Belijdenis en leertucht: een harde noodzaak
Deze bijdrage is de uitgeschreven versie van een lezing, gegeven door Kees van der Kooi, bij de verschijning van Verzameld werk: deel 5-C van Van Ruler.
Als titel had ik eerst gekozen: ‘Leertucht: een harde noodzaak’. Dat klonk lekker provocerend uit de mond van een gereformeerde jongen die zich anders dan sommige leeftijdgenoten niet schaamt uit dat nest te komen. Beter is het, zeker nu ik gedeelten uit dit deel heb gelezen, om te zeggen: ‘Belijdenis en leertucht: een harde noodzaak.’
Waarom hard? Niet hard in de zin dat ze hard is tegen notoire ketters of tegen hen die zich erop beroemen dat ze de god van hun jeugd aan de kant gezet hebben. Nee, en dat komt heel goed uit in het deel over de belijdenis, de belijdenis is de boeg van het schip dat door het water van de tijd en de cultuur klieft, dat het water verzet, golfslag veroorzaakt, een hekgolf maakt, het riet aan de kanten doet buigen en bewegen. De sleutels van het koninkrijk zijn volgens de Heidelberger Catechismus verkondiging en de ban. Het ene opent de deur van het koninkrijk, brengt ons binnen, en dat betekent ook dat sommige dingen niet meer gezegd kunnen worden.
Van Ruler is daar heel duidelijk over. Het evangelie is een boodschap die het leven structureert, het leven in de wereld: de wethouder op zijn bureaustoel, en de mens op zijn sterfbed. De verkondiging heeft iets totaals, is theocratisch. Dat kenden we al van Van Ruler en we vinden het in dit deel van het Verzameld Werk voortdurend terug. Belijden wat waar is en gezegd moet worden betekent ook dat sommige dingen niet gezegd kunnen worden.
Van Ruler neemt als voorbeeld van iets wat niet kan, dat sommige predikanten, door de romantiek van het nationaalsocialisme betoverd, weer het midwinterfeest wilden invoeren. Kerst niet als het feest van de incarnatie, het moment waarop er voor ons wordt gehandeld, in onze plaats. Hij verwijt het de kerk dat daar niet tegen is opgetreden.
Dat er een beslissend initiatief van de andere kant gekomen is, verdwijnt; en daarmee verdwijnt ook de ernst van het geloof, van het gebed, van levenskeuzes
Belijdenis en leertucht horen bij elkaar. Van Ruler gebruikt een beeld, dat mij zelf ook lief is, namelijk van een vaargeul, met bakens. Die geul geeft alle ruimte, en je kunt natuurlijk proberen op de Fluessen buiten de bakens te zeilen, het zou wel wat meevallen dacht ik, maar we zaten ontstellend vast en moesten allemaal wel heel ver op een kant gaan zitten, buitenboordmotor vol aan, en ja dan kom je tenslotte los.
Dat is nog spelevaren. Anders wordt het als het om de christelijke gemeente gaat. Het gaat om de zielen van de mensen. Het heil van de enkeling en van de gemeenschap staat op het spel. Als de leertucht ergens over gaat en zin heeft, dan moet het daarover gaan. In het christelijk geloof gaat het tenslotte over leven en dood.
De teksten die ik over belijdenis en leertucht in dit deel las, brengen te binnen hoezeer de theologie niet over niets gaat. Belijden houdt in wat er in het heden gezegd moet worden, en dat houdt ook een kritische beweging in jegens de moderniteit. We vinden in dit deel onversneden kritiek op de moderne levensbeschouwing. Van Ruler wijst op het moderne denken zoals zich dat sinds rond 1650 heeft ontwikkeld, sinds Descartes dus. Hij omschrijft het als een denken waarin de menselijke persoonlijkheid gezien wordt als laatste grond van het zijn en middelpunt van zijn gemenebest. (p. 130) Dat leidt uiteindelijk naar nihilisme, de cynische conclusie dat er geen zin is en wij ons leven zelf moeten maken.
Hij verwijst positief naar hetgeen ook bij Groen van Prinsterer te vinden is, en dat later door Abraham Kuyper verder is overgenomen. De Franse Revolutie markeert de wending naar het subject. Van Ruler vertegenwoordigt een theocentrische theologie, die haaks staat op postmoderne posities, die in feite een variant is van projectie-denken. Wij zijn het die construeren, bedenken, wij zeggen te ervaren, maar een erkenning dat God gehandeld heeft, centrum van eigen gemenebest, dat er een beslissend initiatief van de andere kant gekomen is, dat verdwijnt. En daarmee verdwijnt ook de ernst van het geloof, van het gebed, van levenskeuzes.
Er is geen bagage meer, geen verhaal, geen boodschap van hoop, tegen het cynisme en tegen berusting in
Zodra het over leertucht gaat, en hoe dat in de praktijk zou moeten worden, wordt iedereen zenuwachtig, en worden we allemaal heel tolerant. Begrijpelijk in een cultureel klimaat, anders nog dan dat van Van Ruler, waarin dingen weer gezegd moesten worden. Dirk van Keulen wijst op het beroemde of beruchte geval rondom Smits en zijn uitspraak over de anselmiaanse verzoeningsleer: “Geef mijn portie maar aan Fikkie.” Het leidde tot kerkelijk gestuntel.
Interessanter is mijns inziens de manier waarop de Gereformeerde Kerken nadien met Harry Kuitert zijn omgegaan. Er is deze kerken verweten dat men hem als kritisch theoloog nooit in een kerkelijk deputaatschap heeft gezet en dat dit zijn wegdrijven van de kerk heeft bevorderd. Ik weet niet wat daarvan waar is, wel dat de tucht in dit geval zich uitte in een soort repressieve tolerantie. ‘Maak geen theologische martelaren, van officiële kerkelijke leertucht hebben we onze bekomst,’ dat was het beleid.
Effectiever dan kerkelijke maatregelen is de rol van de theologie zelf, aan de mensen binnen het vak zelf. Durven die elkaar aan te spreken? Tegelijkertijd moet ook gezegd worden dat door de brede onderstroom van denken waarin feitelijk het construerend subject als uitgangspunt wordt genomen, tallozen moe zijn geworden het geloof vast te houden in de gure wind van de agnostische levensbeschouwing. (p. 138) Ze hebben de kerk verlaten, en hun kinderen zijn het verhaal vergeten. Dat is wat mij zorgen baart. Er is geen bagage meer, geen verhaal, geen boodschap van hoop, tegen het cynisme en tegen berusting in.
De KLM en de Afsluitdijk zouden er niet zijn geweest zonder de vleeswording van het Woord, het dogma van de godheid van Christus en de drie-eenheid Gods en de uitstorting van de Geest
Nog een onderwerp wil ik noemen. Van Ruler is bekend om zijn cultuurvisie. Europa, de westerse cultuur zouden er niet zijn zonder de beslissende invloed van de prediking van de missionarissen. Zij wisten van een Schepper die niet samenvalt met deze wereld, van de vleeswording van het Woord, waardoor er iets voor ons gedaan is dat wij niet hoeven te doen – het granietharde athanasiaanse dogma van de godheid van Christus en de drie-eenheid Gods, geen arianisme dus(!) (p. 134) – van de uitstorting van de Geest. Kortom, christendom is geschiedenisvormende macht.
De KLM en de Afsluitdijk zouden, zo lees ik, zonder dat alles niet geweest zijn. Men kan dat als hopeloos optimisme kwalificeren en zijn hoofd schudden, want wij hebben toch ook de schaduwzijden van al die expansie leren kennen. Ja, ja wij kunnen natuurlijk weer zeer bescheiden zijn, en er het zwijgen toe doen. Ik weet niet of dat terecht is en ik ben er ook zeker van dat men Van Ruler daarmee rechtdoet.
Wat me opviel was dat Van Ruler het werk van de Geest beschouwt als een strijd met en in onze cultuur. De Geest gaat diep de existentie in, er is een stuwen van de Geest, maar er is allerlei weerstand. Er is daarom een blijvende nood van de kerk. De verlorenheid van de wereld is nu even groot als vroeger, zo lees ik op p. 141. Dat zijn niet de tonen van een vrolijke optimist.
Enkele bladzijden eerder schrijft hij dat de kerk in haar belijden het wereldwijde en precieze heeft te combineren. Hij schrijft:
“Dat is een bovenmenselijke taak. Als deze dingen werkelijk gebeuren, dan vertonen zij een zeldzame élégance. Dat is hoger dan alle ernst. Dit spel van de allerhoogste verfijning. Het dagelijks gebed om de leiding van de Heilige Geest is voor deze dingen onmisbare voorwaarde. …. Dit geschieden, deze geboorte van de rechte belijdenis, voltrekt zich dan met name in het element, waarin de Heilige Geest zich bij voorkeur beweegt: in de strijd. De Geest is uitgestort op alle vlees. Het bedenken des vleses is vijandschap tegen God. In de duisternis van deze strijd woont en werk de Heilige Geest. Daarin viert hij zijn hoogste triomfen. Humoristisch schrijdt de levende God door de eeuwen en de geslachten en de gedachten der mensen heen.” (p. 136)
De Heilige Geest als een weldadige kracht in de geschiedenis, maar verwikkeld in strijd, een strijd met nederlagen, ook dat.
Leertucht ligt dus in het verlengde van het apostolaat, de zending van de kerk in de wereld. De belijdenis richt zich op de verlossing van het leven en daarmee op de verlossing van de afgoden, de zonde van de dood, die in Christus is gegeven. Dat alles is, aldus Van Ruler, de taak van de kerk in de wereld tot in de leertucht toe, als werkelijkheid gegeven, historische werkelijkheid.
Die historische verworteling en realiteit krijgt bij Van Ruler alle aandacht. Als de bijbel nu alleen maar mooie ideeën bracht, dan was het nog te harden, maar dat ze zich beroept op gebeurtenissen van vroeger die er voor nu en tot in de eeuwigheid toe doen, dat is zo vreemd en eigenlijk onverteerbaar. Ik citeer: “Laten we er geen doekjes om winden en laten we ons niets wijs maken: met deze oorsprong, inhoud en zaak van het christelijk geloof staan we voor schut in de wereld. Vanaf Celsus slaat elk redelijk mens zich op de knieën van lachen om zoveel nonsens.” (299) Hij vervolgt: “Vanwege die diepe belachelijkheid is er reeds leertucht nodig. De verleiding is immers mateloos groot te proberen onder die belachelijkheid uit te komen.”
Dat zijn verfrissende woorden. De vlucht in de mystiek, maar ook postmoderne dromerijen, waarin de historische fundering is ingeruild voor hedendaagse belevingen in dans, in muziek, om maar vooral te ontkomen aan de spanning waar het christelijk verhaal onze tijd onder zet, namelijk van een voorlopigheid, van op weg zijn naar Zijn koninkrijk. Dat heeft inderdaad te maken met een dans, zoals Frits de Lange ons in zijn laatste boek voorhoudt, al is het wel de vraag wie men zich dan als ‘magister saltandi,’ als dansmeester kiest en op welk lied men zich laat meenemen. Jezus, als Heer van de dans, verwijt zijn tijdgenoten dat ze aan de kant blijven. Het evangelie als ‘Einladung zum Tanz,’ want we moeten verlost worden.
Dance then, wherever you may be
I am the Lord of the Dance, said He
And I’ll lead you all whatever you may be
And I’ll lead you all in the Dance, said He
I danced on the Friday when the sky turned black
It’s hard to dance with the Devil on your back
They buried my body, they thought I’d gone
But I am the Dance, and I still go on
Uit: Lord of the Dance, door Sydney Carter (1963) (copyright: Stainer & Bell)
‘Nee,’ schrijft Van Ruler: “… het is geen pleziertje om verlost te worden. Vooral niet omdat het meestal een tangverlossing is, of een keizersnede.”
Verlost tot het rijk van God. “Er zit in de het werk van de kerk strijd van de Geest tegen het vlees. God valt in Israël, in Christus, in de Geest op de zondaar aan. Hij heeft iets agressiefs. Hij zond zelfs zijn apostelen uit naar de volkeren van de aarde. Dat agressieve is de kerk daarom steeds eigen. Zij grijpt de dronkenlap aan, rammelt hem door elkaar en smijt hem in het cachot – daar, in de kerk, moet hij zijn roest eerst maar eens uitslapen. Daar pas ziet hij hoe de wereld werkelijk is.” (p. 301)
Verfrissende lectuur, zo ziet u, en daarmee eindig ik.
Kees van der Kooi is emeritus hoogleraar westerse systematische theologie.