Menu

Premium

Ballingschap

balling, diaspora, vreemdelingschap

Het thema ballingschap spreekt in onze tijd veel mensen aan. Er is allereerst de letterlijke ballingschap. Dagelijks komen gezichten van ballingen via de media onze huiskamers binnen. Miljoenen mensen zijn voortdurend ergens onderweg, verdreven van huis en haard. In den vreemde wachten zij op de geluksdag dat zij kunnen terugkeren naar huis. Sommigen weten dat terugkeer onmogelijk is, daarom proberen zij in het vreemde land een nieuw bestaan op te bouwen. De omstandigheden van de ballingen zijn moeilijk en zwaar. Elk vrij land weet van nabij van hun bestaan en is verward over de juiste houding tegenover hen. Daarnaast kennen we ballingschap in overdrachtelijke zin. We spreken binnen de context van kerk en theologie wel van het ‘ballingschapmodel’, als opvolger van het ‘uittochtmodel’. Het laatste model heeft lange tijd velen geïnspireerd. Het ging erom te breken met en weg te trekken uit allerlei vormen van slavernij en uitbuiting. De aanhangers van het uittochtmodel dachten de wereld te kunnen herscheppen tot een plaats van vrede en gerechtigheid. De laatste tijd wint het ballingschapmodel al meer terrein. Niet langer staat het werken aan het beloofde land centraal, maar het besef van vervreemding. Enerzijds vervreemding van de betrouwbare en vertrouwde God, anderzijds de ervaring van het zich als vreemde voelen in de wereld. Kortom, ballingschap is metafoor voor geloofscrisis.

De beleving van ballingschap en van het verwante vreemdelingschap vindt haar wortels in de bijbel. Daar klinken ballingschap en vreemdelingschap in tal van verhalen, verhalen van hoop en wanhoop.

Grondtekst

Het Hebreeuwse galoet kan zowel duiden op ‘ballingschap, wegvoering’ (2 Kon. 25:27; Jer. 52:31; Ez. 1:2; 33:21; 40:1; Am. 1:6-9) als op ‘balling, weggevoerde’ (Jes. 20:4; 45:13; Jer. 24:5; 29:22; 40:1; Ob. 20). In de laatste betekenis staat het woord steeds in het meervoud, met de bewoners van het beloofde land als subject. Deze dubbele betekenis heeft ook golah (42x), voor het merendeel in Jeremia (10x), Ezechiël (11x) en Ezra (13x): ‘balling'(o.a. Est. 2:6; 4:1) en ‘ballingschap’ (o.a. Zach. 14:2; 1 Kron. 5:22). Beide woorden zijn afgeleid van de stam glh die twee betekenissen heeft: ‘open leggen, ontbloten’ èn ‘voortgaan, in ballingschap voeren’. In deze laatste zin treffen we het ca. 40x aan, vooral in Jeremia (1:3; 39:9; 43:3; enz.). Nog andere werkwoorden gebruikt het Oude Testament voor het voeren in ballingschap: verdrijven, verstoten, verjagen, uitleveren, op de vlucht drijven. Zie verder het woord maroed, ‘ontheemding’ (Klaag. 1:7; 3:19) en ‘ontheemde’ (Jes. 58:7). In het Aramese deel van het Oude Testament verschijnen galoe, ‘ballingschap’ en ‘balling’ (Dan. 2:25; 5:13; 6:14; Ezra 6:16), het werkwoord glh, ‘in ballingschap voeren’ (Ezra 4:10; 5:10), en sjerosjie, ‘ontworteling, ballingschap’ (Ezra 7:26). De ger (92x), ‘vreemdeling’, is iemand die zijn woonplaats of woongebied verlaat en elders zijn toevlucht zoekt (Deut. 23:8; 2 Sam. 4:3; Jes. 16:4). De zar duidt onder meer de ‘vreemdeling’ als de niet-Israëliet aan (Jes. 1:7; 5:19; 61:5). Een van de betekenissen van nakar is ‘buitenlander’ (ca. 20x: Gen. 17:12, 27; Jes. 60:10; Ez. 44:7, 9), en de tosjav – van het werkwoord jasjav: ‘wonen, zitten’ – is de ger die op vreemde (Israëlische) grond bescherming geniet van de groep waarin hij verblijft (Gen. 23:4; Ex. 12:45; Lev. 22:10 en 7x in 25; Num. 35:15; 1 Kon. 17:1 onzeker; Ps. 39:13; 1 Kron. 29:15).

Het Nieuwe Testament mist woorden voor ballingschap en balling. Wel vinden we daar diaspora, ‘verstrooiing’ (Joh. 7:35; Jak. 1:1; 1 Petr. 1:1); in de laatste twee teksten zijn het de adressanten van de brief: de volgelingen van Jezus Christus in de verstrooiing. Vergelijk het werkwoord diaspeiroo, ‘verstrooien’, in Handelingen (8:1, 4; 11:19). Ook het nieuwtestamentische Grieks bevat meerdere woorden voor iemand die als vreemde onder de mensen verblijft: pare-pidèmos (Hebr. 11:13; Jak. 1:1; 1 Petr. 1:1); paroikia, ‘vreemde, vreemdelingschap’ (Hand. 13:17; 1 Petr. 1:17; vgl. 2 Clemens 5:1); paroi-kos, ‘vreemdeling, bijwoner’ (Hand. 7:6, 29; Ef.2:19; 1 Petr. 2:11); ksenos, ‘gastvrijheid’ (Rom. 16:23), ‘vreemdeling’ (Mat. 25:35, 38, 43-44; 27:7; Hand. 17:21; Hebr. 11:13; Ef. 2:19; 3 Joh. 5). Deze woorden voor ‘vreemdeling’ functioneren vaak als synoniem.

Letterlijk en concreet

a.De bijbel staat vol met verhalen van mensen en groepen die hun vertrouwde omgeving verlaten. Soms doen zij dat uit eigen wil, zoals Abram die wegtrekt uit Haran op zoek naar een nieuw land (Gen. 12), Rebekka die naar het land van haar aanstaande man trekt (Gen. 24) en de Moabitische Ruth die met haar schoonmoeder meegaat naar Betlehem. Soms vertrekken zij omdat zij zich bedreigd voelen, zoals Jozef en Maria en hun kind Jezus die naar Egypte afdalen uit angst voor de wrede Herodes (Mat. 2:1318). Soms jagen kwade geesten mensen weg uit hun gebied. Zo wordt Jozef door zijn broers aan Egyptenaren verkocht (Gen. 37). Jakob en zijn zonen komen om economische redenen naar Egypte (Gen. 46); hetzelfde motief speelt bij Elimelek en zijn gezin wanneer zij Moab binnentrekken (Ruth 1:1-3). De eerste volgelingen van Jezus ondervinden veel weerstand bij de godsdienstige en politieke leiders; een deel van hen moet vluchten en komt in de diaspora terecht (Hand. 8:1, 4; 11:19). De tocht van Jakob blijkt achteraf rampzalige gevolgen te hebben voor Jakobs nageslacht, wanneer de heerser van Egypte zich tegen hen keert; als vreemdelingen worden zij vreselijk uitgebuit (Ex. 1; 2:15). De bijbel verhaalt van twee zeer ingrijpende gebeurtenissen in het bestaan van Israël, twee momenten van wegvoering: eerst de wegvoering onder de Assyrische agressor in 733 en 721 v.Chr. (2 Kon. 15:29; 17:5-6); later die onder de Babylonische geweldenaar in 598/597 en in 587/586 (2 Kon. 25). Vooral leidinggevenden worden meegenomen naar het land van de bezetter; zo is de kans op opstand in het bezette land geringer. We overdrijven niet als we stellen dat een groot gedeelte van de bijbelse boodschap is ontstaan in en gekleurd door de context van ballingschap, vreemdelingschap en verstrooiing.

b.Wat de weggevoerden tijdens de ballingschap werkelijk hebben ondervonden, laat zich uit de bijbel niet duidelijk schetsen. Slechts hier en daar tillen bijbelteksten een stukje van de sluier op. Sommige teksten verhalen van het verlangen naar huis en van de betrokkenheid op het thuisland (Ps. 137; Neh. 1:1-4). In Babylonië ontwikkelt zich een godsdienstigheid los van tempel en altaar, waarbij de nadruk komt te liggen op het onderricht van de Tora. Een deel van de ballingen voelt er later niet voor om terug te keren naar het eigen land; kennelijk hebben zij zich zodanig geïntegreerd in het vreemde land dat zij zich daar helemaal thuis voelen (Jer. 29; Ezra 1). De opbouw van stad en tempel onder Ezra en Nehemia na terugkeer uit de ballingschap blijkt een moeizaam proces te zijn. De teruggekeerden stuiten op uitwendige tegenwerking en innerlijke verdeeldheid.

c.Israël en de gemeente van Christus weten heel goed wat het is om vluchteling, vreemdeling, balling te zijn. Die ervaring heeft tot vergroting van gastvrijheid tegenover vreemdelingen geleid (Gen. 19:1-2). Keer op keer horen Israël en de gemeente de oproep dat de vreemdeling en vluchteling in de gemeenschap hun een zorg dient te zijn (Gen. 23; Ex. 22:21; Lev, 19:10, 3334; 23:22; Rom. 16:23; 3 Joh. 5). Gastvrijheid staat hoog in het vaandel; soms identificeert de hemel zich met de vreemdeling (Gen. 18:1-15; Rom. 12:13; Hebr. 13:2; 1 Petr. 4:9). Vreemdelingen zijn veelal afhankelijk van de goodwill van eigen bewoners van het land. Zij staan nogal eens bloot aan verdrukking en geweld, tot ergernis van de profeten (Jer. 7:6; 22:3).

Beeldspraak en symboliek

a.Ballingschap houdt meer in dan wegvoering uit eigen land naar een vreemd land, met alle pijn en verdriet die daarmee gepaard gaan. Ballingschap is in de gedichten van de poëten en in de visioenen van de zieners meer een theologisch dan een historisch gegeven. Bij het verwerken en doordenken van de ballingschap ontwaren we verschillende facetten van die niet-letterlijke kant. Laten we er enkele noemen. Ten eerste: ballingschap doet de ballingen vragen naar het waarom. Waarom, o God? Hoelang, o Heer? In die vragen schuilt iets van protest, van niet begrijpen. Ze suggereren een relatie met de Eeuwige. Vanaf oude tijden verbindt de joodse traditie de ballingschap met het thema van de theodicee (de rechtvaardiging van God in de wereld). Ballingschap symboliseert voor de bijbelse mens de worsteling met de godsrelatie. Zie Psalm 74 en 79.

Ten tweede: ballingschap confronteert de mens met zichzelf en roept de vraag naar wie hij is geworden bij hem op. De mens ziet zichzelf als balling en denkt: hoe heeft het zo ver met mij kunnen komen? De eerste hoofdstukken van Genesis worstelen met die pijnlijke vraag. Zittend aan de stromen van Babel komt de mens tot inzicht in zijn handelen en beseft hij schuldig te staan tegenover de Eeuwige. Dat brengt hem tot boete en ootmoed (Ps. 79:8). Ballingschap is de tijd van de bezinning, de tijd om zich bewust te worden van de identiteit.

Ten derde: ballingschap brengt de mens tot ommekeer. De mens leert dat het roepen tot God gehoord en gezien wordt. In de schaduw van de verstrooiing verschijnt God als een licht. Ballingschap verbeeldt de roepende mens en -uiteindelijk – de zoekende God. Zie Psalm 106:44-46.

Ten vierde: ballingschap heeft het besef wakker geroepen dat er een weg verder is, dat er een plek is waar vrede en gerechtigheid heersen. Die plek is Jeruzalem, centrum van sjalom. Zie Psalm 125. In die zin verbeeldt ballingschap de creativiteit van de mens. In de stilte, in de verlatenheid, in de leegte van de ballingschap delft de mens de diepste waarden op. In dit verband verwijzen we naar het boek Openbaring. Het is geschreven door een leerling van Christus die door de heersende machthebber naar een eiland is verbannen. Daar, in de afzondering, valt hem de onthulling van het goddelijke geheim ten deel. Zijn visioen loopt uit op een schets van de nieuwe stad waarin iedereen welkom is en niemand wordt buitengesloten.

Ten vijfde: ballingschap symboliseert het verlangen naar geborgenheid en de heimwee naar huis. Heel sterk komt dat tot uiting in de woorden van Psalm 137. Dit gezang hebben gelovigen door de eeuwen heen gezongen, ook in perioden dat zij in eigen omgeving verkeren. Want ook thuis kan het gevoel overheersen niet ècht thuis te zijn.

b.De typeringen vreemdeling en bijwoner zijn metaforen voor de afstand tot de wereld en het geloof in het land achter de horizon. Het verblijf op aarde is een verblijf in vreemdelingschap, het verblijf in de eeuwige nabijheid van God doet de mens thuiskomen. Vermoedelijk gaat deze metafoor terug op een uitspraak van Abraham tot de Hethieten: ‘Ik ben een vreemdeling en bijwoner bij jullie’ (Gen. 23:4). Deze uitdrukking wil zeggen: ik ben gast in jullie land. De dichter van Psalm 119 kenmerkt zichzelf als een vreemdeling in het land van de Heer (vs. 19). Hij ziet zichzelf als een gast in het land waar hij woont; dat land behoort God toe, door Gods openheid naar hem, leeft hij. Een andere psalm schetst een vereenzaamde dichter die aanklopt bij de Heer en zich in ellendige toestand aan Hem toevertrouwt. Hij zegt dat hij een gast is in het land (de aarde) van de Heer en zoals hij van een goede oosterse gastheer mag verwachten, biedt deze hem veiligheid (Ps. 39:13). Hij vertrouwt erop dat God hem tegemoet treedt, zoals de gastheer een vreemdeling nadert. De nieuwtestamentische brieven nemen dit metaforisch spraakgebruik over. De eerste brief van Petrus noemt de adressanten ‘vreemdelingen in de diaspora’ (1:1; vgl. Jak. 1:1). Even later roept de auteur de gelovigen op de weg van de Heer te gaan gedurende de tijd van het vreemdelingschap en weer later spreekt hij ze nogmaals aan op hun vreemdelingschap (1:17; 2:11; vgl. Ef. 2:19). Wat bedoelt de schrijver hiermee? Voor hem is het een beeld met een dubbele betekenis. In de eerste plaats verwijst het beeld naar een weg verder dan de huidige wereld, het veronderstelt een toekomstige wereld. In deze wereld zullen de kinderen van God zich thuis voelen, hun denken en doen is afgestemd op het verlangen naar die bestaanswijze. In de tweede plaats toont de metafoor dat er weliswaar een relatie bestaat tussen gelovig-zijn en de aardse werkelijkheid, maar dat er vanuit dit gelovig-zijn een kritische distantie is tegenover die werkelijkheid.

c.Gelet op het gegeven dat de Joden zo vaak zijn verdreven, verbaast het ons niet dat de rabbijnse traditie vrij veel aandacht schenkt aan de ballingschap. Uiteenlopende gedachten over de zin van de ballingschap komen we tegen: de ballingschap bedoelt het op de proef stellen van Israëls trouw; de ballingschap is de straf voor zondig leven. Sommigen verbinden deze twee gedachten: zij is straf èn beproeving, boetedoening èn zegen; door Israëls verstrooiing onder de volken wordt de Naam van de Eeuwige onder de volken verspreid; ballingschap is niet alleen teken van de crisis van de mens, maar ook teken van Gods crisis, nu Gods woonplaats is vernietigd.

d.De christelijke traditie heeft tot op de dag van vandaag aan de ballingschap allerlei beelden ontleend. Iemand kan in ballingschap verkeren zonder het thuisland vaarwel te zeggen. De keuze om de wereld in te trekken is zo’n beeld. Het volgen van Christus houdt een levenswijze in die correspondeert met het Koninkrijk van God en haaks staat op de koninkrijken van deze wereld. De consequentie van dit volgen is dat de mens zich inspant om het ballingschapsoord te transformeren tot een oord van vrede en gerechtigheid. In Adam en Eva, die de tuin verlaten, ziet men wel de prototypen van de ballingen. Zoals deze twee onderweg zijn op zoek naar bewoonde aarde, zo zijn alle mensenkinderen op zoek naar een land van louter licht.

Praxis

a Liederen:

Liedboek: Psalm 39; 42; 105-107; 120; 126; 135; 137; 144; Gezang 21; 36; 37; 98; 123; 161; 291; 301; 313; 356; 441; Alles I: 14; III: 5; 18;

Gezangen: 275 (= Liturgie: 126); Gezegend: 262; ZAD I: 38; Zing: 21; Zingend I-II: 140; III: 25; IV: 58; 66 (= Gezangen: 519 = Liturgie: 591 = Zolang: 100); V: 6; 14; 22; 62; 68; VI: 19; 22; 35; 54; 56.

b.Poëzie:

Jan Greshoff, Een eerlijk man heeft niets dan zijn gelaat, Amsterdam 1981, blz. 67: ‘Verbannen’. Muus Jacobse, Het oneindige verlangen, Nijkerk 1982, blz. 68: ‘Vreemdeling in de poort’; 147: ‘In ballingschap’; 173: ‘In ballingschap’. Anton Korteweg, De stormwind van zijn hand, Amsterdam 1975, blz. 27: ‘Voorwaarts dan, o reisgenoten’. Wim Ramaker, Dichterbij kan ik niet komen, Kampen 1993, blz. 39: ‘Monument Kamp Westerbork’. A. Roland Holst, In ballingschap, Amsterdam 1957, blz. 57: ‘Ballingschap’; 119-122: ‘In ballingschap’.

c.Verwerking:

Het begrip ballingschap kunnen we op verschillende manieren inleiden. Bijvoorbeeld het doordenken van een bekende uitspraak van de Baal Sjem Tov (titel sinds de middeleeuwen gegeven aan degene die de ware naam van mensen en dingen kent en doorgrondt): ‘Vergeten is ballingschap, herinneren is verlossing’. Ook valt te denken aan verhalen van, interviews met en romans over hedendaagse ballingen. Of we spelen in op de geloofscrisis in het westerse christendom. Thema’s die opdoemen zijn onder meer: vervreemding en ontheemding, heimwee en verlangen, onzekerheid en onveiligheid, schuld en boete, identiteitsverlies en identiteitsbehoud.

Verwijzing

We noemden het al: ballingschap en ‘woestijn‘ vallen voor een deel samen. Zie verder ‘tranen‘.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken