Au!

‘Au! Au!’ Juliaan schreeuwde het uit. Ze lag op de grond en had net het touw waarin de poes verstrikt geraakt was, opengeknipt. De poes rende weg, bevrijd van het touw, maar had haar intussen flink in haar hand gebeten.
Haar vader kwam aanrennen en zag hoe het bloed uit de beetwond stroomde. Hij vloekte: ‘Die rotkat, ik heb het altijd al gezegd: katten horen niet in huis. En hier heb je het nu. Gelijk naar de dokter met jou. Kattenbeten kunnen heel gemeen zijn.’
‘Ja, dat is een diepe beet’, knikte de dokter. ‘Hoe kwam het?’ Juliaan vertelde hoe Mauw met haar pootje in een touw verstrikt zat, en dat ze het touw wel los moest knippen. ‘En toen raakte Mauw in paniek. Ze kon het niet helpen dat ze me beet.’
Haar vader stond er stijfjes en stug bij. ‘Het is haar kat’, legde hij de dokter uit. ‘Ik was er sowieso tegen dat ze kwam.’ De dokter mompelde iets onverstaanbaars, wat hij altijd deed als hij zich er niet mee wilde bemoeien.
Juliaan kreeg een prik en antibiotica. Maar een dag later werd haar arm toch helemaal dik. Ze moest ervoor naar de Eerste Hulp, waar ze de beet open moesten snijden. ‘En wat vind je nu?’ vroeg haar vader. ‘Gaat die kat weg of niet? Jij mag het zeggen.’ ‘Ik wil dat ze blijft’, zei Juliaan. ‘Ze kon er niets aan doen. En ik houd van haar, ook al heeft ze me gebeten.’
‘Dan doen we het zo.’ Haar vader haalde hulpeloos zijn schouders op. Toen ze terugkwamen van de eerste hulp aaide Juliaan Mauw en fluisterde: ‘Je moet een beetje liever doen tegen mijn vader. Hij is eigenlijk best aardig.’

Tekst: Bara van Pelt Beeld: Rianne te Winkel