Menu

Basis

Wraak

Bij wraak denk je al snel aan ongecontroleerd geweld. Het komt voort uit boosheid over wat je is aangedaan. Maar kent het woord ‘wraak’ of ‘wreker’ in de Bijbel ook zulke negatieve associaties, of gaat het daar om iets anders?
Klaas Spronk is hoogleraar Oude Testament aan de Protestantse Theologische Universiteit Amsterdam.

In een beschaafde samenleving hoort wraak niet thuis. Een welopgevoed en wellevend burger toont zelfbeheersing en heeft vertrouwen in het handhaven van het recht door het bevoegd gezag. Je hoort tegenwoordig ook vaak over de wraking van een rechter. Dat houdt in dat een rechter door één van de partijen in een conflict waarover de rechter een oordeel moet geven

Het is een luxe wanneer wraakgevoelens je vreemd zijn.

waarover de rechter een oordeel moet geven ongeschikt wordt geacht, omdat hij/zij vooringenomen zou zijn. Het woord wraken is waarschijnlijk een andere vorm van het woord wreken. Al bestaat er ook de opvatting dat het meer met het woord ‘wrak’ in de zin van zwak te maken heeft. Hoe dan ook, ook voor ‘wraken’ geldt dat het niet positief klinkt. De wraker wekt de indruk de rechtsgang te willen manipuleren.

Wie het woord ‘wraak’ of ‘wreker’ leest in de Bijbel doet er goed aan deze negatieve associaties eerst even terzijde te stellen. Om twee redenen. Ten eerste is het een luxe wanneer wraakgevoelens je vreemd zijn. Waarschijnlijk betekent het dat je maar weinig te maken hebt met grove oneerlijkheid of met gevoelens van onmacht tegenover boosaardige mensen die ongestoord hun gang kunnen gaan. Ten tweede behoort het geloof in God als een wreker tot het kerngetuigenis van de Bijbel. Daar moet dus wel iets goeds aan zijn.

Beide heb ik geleerd bij de bestudering van het boek van de profeet Nahum. Zijn profetie, vol van wraakgedachten, is gericht tegen Nineve. Dat is de hoofdstad en het symbool van het Assyrische rijk. De Assyriërs zijn op het moment van de profetie op het hoogtepunt van hun macht. Ze hebben Thebe (in 3,8 No-Amon genoemd) en daarmee in feite heel Egypte veroverd. Niemand is tegen hen opgewassen en de Assyriërs houden hun wereldrijk in stand met meedogenloze terreur. Men durfde in het openbaar niet te spelen met de gedachte, laat staan deze uit te spreken, dat dit kwaad ooit gewroken zal worden. Daar is geloof voor nodig. Het vertrouwen dat het goede uiteindelijk toch zal overwinnen wordt verwoord door de profeet die zich verschuilt achter de naam Nahum. Die naam betekent trooster. Hij betoogt dat Nineve zal vallen en dat er dan geen ‘troosters’ voor haar te vinden zullen zijn (3,7). Die troost is er wel voor de mensen die nu lijden onder de Assyrische terreur en is te vinden in het vertrouwen dat God een wreker is. Tot drie keer toe wordt woord wreker in het eerste vers van zijn boek gebruikt, terwijl de hymne die God als zodanig bezingt uitloopt op de belijdenis ‘jhwh is goed’ (1,7).

Wie zich door de profeet heeft laten overtuigen kan wanneer hij/zij doorleest toch weer aan het twijfelen worden gebracht. Het vervolg van de boodschap van Nahum is namelijk een beschrijving van een orgie van bloederig en seksueel geweld. Is dat nu nodig? Kan een mens, hoe gekwetst misschien ook, daar nu echt door getroost worden? Is het niet eerder voer voor terrorisme dat zich religieus laat inspireren?

Misschien dat Paulus ons hier verder kan helpen. Van hem komen de bekende woorden waarin hij de wraak indamt: ‘Neem geen wraak, geliefde broeders en zusters, maar laat God uw wreker zijn, want er staat geschreven dat de Heer zegt: “Het is aan mij om wraak te nemen, ik zal vergelden”.’ (Romeinen 12,19; vertaling NBV). Paulus citeert hier Deuteronomium 32,35 en wijst erop dat het bij het begrip wraak een groot verschil uitmaakt of de mens de wreker is of dat de wraak van God komt. De ervaring leert dat menselijke wraak bijna altijd weer wraak oproept.

Het bijbelse voorbeeld daarvan is Lamech. Deze verre nakomeling van Kaïn is bekend om zijn lijfspreuk: ‘Wie mij verwondt, die sla ik dood, zelfs wie mij maar een striem toebrengt. Kaïn wordt zevenmaal gewroken, Lamech zevenenzeventigmaal’ (Genesis 5,24-25; NBV). Jezus pleit voor het tegenovergestelde als hij Petrus voorhoudt dat men de broeder die tegen hem zondigt zeventig maar zevenmaal moet vergeven (Matteüs 18,22). Daaruit zou je kunnen afleiden dat het Nieuwe Testament en met name Jezus zich verre houden van de primitieve neiging tot wraak zoals je die in het Oude Testament nog vindt. Wie echter doorleest na het genoemde citaat in het evangelie van Matteüs zal ontdekken dat ook Jezus aangeeft dat er grenzen zijn aan het vergeven. Hij vertelt een gelijkenis over iemand die zelf vergiffenis ontvangt maar die vervolgens een ander niet kan vergeven. Daarvoor wordt hij zwaar gestraft. Het is dezelfde boodschap als bij Paulus, want die uiteindelijke straf komt van God.

Als we nu nog eens goed kijken naar de door Paulus geciteerde tekst uit Deuteronomium 32, dan zien we dat Gods wraak samengaat met vergelding: ‘Mij komt de wraak toe en de vergelding’ (vertaling NBG 1951). In vers 41 wordt die combinatie nog een keer herhaald: ‘dan zal Ik wraak oefenen aan mijn tegenstanders, en vergelding brengen over wie Mij haten’. Het woord dat hier vertaald wordt met ‘vergelden’ is opmerkelijk genoeg nauw verwant aan het ons zo bekende en geliefde Hebreeuwse woord shaloom. Het betreffende werkwoord heeft als grondbetekenis ‘heel maken’, maar kan ook duiden op datgene wat gedaan moet worden om de verstoorde heelheid weer te herstellen. Dat kan heel positief zijn, zoals in het verhaal van Ruth, waarin Boaz twee keer een woord van die stam shlm gebruikt om aan te duiden dat Ruth veel goeds van God heeft te verwachten: ‘De HERE vergelde u uw daad, en uw loon valle u onverkort ten deel van de HERE, de God van Israël, onder wiens vleugelen gij zijt komen schuilen’ (Ruth 2,12; NBG 1951).

Het laat iets zien van de verlegenheid die optreden kan als je shaloom en vergelding op één noemer probeert te brengen.

Vergelding is hier dus allerminst een gewelddadige actie. Hier wordt de verwachting uitgesproken dat God Ruth zal belonen en zo recht zal zetten wat er vooraf allemaal scheef gegaan is bij Ruth en haar schoonfamilie. De compensatie zal overeenkomen met het geleden leed. Dat wordt aangegeven met het woord ‘onverkort’, dat in het Hebreeuws eveneens is afgeleid van de stam shlm.

Heel anders klinkt dit woord vergelding aan het eind van Psalm 137, de Psalm die eigenlijk geen lied wil zijn omdat het aangeheven wordt in de verdrietige situatie van de Babylonische ballingschap. Het eindigt met de bittere verwensing: ‘Gij, dochter van Babel, ter verwoesting bestemde, gelukkig hij, die u zal vergelden hetgeen gij ons hebt aangedaan; gelukkig hij, die uw kinderen zal grijpen en tegen de rots verpletteren’ (Psalm 137,8-9; NBG 1951; de NBV vertaalt hier met: ‘Gelukkig hij die wraak zal nemen’).

Jeremia heeft aan twee verzen niet genoeg om te beschrijven wat God allemaal aan vergelding over Babel zal uitgieten. Twee hoofdstukken lang (Jeremia 50–51) doet hij wat Nahum eerder met Nineve deed. Gods vergelding is grondig: ‘Babel zal zinken en niet weer bovenkomen’ (51,64; NBG 1951). Daarmee betoont Hij zich de vergelder bij uitstek. In 51,60 staat het in het Hebreeuws kernachtig met aan het slot de Godsnaam gevolgd door twee keer het genoemde werkwoord shlm. Het is aardig te zien hoe de verschillende vertalingen daarmee omgaan. NBG 1951 blijft vrij dicht bij het Hebreeuws: ‘want een God van vergelding is de HERE, Hij vergeldt gewis’. De NBV vertaalt wat vrijer: ‘Want de HEER is een God die wreekt, zijn vergelding kan niet worden afgewend’. De Naardense Bijbel wil in de vertaling het verband met het woord shaloom vasthouden: ‘want een godheid die volbrengt is de ENE, naar tevredenheid betaalt hij terug!’ Deze laatste vertaling verdoezelt de hardheid van deze profetische tekst. Het laat ook iets zien van de verlegenheid die optreden kan als je shaloom en vergelding probeert op één noemer te brengen. Dat is niet alleen een vertaalprobleem; het is vooral ook theologisch moeilijk.

Je kunt de teksten niet mooier maken dan ze zijn. Ze zeggen iets over de hardheid van de wereld. In de boodschap van profeten zoals Nahum en Jeremia wordt dat serieus genomen en wordt tegelijkertijd het geloof en de hoop uitgesproken dat het kwaad niet ongestraft zal blijven. Tussen de regels door hoop je dan ook wel iets te zien van Gods goedheid die achter de wraak schuil moet gaan. In de profetie van Nahum zie je het terug in dat ene zinnetje waar de hymne aan het begin op uitloopt. Van de wrekende God moet ook gezegd worden: ‘De HEER is goed, een vesting in tijden van nood, hij kent wie bij hem schuilen’ (Nahum 1,7; NBV). Zo vinden we te midden van alle wraakgerichten over Babel bij Jeremia opeens ook een vleugje mededogen: ‘Plotseling is Babel gevallen en gebroken, jammert om hem! Haalt balsem voor zijn pijn, misschien is het te genezen. Wij hebben Babel trachten te genezen, maar het is niet te genezen; verlaat het en laten wij gaan, een ieder naar zijn land; want tot de hemel reikt zijn oordeel en het verheft zich tot de wolken’ (Jeremia 51,8-9).

Misschien is er naast de hoop op gerechtigheid en het geloof in een God die het recht laat zegevieren uiteindelijk toch nog zijn liefde die alles overstijgt.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Passage van de Heer

De instelling van het Pascha volgens Exodus 12 vormt de introductie op het grote verhaal van de uittocht. Deze instelling wordt gesitueerd tussen de aankondiging (11,1) en het ten uitvoer brengen van de tiende plaag (12:29). Nog voordat God de bevrijding van zijn volk uit Egypte van start laat gaan, vindt er een ‘religieuze anticipatie’ op dit heilsgebeuren plaats. Men kan er ten minste twee tijdsdimensies in onderkennen: een van onvoltooid verleden tijd én een van toekomende tijd. Zo wordt de viering van het Pascha een ‘heilshistorisch knooppunt’ in de tijd.

Nieuwe boeken