Menu

Premium

Tand

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

ivoor

In de antieke wereld, maar evengoed in de latere tijd, ziet men in tanden de symboliek van vitaliteit, kracht en potentie. In de droomsymboliek wordt het uitvallen van tanden wel in verband gebracht met potentieproblemen. Onze taal getuigt eveneens van die kracht van tanden, bijvoorbeeld in het gezegde ‘Hij liet zijn tanden zien’. En wie iets op zijn tanden neemt, geldt als een doorzetter die niet van opgeven weet.

De bijbel spreekt ook van tanden, zowel die van de mens als die van het dier. Of bij het gebruik van deze kleine beenderen eveneens de noties kracht, vitaliteit en potentie een rol spelen, zullen we weldra op het spoor komen.

Grondtekst

Het Hebreeuwse sjen, ‘tand’, treffen we ongeveer 55x aan, waarvan bijna eenderde in de poëtische geschriften Psalmen (3:8; 35:16; 37:12; 45:9; 57:5; 59:7; 112:10; 124:6), Job (4:10; 13:14; 16:9; 19:20; 29:17; 39:28; 41:6), Spreuken (10:16; 25:19; 30:14), Hooglied (4:2; 5:14; 6:6; 7:5) en Klaagliederen (2:16; 3:16). Samen met

het werkwoord charaq betekent sjen het ‘knarsen van tanden’ (Ps. 35:16; 37:12; 112:10; Klaagl. 2:16). Een aantal teksten doelt op olifantentan-den (o.a. 1 Kon. 10:18; Am. 3:15; vgl. Op. 18:12), ook wel met ‘ivoor’ vertaald. Het Griekse woord voor ‘tand’, odoes, verschijnt in Matteüs 5:38; Marcus 9:18; Handelingen 7:54; Openbaring 9:8. In de twee middelste teksten maakt het woord deel uit van de uitdrukking ‘het knarsen van tanden’. Het woord brygmos, ‘tandengeknars’, komt voornamelijk in Matteüs voor (8:12; 13:42, 50; 22:13; 24:51; 25:30; verder in Luc. 13:28), meestal in combinatie met klauth-mos, ‘geween’. Eenmaal komen we het gelijkende werkwoord brychein, ‘knarsen’, tegen (Hand. 7:54; vgl.trizoo, ‘knarsen’ in Mar. 9:18).

Letterlijk en concreet

a.Tanden dienen allereerst voor het vermalen van voedsel waardoor het eten sneller verteert en wordt opgenomen door het lichaam (Num. 11:33). Wanneer de tong tussen de tanden komt, dan doet dan veel pijn (Op. 16:10). Daarnaast maakt het gebit deel uit van het aanzien van de mens; witte tanden zijn een schoonheidsideaal (Gen. 49:12; Hoogl. 4:2).

b.Mensen die woedend of angstig zijn, laten wel tandengeknars horen (Ps. 37:12; Hand. 7:54). Ook kan tandengeknars een ziekteverschijnsel zijn (Mar. 9:18). De verscheurende tanden van wilde dieren, in het bijzonder die van de leeuw, worden gevreesd (Ps. 57:5; Op. 9:8); in de beeldspraak verwijzen zij naar gevaar.

c.Overbekend is de rechtsregel ‘oog om oog, tand om tand’ (Ex. 21:24; Lev. 24:20; Deut. 19:21). Het doel van de regel is te voorkomen dat mensen het recht – wraak – in eigen hand nemen, wat tot ontregeling van de samenleving leidt. Door de regel voorkom je dat iemand zwaarder wordt gestraft, dan hij heeft verdiend, en omgekeerd heeft iemand te boeten voor de schade die hij aanricht. Of Israël dit woord altijd letterlijk heeft toegepast, is onzeker. Denkbaar is dat het ook andere vormen van compensatie zijn gehanteerd. Jezus tilt de rechtsregel naar een hoger niveau (Mat. 5:38). Door het principe niet toe te passen, wordt de ander geprikkeld tot nadenken. Sterker: je geeft hem – keer hem de andere wang toe! – gelegenheid te veranderen, tot omkeer te komen. Zie ook ‘oog’, L-c.

d.Tanden van olifanten zijn vanwege het ivoor geliefd in het oude Nabije Oosten. Ivoor is kostbare handelswaar (Ez. 27:15; Op. 18:12). Salomo laat er zijn troon van maken (1 Kon. 10:18) en Amos haalt fel uit naar de rijken met hun ivoren huizen die neerliggen op hun ivoren bedden (3:15; 6:4).

Beeldspraak en symboliek

a.Aan tandengekras liggen verschillende emoties ten grondslag. We zien de emotie van afkeer bij de vijanden van de psalmdichter, wat spot tot gevolg heeft (Ps. 35:16); de emotie van ergernis bij het zien van gerechtigheid door de rechtvaardige, wat uitloopt in agressie (112:10); de emotie van angst bij de goddeloze bij het aanschouwen van het geluk van de ootmoedi-gen, wat dreiging aan hem ontlokt (37:12). Achter de knarsende vijanden doemt het beeld op van het roofdier dat zijn bek wijd opent, dreigend zijn tanden laat zien en die knersend over elkaar beweegt om duidelijk te maken dat het zijn prooi wil verscheuren (vgl. Klaagl. 2:16; Hand. 7:54).

In de evangeliën, voornamelijk bij Matteüs, komen we het tandengeknars in een nog andere context tegen. De auteurs schetsen een zeer duistere plaats waar geween en tandengeknars zal zijn. Met dit beeld duiden zij de mens die geen standhoudt in het oordeel; hij wordt buitengesloten en opgesloten in een sfeer die hij als het ware zelf heeft opgeroepen met zijn daden. Woede, angst en vertwijfeling maken zich van hen meester. Wie zullen deze bestaanswijze van geween en tandengeknars kennen? Matteüs noemt: Joden die zichzelf opwerpen als kinderen van het koninkrijk door op een bepaalde manier te Tora te interpreteren en daarmee anderen uitsluiten (8:12); degenen die ongerechtigheid bedrijven (13:42); bruiloftsgasten die zonder feestkleed de feestzaal binnenkomen (8:12); degenen die onmenselijk met mensen zijn omgegaan en degenen die onecht zijn (24:51); wie zijn talent verstopt (25:30). Deze harde woorden willen een schokeffect teweegbrengen om zo de hoorders tot inkeer en ommekeer brengen.

b.Tanden kunnen stukbijten, vermalen. De tanden van de leeuw rijten de prooi uiteen. Welnu, zulke tanden gebruiken de dichters in hun beeldend spreken. Daarmee uiten zij de bedreiging en het geweld van vijanden. De psalmist klaagt dat hij zich voelt als iemand die te midden van de leeuwen ligt; zij hebben tanden die gelijken op een speer en pijlen (57:5). De andere poëet roept tot God of Hij de tanden van zijn vijand wil verbrijzelen, hij vraagt God om hen uit te schakelen (58:7; vgl. 3:8 en Job 4:10). De zanger van Psalm 124 looft de Heer, omdat Hij hem niet heeft overgegeven ten buit van de vijandelijke tand (vs. 3, 6). De wijsheidsleraar spreekt over tanden als zwaarden en een gebit als mes sen. Hij doelt op een generatie die zich van niemand iets aantrekt en erop uit is de ellendigen te verteren, letterlijk op te vreten. Zij gedragen zich als roofdieren (Spr. 30:14). De profeet Joël beschrijft de optrekkende vijand als sprinkhanen en de sprinkhanen op hun beurt lijken op een leeuw die met zijn verwoestende tanden vernietiging voortbrengt (1:6; vgl. Op. 9:8).

c.In de liefdeslyriek van Hooglied verschijnen de tanden van de mens en het ivoor van olifan-tentanden als beeld van schoonheid en liefelijkheid. De man zingt over de vrouw dat haar tanden zijn als een kudde geschoren schapen (4:2; 6:6). Het is gebruikelijk in die dagen dat voor het scheren de schapen worden gewassen. Zo wit, zo schoon zijn nu de tanden van de bruid. Na het noemen van haar zwarte haar (4:1) valt het wit van haar tanden op; nog duidelijker spreken zij door de rode lippen eromheen (4:3). De vrouw bezingt op haar beurt de aantrekkelijkheid van het mannenlichaam, door dit lichaam een kunstwerk van ivoor te noemen (5:14), alsof het een bepleisterd godenbeeld is! Tot slot vergelijkt de man de hals van zijn lief met een ivoren toren (7:5[4], waarschijnlijk doelend op een Jeruzalemse toren.

d.De bijbel kent tal van spreuken en uitdrukkingen waarin tanden een plaats innemen. De bekendste is het spreekwoord ‘De vaders hebben onrijpe of zure druiven gegeten, en de tanden van de kinderen zijn slee geworden’. De profeten Jeremia en Ezechiël verwijzen er allebei naar (Jer. 31:29-20; Ez. 18:2). Beiden zeggen in naam van de Heer dat Israël dit spreekwoord niet meer in de mond mag nemen. Het is een onheus, ongepast spreekwoord. Waarom? Omdat het niet past dat de nieuwe generatie gestraft wordt voor het verkeerd gedrag van de oude generatie. Als een vader onrijpe druiven eet en het zuur zijn tanden stroef maakt, dan is het onredelijk dat de kinderen een slee gevoel in hun tanden krijgen. Die vader is verantwoordelijk voor zijn daden en de kinderen zijn verantwoordelijk voor hun daden. God straft geen mensen die niets hebben gedaan. Dit spreekwoord druist in tegen de vrijheid van het individu en werkt fatalisme in de hand. Weg dus met dit spreekwoord!

In de wijsheidsliteratuur vinden we verschillende spreuken. Wat azijn is voor de tanden en wat rook is voor de ogen dat is een luiaard voor zijn meester (Spr. 10:26): de meester wordt beroerd van de luiaard. Wie vertrouwt op een trouweloze in moeilijke tijden, is als een afbrekende tand en een zwikkende voet (25:19): hij of zij gaat te gronde.

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 3; 7; 35; 37; 58; 59; 88; Gezang 107; 125; 272; 286; Zingend V: 55; 81; VI: 92.

b.Poëzie:

Ida Gerhardt, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1975, blz. 184: ‘De adelaar die zijn snavel heeft gewet…’. Martinus Nijhoff, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1975, blz. 37: ‘Wreed heb ik je weeke vleesch gebeten.’. M. Vasalis, Gedichten, Amsterdam 1997, blz. 90: ‘Zoals een hond, verdrinkend, in zijn redders bijt…’

c.Verwerking:

Om de betekenis van tanden in de bijbelse teksten te illustreren, kunnen we de heilige Apollonia van Alexandrië ten tonele voeren. Zij stierf in het midden van de derde eeuw de marteldood, omdat zij nadrukkelijk voor haar geloof uitkwam. In de legenden over haar, komt telkens naar voren dat bij de martelingen de tanden werden uitgeslagen of uitgetrokken met een tang. Met de schending van het gebit, trachtten de folteraars haar schoonheid, waardigheid en kracht te ontnemen. Zij is de patrones van tandartsen en beschermt tegen kiespijn. Bij de bedevaartplaats van Apollonia leggen ouders wel hemdjes van kinderen die moeilijk tanden krijgen. Wie de mond spoelt met water uit de Apolloniabron zal, zo gaat het verhaal, nooit meer kiespijn krijgen. Het gebruik van het woord tand suggereert de volgende thema’s: de emoties woede en angst, dreiging en gevaar, oordeel, verantwoordelijkheid van het individu, schoonheid en liefde.

Verwijzing

Er loopt een rechtstreekse lijn naar ‘mond‘. Een bepaald facet van de tand vinden we terug bij ‘leeuw‘.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken