Menu

Premium

Zaad

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Ooit was het een bekend en vertrouwd beeld. Het keerde jaarlijks op gezette tijden terug. De zaaier die over de velden liep en met brede gebaren het zaad zo goed mogelijk over het land trachtte te verspreiden. Die tijd ligt achter ons. De mechanisatie van de landbouw heeft het boerenbedrijf ingrijpend veranderd. Machines doen het werk dat vroeger door mensen werd gedaan. De zaadbuidel van de zaaier en de sikkel van de maaier zijn museumstukken geworden. Het oude boerenbedrijf is verdwenen en het nieuwe spreekt minder tot de verbeelding. Toch wil dat niet zeggen dat de taal geen verwijzingen meer naar de agrarische sector zou kennen. Taal is hardnekkig en bewaart in uitdrukkingen en zegswijzen de herinnering aan handelingen die in de vergetelheid zijn geraakt. Bovendien, de techniek verandert veel; maar als men oogst wil zal er op de een of andere manier gezaaid moeten worden. Oude spreekwoorden en gezegden houden daardoor ook hun actualiteit. Hoe het zaad ook wordt gezaaid, behartenswaardig blijven de volgende woorden: wat men aan het zaad spaart, verliest men aan de oogst. De betekenis is duidelijk: verkeerde zuinigheid leidt tot rampspoed. Aan een teleurstellende oogst is soms weinig of niets te doen. In die situatie rest de droevige conclusie: het was een slecht jaar; de boeren kregen zelfs het gezaaide zaad niet terug.

Grondtekst

Het Hebreeuwse woord zèra’ is in het Oude Testament op niet minder dan 228 plaatsen te vinden. Dit aantal bewijst eens te meer dat de meeste bijbelse geschriften in een agrarische samenleving tot stand zijn gekomen. Het werkwoord zara’ komt in de qal-vorm eveneens veelvuldig voor en heeft betrekking op de handeling van het zaaien (o.a. Gen. 26:12; Lev. 25:11,20,22; Richt. 6:3; 2 Kon. 19:29; Job 31:8; Ps. 126:5; Pred. 11:4; Jes. 28:24; 37:30; 55:10; Jer. 35:7; 50:16; Hos. 10:12; Mi. 6:15). Het zelfstandig naamwoord zèra’ heeft in de eerste plaats de concrete betekenis van zaad dat in de akker wordt gezaaid (o.a. Gen. 1:11,29; 8:22; 47:19,24; Lev. 11:37; 26:5,16; Ps. 126:6). Daarnaast kan het ook verwijzen naar het zaad van zowel mens als dier (1 Sam. 1:11; Jer. 31:27). Wijd verbreid in de bijbel is zèra’ in de zin van ‘ nakomeling(en)’ of ‘nageslacht’ (o.a. Gen. 4:25; 15:3; Ruth 4:12; 1 Sam. 2:20; zie ook het Aramese zera’, Dan. 2:43). In de verhalen over de patriarchen is meermalen sprake van zowel ‘het zaad van Abraham’ (21x) als ‘het zaad van Abraham, Isaak en Jakob’ (o.a. Ex. 32:13; Deut. 1:8; 10:15; 11:9; Jer. 33:26). In andere geschriften zijn bovendien uitdrukkingen te vinden als ‘zaad van David’ (9x: o.a. 2 Sam. 7:12) en ‘zaad van Israël’ (7x: o.a. 2 Kon. 17:20). In de geschriften van het Nieuwe Testament kunnen dezelfde betekenisnuances van het woord ‘zaad’ worden aangetroffen. Het werkwoord speiroo speelt een belangrijke rol in enkele gelijkenissen in de synoptische evangeliën: zoals de gelijkenis van de zaaier (Mat. 13:19,18-23; Mar. 4:1-9,13-20; Luc. 8:4-8,11-15). Hij die het zaad in de akker zaait, heet in het Grieks ho speiroon (Mat. 13:3; Mar. 4:3; Luc. 8:5). Het nieuwtestamentisch Grieks kent voor ‘zaad’ twee woorden: sporos (komt slechts 5x voor en heeft steeds een concrete betekenis – Mar. 4:26-27; Luc. 8:5,11; 2 Kor. 9:10); en sperma dat op meer dan veertig plaatsen te vinden is; een enkele keer is het letterlijk bedoeld (zie Mat. 13:24,27,32, 37,38; Mar. 4:31), maar meestal dient het, geheel in overeenstemming met het oudtestamentische taalgebruik, met ‘nakomeling(en)’ of ‘nageslacht’ te worden weergegeven – daarbij is in het bijzonder sprake van sperma Abraam (Joh. 8:33,37; Rom. 4:13,18; 9:7; 11:1; 2 Kor. 11:22; Gal. 3:16,29; Hebr. 2:16) en sperma Daveid (Joh. 7:42; Rom. 1:3; 2 Tim. 2:8).

Letterlijk en concreet

a.Zaaien en maaien. De gang der seizoenen bepaalt het boerenbedrijf. Het zaad wordt gezaaid, valt in vruchtbare aarde, ontkiemt en brengt na enkele weken of maanden nieuwe vruchten voort, vruchten die ingezameld worden, geplukt, gemaaid, en als voedsel dienen voor mens en dier… Elk jaar opnieuw is dit het verloop van de gebeurtenissen. Het proces van groeien en bloeien is oeroud en tegelijkertijd is het verrassend nieuw. Het scheppingsverhaal in de bijbel zegt dat het zo was vanaf de derde dag: ‘En God zei: “Het land moet zich tooien met jong groen gras, zaadvormend gewas en vruchtbomen die ieder naar zijn soort hun vruchten dragen, met zaad erin”. Zo gebeurde het. En uit het land schoot jong groen op, gras, zaadvormend gewas, in allerlei soorten, en bomen die ieder naar zijn soort hun vruchten droegen, met zaad erin. En God zag, dat het goed was’ (Gen. 1:11-12). Aan het einde van die scheppingsweek, op de zesde dag, zegt God tegen de mens: ‘Hierbij geef Ik alle zaadvor-mende gewassen op de hele aardbodem aan jullie, en alle bomen met zaaddragende vruchten; zij zullen jullie tot voedsel dienen’ (Gen. 1:29).

b.De boeken van de bijbel werden geschreven in uiteenlopende perioden van de geschiedenis van het volk Israël. Maatschappelijke veranderingen hebben hun sporen nagelaten in de teksten. De voorouders, patriarchen en hun tijdgenoten, leefden als nomaden. Op zoek naar voedsel voor zichzelf en hun kudden trokken ze rond. Voor een belangrijk deel voedden ze zich met wat ze onderweg in de natuur vonden – zoals dadels en vijgen – en met wat hun kudden voortbrachten: vooral melk en vlees. Wie zich echter in sterkere mate afhankelijk maakt van het ritme van de natuur, van de wetmatigheden van het zaaien en maaien, zal ontdekken dat het gewenst is dichter bij huis te blijven. Het gewas op het veld vraagt verzorging. De tere plantjes hebben water nodig. Bovendien is het noodzakelijk ze in bescherming te nemen tegen onkruid en tegen wroetende dieren. Dit alles had tot gevolg dat de zwervende nomade langzamerhand veranderde in een honkvaste landbouwer. Alleen de herinnering bleef over. Wanneer in het voorjaar de eerstelingen van de oogst als teken van dankbaarheid naar de tempel werden gebracht, was het gebruikelijk als volgt op het verre verleden terug te kijken: ‘Mijn vader was een zwervende Arameeër. Hij is met een klein aantal mensen naar Egypte gegaan en, terwijl hij daar als vreemdeling verbleef, een groot, machtig, talrijk volk geworden … Hij (God) heeft ons uit Egypte geleid met sterke hand, met uitgestrekte arm, onder grote verschrikkingen, en met tekenen en wonderen. Hij heeft ons naar deze plaats gebracht en ons dit land geschonken, een land dat overvloeit van melk en honing. Daarom breng ik nu de eerste vruchten van de grond, die U, Heer, mij hebt geschonken (Deut. 26:5-11).

Beeldspraak en symboliek

a.Het Griekse woord sperma maakt duidelijk dat bij ‘zaad’ niet alleen aan ‘zaaddragend gewas’ kan worden gedacht, maar ook aan het mannelijk zaad dat de vrouwelijke eicel bevrucht en nieuw leven verwekt. In de bijbel is ‘zaad’ dan ook een gebruikelijk term voor nakomeling in het enkelvoud of nakomelingen in het meervoud. Nadat het eerste mensenpaar door de slang verleid is, klinken de volgende woorden: ‘Vijandschap sticht Ik (God) tussen jou en de vrouw, tussen jouw kroost en het hare (uw zaad en haar zaad, in de vertaling NBG-1951). Het zal jouw kop bedreigen, en jij zijn hiel!’ (Gen. 3:15).

b.Er is goed ‘zaad’, maar ook slecht ‘zaad’. De profeet spreekt over ‘dat geslacht (het gebroed, in NBG-vertaling) van boosdoeners’ (Jes. 1:4; 14:20; vgl. Ps. 37:28).

c.Een speciale rol in de bijbel speelt ‘het zaad van Abraham’: dat is het volk Israël als drager van Gods belofte aan de aartsvader (Gen. 21:12; 28:13-14; Hand. 3:25; 7:5-6). Dat betekent overigens niet dat binnen Israël geen slecht zaad zou bestaan: ‘Ik (God) had u geplant als een edele wijnstok van de fijnste soort (een volkomen zuiver zaad, in de NBG-vertaling). Hoe zijn dan uw ranken vergroeid en een wilde wingerd geworden’ (Jer. 2:21).

d.Het zaad van Abraham kan een heilig zaad worden genoemd. Maar adeldom verplicht. Om die reden ziet Israël zich onophoudelijk geconfronteerd met het probleem of het geoorloofd is huwelijken te sluiten met mannen of vrouwen die niet tot ‘het zaad van Abraham’ gerekend kunnen worden. Na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap spannen mannen als Ezra en Nehemia zich tot het uiterste in om de voormalige ballingen te vrijwaren van vreemde, heidense invloeden. Mede om die reden trachtten ze gemengde huwelijken te voorkomen en zelfs te ontbinden: ‘Uit deze volken hebben zij voor zichzelf en hun zonen vrouwen genomen, zodat het heilige zaad zich vermengd heeft met de omwonende volken. En leiders en oversten hebben zich hieraan nog het meest schuldig gemaakt’ (Ezra 9:2).

e.In het Nieuwe Testament wordt divers gedacht over de betekenis van ‘het zaad van Abraham’. Voor verscheidene auteurs is deze oudtestamentische traditie een vanzelfsprekend uitgangspunt in hun theologisch denken. Dat geldt bijvoorbeeld voor de apostel Paulus. Hij schaamt zich in het geheel niet voor zijn afkomst: ‘Zijn zij Hebreeën? Ik ook. Zijn zij Israëlieten? Ik ook. Zijn zij kinderen van Abraham (sperma Abraam)?’ (1 Kor. 11:22). Hij maakt zelf deel uit van ‘het zaad van Abraham’ en hij zal dat tot in lengte van dagen blijven doen: ‘De vraag is nu: heeft God zijn volk verstoten? Helemaal niet. Ik ben zelf een Israëliet, een afstammeling van Abraham (ek spermatos Abraam) uit de stam Benjamin’ (Rom. 11:1). De schrijver van de brief aan de Hebreeën staat in dezelfde traditie: ‘Want het zijn niet de engelen van wie Hij zich het lot aantrekt, maar de nakomelingen van Abraham (spermatos Abraam, Hebr. 2:16). f In het licht van het bovenstaande is de volgende zienswijze van Paulus verrassend en een bewijs van zijn onmiskenbare creativiteit. In de brief aan de Galaten staat de besnijdenis – en daarmee de Tora als geheel – ter discussie. Moeten heidenen die er voor kiezen volgeling van Jezus Christus te zijn eerst besneden worden? Paulus wijst die gedachte van de hand. Hij doet dat met een beroep op Gods belofte aan Abraham: ‘In u zullen alle volken worden gezegend’ (Gal. 3:8 = Gen. 12:3). In Christus is die oude belofte realiteit geworden: ‘Nu zijn de beloften aan Abraham gedaan en aan zijn nageslacht (zaad, in NBG-vertaling). Het woord staat in het enkelvoud, niet in het meervoud: “en aan uw nageslacht (sperma)”, en dat nageslacht (sperma) is Christus’ (Gal. 3:16). Het lijdt geen twijfel dat de apostel geweten heeft dat het enkelvoud sperma een collectieve betekenis kan hebben en vaak ook als zodanig werd gebruikt, maar dat verhinderde hem er niet van bovenstaande zin in zijn brief op te nemen en zo een directe relatie te leggen tussen de belofte van Abraham en de komst van Jezus Christus: ‘Maar als u bij Christus hoort, dan bent u ook nageslacht (sperma) van Abraham, erfgenamen overeenkomstig de belofte’ (Gal. 3:29; vgl. Rom. 8:9). Paulus pleit voor ‘openheid’ en voor een ‘geestelijke’ interpretatie van het begrip ‘zaad van Abraham’. Iedereen – Jood of Griek (Gal. 3:28) – die tot de volgelingen van Jezus Christus behoort, is automatisch ‘zaad van Abraham’. g. In veel ongunstiger zin speelt het begrip sperma Abraam een rol in een felle discussie tussen Jezus en de Joden die typerend voor het vierde evangelie genoemd kan worden: ‘Toen wierpen ze (de Joden) tegen: “We zijn toch afstammelingen van Abraham (sperma Abraam) en nooit iemands slaaf geweest! Hoe kunt U dan zeggen, dat we vrij moeten worden?” …’. Het antwoord van Jezus is vlijmscherp: ‘Natuurlijk bent u afstammelingen van Abraham! Maar toch bent u eropuit om Mij te doden, want mijn woord vindt geen weerklank bij u… ‘ (Joh. 8:3337).

h.In de drie synoptische evangeliën wordt in enkele gelijkenissen van Jezus de komst van het Koninkrijk van God vergeleken met de groei van het zaad. Dat geldt voor de bekende gelijkenis van de zaaier (Mar. 4:1-20; Mat. 13:1-23; Luc. 8:4-15), maar ook voor een gelijkenis die alleen in het evangelie van Marcus te vinden is. De zaaier zaait het zaad in de akker en is vervolgens volstrekt afhankelijk van de groeikracht van het zaad: ‘Hij slaapt en waakt, nacht na nacht en dag na dag, en het zaad ontkiemt en schiet op, zonder dat hij weet hoe. De aarde draagt vanzelf (in het Grieks automatè) vrucht’ (Mar. 4:26-29). Het kleine mosterdzaadje symboliseert het onaanzienlijke begin en het imponerende einde (Mar. 4:30-32; Mat. 13:32; Luc. 13:18-19).

i.In het evangelie van Johannes ontbreken bovengenoemde gelijkenissen van het Koninkrijk. Een ander aspect van het zaad krijgt daar de aandacht. Het verdwijnt in de akker, offert zich als het ware op om nieuwe planten en vruchten voort te brengen: ‘Waarachtig, Ik (Jezus) verzeker jullie: als een graankorrel niet in de akkergrond sterft, blijft hij onvruchtbaar. Maar hij moet sterven, alleen dan brengt hij rijke vruchten voort’ (Joh. 12:24).

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 17; 126; Gezang 50; 54 (= Gezangen: 537; Liturgie: 435); 55; 64; 94; 154; 223; 302; 313; 348; 351; 479; 487; Alles III: 9; IV: 18; 19; Bijbel II; 52; III: 53; 55; 56; Droom: 48; Eerste: 15; Eva I: 37; II: 42; Evangelie III: 20; 23; Gezegend: 1; 159; 197; Liturgie: 546; ZAD III: 13; 14; Zingend I-II: 7; 27; 56; 117; III: 9; IV: 18; 19; 60; 67 VI: 50; 68; Zleven: 30.

b.Poëzie:

Hans Bouma, Mens in weer en wind, Kampen 1998, blz. 86: ‘Zaad’. Ida Gerhardt, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1980, blz. 437: ‘De gestorvene’. Ida Gerhardt, De zomen van het licht, Amsterdam 1983, blz. 54: ‘Het distelzaad’. Jan Willem Schulte Nordholt, Verzamelde gedichten, Baarn 19962, blz. 217: ‘Mosterdzaad’.

Ellen Warmond, Vragen stellen aan de stilte, Amsterdam 1984, blz. 21: ‘Redres’. Karel van de Woestijne, Verzamelde gedichten, Brussel/Den Haag, 19673, blz. 61: ‘O zaad dat zegeviert’.

c.Verwerking:

In de inleiding noemden we al een van de gezegden uit onze taal: ‘wat men aan het zaad spaart, verliest men aan de oogst’. Onze taal kent meer uitdrukkingen en gezegden, bijvoorbeeld deze: het is zaad op de rotsen strooien: het is zinloos handelen of spreken; in het zaad laten schieten: iets te ver laten komen; zaad in het bakje: geld in de kas; op zwart zaad zitten: geen geld hebben; iemand op zwart zaad zetten: iemand uit zijn betrekking ontslaan; iemand zijn zaad geven: iemand een pak slaag geven; het zaad der tweedracht strooien: verdeeldheid veroorzaken; hij liet geen zaad: hij had geen nageslacht; wie maaien wil moet zaaien: wil je resultaat boeken dan is een goede voorbereiding vereist. In deze uitdrukkingen komen diverse aspecten van zaad naar voren; deze kunnen we de revue laten passeren. Van hieruit kunnen we naar de betekenis gaan van het bijbelse woord zaad. Thema’s die daarin verscholen liggen, zijn onder andere: schepping, voortgang van de geschiedenis, toekomst, Koninkrijk van God, Israël als volk van God, goed en kwaad, identiteit en achtergrond.

Verwijzing

Het woord zaad heeft onmiskenbaar raakvlakken met ‘geslacht‘, ‘oogst‘, ‘graan en koren’ en ‘vrucht‘.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken