met zijn innerlijk. De inhoud van het spreken van de mens kunnen we typeren als een foto van hem. Zijn woord is bij wijze van spreken zijn identiteit. In bijna honderd teksten in Spreuken komt de mond of een onderdeel daarvan voor (mond, tong en lippen zijn veelal synoniemen). Daarin tekent zich een steeds terugkerend thema af: de mond van de goddeloze, onrechtvaardige en dwaas brengt negatieve krachten voort, zoals geweld, onheil, valsheid, twist, beknelling en dood; de mond van de vrome, rechtvaardige en wijze brengt positieve krachten voort, zoals zegening, leven, waarheid, bevrijding, vrede en wijsheid. Het bestaan van de dwaas kenmerkt zich door nutteloosheid en zinloosheid; het bestaan van de wijze kenmerkt zich door duurzaamheid en zin. Scherp plaatst de wijsheidsleraar de beide personages tegenover elkaar. Door deze zwart-wit schets maakt hij de hoorder bewust van de invloed van de mond en van de verantwoordelijkheid die hij draagt wanneer hij zijn mond opent. Waarom verspreidt de ene mond het goede en de andere het kwade? Omdat de binnenkant van de eerste vervuld is met positieve krachten en die van de ander met negatieve krachten. Maar waarom is de een vol van het positieve en de ander van het negatieve? Omdat de bron waaruit men put en het oriëntatiepunt waarop men zich richt hemelsbreed verschilt. De vrome, rechtvaardige en wijze laten zich laven met het gedachtegoed uit de bron van de Tora en de Profeten. Dat kleurt en bepaalt zijn totale wezen. Toegespitst op zijn mond: deze is verbonden met zijn oren, zijn spreken wordt bepaald door zijn horen. Het horen naar de stem van de Eeuwige kleurt zijn uitingen. Zijn mond bouwt op, bemoedigt, geeft ruimte, komt op voor recht en waarheid. Dit alles, zo laat de wijsheidsleraar weten, mist de goddeloze. Keer op keer hamert hij op het aambeeld van de gevolgen van het spreken. Het kan opbouwen en afbreken, oprichten en naar beneden halen. De mond kan zich in dienst stellen van het leven èn van de dood. Hoe intenser de mens leeft bij de wijsheid van de hemel, hoe meer zijn mond het leven bewaart en de dood verdrijft. De keuze is aan de mens zelf. Zie onder meer 5:2; 10:6,11,14,31,32; 12:13; 18:4-7; 30:32; 31:8-9. In het boek der Psalmen zien we dezelfde tendensen; alleen ligt daar het accent niet op het ethisch-relationele, maar op het godsdienstig-relationele.

e.De mond met zijn lippen, tong en gehemelte neemt in de liefdespoëzie een grote plaats in. Dat is niet zo verwonderlijk, als we bedenken dat de mond een zeer erotisch en sensueel lichaamsdeel is. De schrijver van Hooglied getuigt daar meer dan eens van. Het boek opent met het verlangen van de vrouw om gekust te woorden door de mond van haar vriend (1:2). Even later bezingt zij hem als een zoete vrucht van de appelboom – oersymbool van de seksualiteit – die haar gehemelte goed doet (2:3). Het gehemelte symboliseert de smaak; het meisje wil haar geliefde proeven. Op zijn beurt vergelijkt de man de lippen van zijn vriendin met een scharlaken draad waarvan de kleur rood is. Eerst spreekt hij over haar zwarte hoofdhaar met het beeld van een kudde geiten (4:1), vervolgens duidt hij haar witte tanden als pas geschoren schapen (4:2) en nu vergelijkt hij haar rode lippen met het beeld van een scharlaken draad (4:3). De combinatie van zwart, wit en rood verhogen de sensualiteit en daarmee ook het verlangen naar haar. Haar mond, letterlijk haar ‘spreken’ (midbar), is liefelijk als een gespleten granaatappel, beeld van een geopende mond. Haar lippen druppelen van honingzeem, beeld van kussende lippen, en onder haar tong bevinden zich honing en melk, beeld van het paradijs (4:11; vgl. Spr. 5:3). Haar spreken en haar aanzien zijn haast goddelijk. Deze beelden verwijzen naar het allermooiste en allerfijnste dat denkbaar is, en dat is voor de dichter de innigste intimiteit met zijn lief. In het volgende hoofdstuk neemt zij weer het woord en spreekt lyrisch over zijn lippen die zij vergelijkt met van mirre vloeiende leliën (5:13). De lelie in combinatie met mirre symboliseert zuiverheid en schoonheid met kostbaarheid. Nog eenmaal komt het gehemelte terug (7:10[9]), nu verbonden met wijn. Het heeft er veel van weg dat de twee bedwelmd van liefde in elkaars armen in slaap vallen. Wat overheerst in de beschrijving van de mond zijn schoonheid, smaakvolheid en kostbaarheid. Deze drie zijn erotisch en sensueel geladen en wakkeren het verlangen geheel in elkaar op te gaan aan. Zie ook ‘tand’, B-c.

f.De symboliek van de tong komt in het Nieuwe Testament tweemaal opvallend naar voren. Op de pinksterdag, bij de uitstorting van de Geest, verschijnen voor het (innerlijke) oog van de leerlingen tongen van vuur, samen met een soort stormvlaag (Hand. 2:2-3). Het kenmerk van deze verschijnselen is beweging, levendigheid. Dit vuur in de vorm van tongen verwijst aan de ene kant naar de mond van God waar de vuurtongen vandaan komen, aan de andere kant naar de mond van de leerlingen waar de tongen heengaan. Gods mond raakt hun mond. Vanaf nu zullen zij door de heilige Geest de taal van de levende Heer spreken. De vuurtongen maken de tongen van de apostelen bekwaam om de taal van volken en van verschillende mensen te spreken. De spraakverwarring die zoveel vervreemding en twist veroorzaakt (Gen. 11), zal door de taal van boven worden doorbroken. Althans, voor zover de hoorders van de nieuwe taal bereid zijn de boodschap toe te laten. Er is nog een tweede voorbeeld van vurige tongen, de zogenaamde tongentaal waarop Paulus uitvoerig ingaat in de brief aan de kerk van Korinte (1 Kor. 14). Het kan gebeuren dat gelovigen, aangeraakt door de Geest, een andere taal gaan spreken, een geestelijke taal. De Geest neemt bezit van hun tong en taal. Dit is overigens geen nieuw verschijnsel; ook andere godsdiensten en culturen kennen het. Maar voor de nieuwtestamentische gemeente symboliseert het de actieve aanwezigheid van de Geest. Paulus relativeert dit gegrepen zijn heel sterk. Voor hem heeft dit spreken alleen zin als het de gemeente opbouwt en God eerbetoon brengt. Wie in tongen spreekt, heeft niet per se een hoger geestelijke stadium bereikt dan degenen die dat niet doen. Voor Paulus zijn er meer en belangrijker manifestaties van de Geest. Bijvoorbeeld de profetie. Het allerbelangrijkste is echter de liefde; waar liefde heerst, komt de Geest tot volheid (1 Kor. 13:1,13).

g.De situatie van de tong die tegen het gehemelte kleeft, zoals dat bij gebrek aan water het geval is, is in de bijbelse taal beeldspraak voor groot lijden. De psalmist roept het uit: ‘Mijn tong kleeft aan mijn gehemelte’ (22:16). Het wordt hem bang te moede. Hij is aan het eind van zijn krachten. De dichter van Klaagliederen maakt het beeld nog vreselijker, wanneer hij vertelt dat de tong van de zuigeling aan het gehemelte plakt (4:4). Nog op iets anders kan de vastgekleefde tong aan het gehemelte doelen. Dat is het geval als iemand geen woord kan uitbrengen, hetzij vanwege de goddelijke aanraking (Ezechiël) of de vreugde over Gods bevrijding (de dichter na de ballingschap), hetzij vanwege het respect of ontzag voor iemand, zoals de edelen tegenover Job (Ez. 3:26; Ps. 137:6; Job 29:10).

h.Een paar teksten vertellen van de keel als deel van een beeldspraak. Jeremia tekent aan het begin van zijn optreden in zeven beelden de aanklacht tegen Israël vanwege zijn ontrouw (2:20-25). Hij spreekt het volk aan als een vrouw. Het zevende beeld is dat van een hoer die achter de mannen aan holt; ze loopt als het ware de schoenen van de voeten en door haar gejakker verdroogt haar keel. Zo is Israël. Het volk rent achter de afgoden aan. Met het beeld van de afgetrapte schoenen en de droge keel geeft de profeet aan hoe sterk de hang naar vreemde goden is.

De vergelijking door de psalmist van vijanden met een open graf (5:10), in samenhang met het gebruik van mond en tong, gaat heel ver. Het open graf is het voorportaal van de dood. Welnu, aldus is hun spreken: dodelijk!

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 5; 8; 12; 22; 34; 39; 40; 50; 59; 64; 71; 81; 98; 140; 144; 145; Gezang 7; 71; 91; 105; 166; 220; 246; 322; 361; 478; Alles II: 23; 25; Eerste: 25; Hoop: 73; 92; Land: 34; Liefde: 24; Zingend III: 28; 30; VI: 66; 88.

b.Poëzie:

Hans Andreus, Gedichten 1948-1974, Haarlem 1975, blz. 107: ‘Spreken’; 149: ‘Leven met woorden’. Hans Bouma, Mijn God, Kampen 1997, blz. 49: ‘Taal van een minnaar’; 99: ‘Maar ik zwijg’; blz. 206: ‘Onuitsprekelijk’; 207: ‘Taal’. Muus Jacobse, Het oneindige verlangen, Nijkerk 1982, blz. 31: ‘Het wonder’; 112: ‘Tongen als van vuur’. Sonja Prins, Vrijheid om te zijn (gedichten 1958-1969), Amsterdam 1977, blz. 14: ‘taal en objekt’. Wim Ramaker, Dichterbij kan ik niet komen, Kampen 1993, blz. 50: ‘Binnen mijn keelholte’. M. Vasalis, Gedichten, Amsterdam 1997, blz. 84: ‘Je gezicht…

c.Verwerking:

We kunnen van verschillende kanten het gebruik van de mond benaderen. Te denken valt aan de tientallen uitdrukkingen en gezegden waarin allerlei aspecten naar voren komen. Of aan de zogenaamde roddelbladen met hun vaak bedenkelijke manier van spreken over mensen. Of aan de middeleeuwse afbeeldingen van uitdrijving van demonen: we zien uit de mond van de zieke duivelachtige gedaanten komen; ook zijn er afbeeldingen met biddende mensen uit wier mond gouden draden komen die de verbinding met de hemel vormen. Deze afbeeldingen tonen het verband tussen de binnenkant van de mens en hetgeen uit zijn mond komt. Ook is het mogelijk aan te knopen bij de heilige Johannes Nepamucenus. Deze geestelijke werd in de veertiende eeuw gefolterd en vermoord. Rond zijn persoon hebben zich diverse legendes gevormd. Zo wordt verteld dat eeuwen na zijn dood zijn graf werd ontdekt en dat alles was vergaan behalve zijn tong. De boodschap is: nooit zal zijn spreken verstommen! De thema’s die de besproken woorden oproepen zijn onder meer: taal, spreken, horen, geestdrift, verhouding binnenkant- buitenkant, waarheid en leugen.

Verwijzing

Zeer nauw verwant aan de mond zijn ‘kus‘ en ‘tand‘. Verder verwijzen we naar ‘oor‘, waar we het horen en het daarmee samenhangende spreken aan de orde stellen. Eveneens loopt er een lijn naar ‘woord‘. Ook is er overeenkomst met ‘vuur‘.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken