Menu

Premium

Beroepsethiek voor pastores

Inleiding

De afgelopen tien jaar is de aandacht voor de beroepsethiek van pastores sterk toegenomen. In verschillende kerken werd een nieuwe gedragscode van kracht, onder andere in de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt (2010) en in de Protestantse Kerk in Nederland (2012). In de Rooms-Katholieke Kerk veroorzaakte het rapport van de commissie-Deetman (2011) een geweldige schok die nog steeds voelbaar is. Alle onderwijsinstellingen in Nederland en België die pastores of kerkelijk werkers opleiden, hebben intussen het vak ʻberoepsethiekʼ in hun curriculum opgenomen. En intussen verscheen ook het eerste Nederlandstalige handboek op dit terrein: Beroepsethiek voor pastores.[1]

De toegenomen belangstelling voor beroepsethiek is goed verklaarbaar. Aan de ene kant komen sociale conventies en vaste gedragspatronen steeds meer onder druk te staan. De onzekerheid onder pastores over hun eigen rol en over de verwachtingen van hun gemeenteleden is daardoor sterk toegenomen. En daarmee ook de behoefte aan vaste, liefst schriftelijk gedocumenteerde normen. En aan de andere kant is het afbreukrisico ook groter geworden. Door de kritische houding van gemeenteleden en van de media tegenover de kerk kan iedere misstap het einde van iemands loopbaan inluiden. Het is dus mede een kwestie van welbegrepen eigenbelang om hoge (beroeps-)ethische normen te hanteren.

De redactie van Kerk en Theologie heeft mij gevraagd om enkele recente ontwikkelingen en inzichten op dit terrein voor het voetlicht te brengen. Uiteraard voldoe ik graag aan dat verzoek, omdat zich telkens nieuwe vragen en dilemma’s voordoen die voor alle pastores interessant en relevant zijn. In dit artikel wil ik wat dieper ingaan op vragen over de toepassing van beroepscodes, het recht op privacy, het werken met nieuwe media en de definitie van plagiaat.

1. Beroepscodes

Waarom bestaan er eigenlijk beroepscodes? Op deze vraag kan men een eenvoudig en een iets ingewikkelder antwoord geven. Om te beginnen het eenvoudige antwoord: beroepscodes helpen een individuele ambtsdrager om morele dilemma’s te ontwarren en om moreel verantwoorde beslissingen te nemen. Een voorbeeld kan dat verhelderen.

Voorbeeld. Een ouderling-kerkrentmeester te A. is directeur van een groot bedrijf in de tuinbouw met vestigingen in verschillende landen. Tijdens de koffie raakt hij in gesprek met de predikant van A. over de vestiging van zijn bedrijf in Kenia en over het kinderproject dat hij daar via een stichting ondersteunt. ‘Als je eens wilt komen kijken: je bent van harte welkom. Wij regelen alles: je reis, je verblijf, noem maar op. Dan kun je met eigen ogen zien, hoe we daar werken en wat we voor de kinderen doen. En je kunt er nog een weekje vakantie aan vastkoppelen ook! Denk erover na; ik bel je binnenkort voor een afspraak!’ De hele volgende week denkt de predikant na over dit aanbod. Aan de ene kant zou hij graag een keer naar Kenia reizen, maar aan de andere kant voelt hij aarzelingen. Wat moet hij doen?

Als de predikant later de Beroepscode van de Protestantse Kerk in Nederland raadpleegt, vindt hij uiteraard geen pasklaar antwoord op deze concrete vraag. Maar hij vindt wel enkele noties en criteria, die een goed houvast bieden bij de morele afweging die hij moet maken. De Beroepscode stelt immers onder andere dat de ambtsdrager ‘onafhankelijk moet blijven in de uitoefening van zijn/haar ambt’ en moet waken voor ‘belangenverstrengeling’. En verder dat de ambtsdrager ervoor moet zorgen ‘vrij te staan tegenover gemeenteleden’ en dat hij ‘geen geschenken (waaronder gratis dienstverlening) mag aanvaarden met een geldwaarde van meer dan 50 euro’.

Beroepscode en gedragsregels voor predikanten en kerkelijk werkers van de Protestantse Kerk in Nederland (2012), art. A.6 en A.14.

Op grond van deze criteria kan de predikant het aanbod eigenlijk alleen maar afwijzen. Beroepscodes zijn dus primair bedoeld als houvast of richtlijn voor individuele ambtsdragers.

Tegelijkertijd zijn beroepscodes het resultaat van een veel breder maatschappelijk proces, waarbij allerlei ontwikkelingen samenkomen. De afgelopen 150 jaar is de complexiteit van de samenleving enorm toegenomen, waardoor er steeds meer behoefte is ontstaan aan het expliciteren van wederzijdse verwachtingen. Tegelijkertijd is er een proces van professionalisering op gang gekomen, omdat de eisen wat betreft de deskundigheid en betrouwbaarheid van beroepsbeoefenaren steeds hoger worden opgeschroefd. De eerste moderne beroepscode, de code van de American Medical Association (AMA) uit 1847, was bedoeld om een helder onderscheid te kunnen maken tussen professioneel en niet professioneel werkende artsen.

Binnen de kerken werd er lang gediscussieerd over nut en noodzaak van beroepscodes. De Rooms-Katholieke Kerk vertrouwde aanvankelijk geheel op de voorschriften van het canoniek recht, waarin veel gedragsregels zijn vastgelegd. Door de reeks misbruikschandalen van de afgelopen decennia groeide het besef, dat aanvullende maatregelen en procedures absoluut noodzakelijk zijn. De protestantse kerken vertrouwden lange tijd op de effectiviteit van de sociale overdracht, waarbij allerlei ongeschreven regels door ervaren ambtsdragers werden doorgegeven aan minder ervaren collega’s. Dit systeem staat al jaren onder druk, omdat de overdracht hapert en omdat er steeds nieuwe morele dilemma’s bijkomen als gevolg van de snelle maatschappelijke ontwikkelingen. Beroepscodes zijn dus een onderdeel van het proces van professionalisering en een middel om het imago van de beroepsgroep te beschermen.

Toch is er bij de invoering van een gedragscode altijd sprake van weerstand en scepsis bij een deel van de beroepsgroep. Sommige pastores zijn bijvoorbeeld bezorgd dat een gedragscode de vrijheid van het ambt bedreigt of dat ze bepaalde verworven rechten en vrijheden zullen kwijtraken. De instantie die de beroepscode introduceert, moet er alles aan doen om deze weerstand te overwinnen. Anders is de kans groot dat de gedragscode een dode letter blijft. Uit onderzoek is gebleken dat het succes van de introductie door een aantal factoren wordt bepaald: 

  • de voorbereiding: de tekst van de code moet in samenspraak met de toekomstige gebruikers tot stand komen, zodat zij zich in de bewoordingen en de voorbeelden herkennen; een tekst die wordt aangeleverd door een kleine commissie van specialisten blijft vaak te algemeen; 

  • de introductie: de code moet via een doordacht nascholingsprogramma bij alle gebruikers (niet alleen bij studerenden!) worden geïntroduceerd; een code die zonder begeleidend programma op een website wordt geplaatst, heeft nauwelijks effect op het feitelijke gedrag; 

  • de sancties: een code moet gehandhaafd worden; als op overtredingen van de code geen sancties volgen – desnoods slechts een berisping – zullen veel potentiële gebruikers niet eens de moeite nemen de code te lezen.

    M. Coady, S. Bloch (ed.), Codes of Ethics and the Professions, Melbourne 1996; M.S. Schwartz, ‘Effective Corporate Codes of Ethics: Perceptions of Code Users’ in: Journal of Business Ethics (2004), 323-343

Kerkbestuurders lijken doorgaans niet te beseffen hoe belangrijk deze succesfactoren zijn. Daardoor hebben gedragscodes meestal minder effect op het feitelijke gedrag dan de bestuurders van tevoren dachten.

Goed geïntroduceerde codes kunnen daarentegen heel waardevol zijn. Een gedragscode kan de gebruiker immers helpen om een vaag gevoel van onbehagen te vertalen in morele termen. De steekwoorden ‘belangenverstrengeling’ en ‘onafhankelijkheid’ hielpen de pastor uit het bovenstaande voorbeeld bij zijn afweging. En als de gedragscode gehandhaafd wordt, plukken vooral de goedwillende beroepsgenoten daarvan de vruchten. Zij zijn namelijk niet langer in het nadeel ten opzichte van degenen die er geen moeite mee hebben regels te overtreden. Bovendien hoeven ze de discutabele keuzes van hun collega’s niet langer uit te leggen. Zo kan een goede gedragscode helpen om de goede naam en het imago van de hele beroepsgroep te beschermen.

2. Privacy

Pastores hebben toegang tot allerlei soorten van informatie, waaronder ook vertrouwelijke en privacygevoelige informatie. Bij het gebruiken of doorgeven van die informatie moeten ze uiteraard zorgvuldig te werk gaan. Daarbij kunnen we twee verschillende invalshoeken onderscheiden, elk met een eigen juridische basis. Enerzijds bestaat er de plicht tot geheimhouding. Bepaalde informatie valt onder het ambts- of beroepsgeheim van de pastor, bijvoorbeeld de inhoud van vertrouwelijke gesprekken.[2] Anderzijds spreken we over het recht op privacy. Informatie over personen mag alleen na toestemming van de betrokkenen worden verspreid. Hierbij gaat het niet alleen om personalia in strikte zin, maar ook om e-mailadressen, telefoonnummers, foto’s en filmbeelden. Soms ontstaat er onenigheid over de interpretatie van dit recht op privacy.

Voorbeeld. Begin dit jaar kwamen enkele kerken in Brabant in het nieuws, omdat ze zonder toestemming van de families opnamen van uitvaartdiensten op een website hadden geplaatst. Eén van de nabestaanden had er geen goed woord voor over: ‘Je zou toch zeggen dat het een intiem gebeuren was. Een gesprek met God en het afscheid van een dierbare bij een begrafenis. Dat het op internet moet, dat vind ik verwonderlijk.’ De plaatselijke pastoor reageerde verbaasd op deze kritiek. Volgens hem is een uitzending via het internet bedoeld als een service voor degenen die de dienst niet kunnen bijwonen. ‘Bovendien komt er niemand in beeld, behalve degene die spreekt,’ aldus de pastoor. Wie heeft er gelijk: de kritische nabestaande of de goedwillende pastoor?[3]

De actoren in dit voorbeeld redeneren elk vanuit hun eigen perspectief. De pastor denkt vanuit het perspectief van de geloofsgemeenschap: volgens de kerk zijn vieringen openbaar en is de uitzending van de beelden bedoeld om het onderlinge medeleven in de gemeenschap te bevorderen. De nabestaanden denken vanuit het perspectief van de familie: zij beschouwen de viering primair als een privébijeenkomst en zij komen vooral bij elkaar om hun verdriet te delen. Ze hebben er geen behoefte aan dat allerlei details uit het leven van de overledene via het internet bekend worden.

Ambtsdragers redeneren meestal vanuit het perspectief van de geloofsgemeenschap. Zij vinden het belangrijk dat de gemeenschap wordt versterkt. Daarom willen ze de namen en adressen van gemeenteleden in het kerkblad publiceren als er iets bijzonders te melden is: een ziekenhuisopname, huwelijk, jubileum, geboorte of overlijden. ‘Hoe kunnen mensen met elkaar meeleven, als ze niet weten wat er aan de hand is?’ denken pastores. Mensen kiezen er echter steeds vaker voor om hun privéleven af te schermen. ‘Ik heb er geen behoefte aan, dat mensen in de supermarkt informeren hoe het met mijn ziekte gaat,’ hoor je regelmatig.

Kerken moeten rekening houden met deze maatschappelijke ontwikkeling. Die ontwikkeling verloopt overigens enigszins paradoxaal, want mensen maken enerzijds uit eigen beweging steeds meer privé-informatie openbaar via de zogenaamde sociale media. Maar anderzijds lijken sommige burgers steeds alerter te reageren op de (vermeende) schending van hun privacy. Paradoxaal of niet, kerken moeten zich realiseren, dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in Nederland een recht is waarop de burgers zich kunnen beroepen. En dat er een officiële instantie is die hierover waakt: het College Bescherming Persoonsgegevens. Het gaat dus niet om de subjectieve beleving van een kleine groep mensen, maar om een recht dat mensen desnoods kunnen afdwingen.

Er zijn overigens goede inhoudelijke (theologische en ethische) redenen waarom pastores en kerken zorgvuldig moeten omgaan met het recht op privacy. In de ethiek wordt respect voor autonomie als een basisprincipe beschouwd. Ook voor de uitoefening van het ambt van pastor is dit principe een centraal uitgangspunt. Volgens de christelijke antropologie is ieder mens ‘naar Gods beeld en gelijkenis geschapen’ en zijn alle mensen voor God als Schepper gelijk. Daarom mag elk mens zelf beslissen over belangrijke zaken in zijn of haar leven. Een onderdeel van dat zelfbeschikkingsrecht is het recht om te beslissen over persoonlijke informatie. Eenvoudig gezegd: ieder mens is en blijft de ‘eigenaar’ van de informatie die op hem- of haarzelf betrekking heeft.

Bij de verspreiding van persoonlijke informatie moeten kerken en pastores het perspectief van de betrokkene dus laten prevaleren boven het perspectief van de gemeenschap. Dat levert een helder criterium op: informatie mag alleen met toestemming van de betrokkenen openbaar worden gemaakt. Soms wordt deze toestemming impliciet gegeven, bijvoorbeeld als mensen de kerk een geboortekaartje of rouwkaart sturen, maar meestal moet er expliciet om worden gevraagd. Het is niet verstandig om het kerkblad integraal op een website te publiceren, omdat de bescherming van de privacy dan niet gegarandeerd kan worden. 

Regelmatig komt er bij kerkenraden een verzoek binnen om de adresgegevens van de leden af te staan. Soms gaat het om een onderzoek of een enquête, soms om een geldwervingsactie van een charitatieve instelling. Ook in dit geval is de regel duidelijk: voordat adressen worden afgestaan, moeten alle betrokkenen daarvoor zelf schriftelijk toestemming hebben verleend.

Als kerkenraden willen voorkomen dat ze telkens op ad-hoc-basis moeten reageren op verzoeken, incidenten of klachten, zouden zij hun privacybeleid op papier kunnen zetten. In zo’n document kan puntsgewijs worden opgesomd, hoe kerkenraad en pastores omgaan met vertrouwelijke informatie, personalia, adresbestanden en bijvoorbeeld film- en geluidsopnames van erediensten. Door duidelijke spelregels af te spreken, kan men onnodige bezorgdheid wegnemen. Nu geven kerkleden soms geen informatie door, omdat ze zich afvragen wat er met de informatie gebeurt. Een helder privacybeleid kan belemmeringen voor het verlenen van pastorale zorg wegnemen.

3. Nieuwe media

De nieuwe media (internet, email, Facebook, Twitter) zijn een vast onderdeel geworden van de moderne communicatie. Ook pastores hebben daarmee te maken en dat leidt tot nieuwe pastorale en beroepsethische vragen. De nieuwe media werken over het algemeen drempelverlagend. Dat heeft grote voordelen: het is eenvoudiger om bestaande contacten te onderhouden en er zijn kansen om nieuwe doelgroepen te bereiken. Maar er zijn ook nadelen: de privacy van zowel de pastorant als de pastor kan in het geding komen; er is een grotere kans op het vermengen van privé- en pastorale relaties; en de werkdruk kan toenemen omdat de nieuwe media veel tijd opslokken.

En vaak wordt onvoldoende onderkend dat de nieuwe media een onverwachte dynamiek aan de communicatie kunnen geven. Een voorbeeld kan dit verduidelijken.

Voorbeeld. Na haar bevestiging in B. maakt de nieuwe predikante kennis met de organist, die al jaren de gemeentezang begeleidt. De organist vertelt onmiddellijk, dat hij een hekel heeft aan Opwekkingsliederen. De predikante laat echter regelmatig een Opwekkingslied zingen en dat valt goed in de gemeente. Na de Pinksterdienst hoort de predikante veel commentaar op de manier waarop de Opwekkingsliederen werden begeleid. Ze besluit de kritiek per email door te geven aan de organist: ‘Ik heb van veel kanten gehoord dat de Opwekkingsliederen verkeerd werden begeleid: het ritme klopte niet en het ging te langzaam. Is het een idee om voortaan op Youtube te beluisteren hoe het moet?’. De volgende dag dient de organist – per email – zijn ontslag in bij de scriba. ‘Als u de reden wilt weten, moet u bij de nieuwe predikante zijn,’ aldus zijn toelichting.

Het is duidelijk dat de predikante het effect van haar kritische mailtje heeft onderschat. Gebruikers van nieuwe media houden vaak te weinig rekening met een fenomeen dat psychologen in de VS aanduiden als het ‘online disinhibition effect’, ofwel ‘online ontremming’. Bij virtuele communicatie voelen mensen de druk van sociale conventies minder. Dat beïnvloedt hun gedrag in twee opzichten. Vaak gedragen mensen zich opener, eerlijker en vriendelijker dan in de dagelijkse omgang. Maar soms zijn mensen juist scherper in hun woordkeus, harder in hun oordeel en onredelijker in hun kritiek. Het optreden van ‘online ontremming’ wordt waarschijnlijk veroorzaakt door de volgende specifieke kenmerken van virtuele communicatie.

J. Suler, ‘The Online Disinhibition Effect’ in: CyberPsychology and Behavior, 7 (2004) 321-326.

  • Onzichtbaarheid. Bij een persoonlijke ontmoeting communiceren mensen niet alleen met woorden, maar ook door oogcontact, non-verbale expressie, verandering in gezichtsuitdrukking en lichaamshouding, en het uiten van emotie. Bij virtuele communicatie ontbreken deze dimensies en daardoor hebben woorden een sterker effect, vooral in negatieve zin.

  • Ongelijktijdigheid. Tussen het verzenden en ontvangen van virtuele boodschappen zit een tijdsverschil. De verzender van een negatieve boodschap wordt daardoor niet direct geconfronteerd met de reactie van de ontvanger (onbegrip, ongeloof, geschoktheid). Daardoor is het verleidelijk om bijvoorbeeld boosheid krachtig te uiten. Emotionele ontlading geeft immers een kortstondig prettig effect. ‘Ik heb hem eens goed de waarheid gezegd!’ denken mensen bij zichzelf, voordat ze kordaat op de verzendknop klikken. De negatieve gevolgen merken ze pas later. 

  • Projectie. Omdat bij online communicatie het directe contact ontbreekt, zijn mensen geneigd gevoelens en gedachten op anderen te projecteren. Ontvangers ‘lezen’ soms allerlei boodschappen in een tekstberichtje, terwijl de verzender aan iets heel anders dacht. Het gebruik van emoticons (afbeeldingen die emoties weergeven) is een poging om zulke misverstanden te voorkomen. 

  • Onduidelijke spelregels. In de virtuele wereld zijn de sociale spelregels minder duidelijk dan in de reële wereld. Op het internet is een hoge sociale positie bijvoorbeeld geen garantie voor respect, want verbale en technische handigheid zijn veel belangrijker. Ook kunnen mensen gemakkelijk een virtuele persoonlijkheid aannemen (een alias of pseudoniem) en zich onttrekken aan sociale controle. Mensen zijn daardoor eerder geneigd de gebruikelijke sociale conventies te negeren. Dat verklaart de vele foute grappen en bedreigingen op webfora. 

Pastores moeten alert zijn op ‘online ontremming’ bij zichzelf en prudent reageren als ze dit fenomeen bij anderen signaleren. 

Ook bij het gebruik van Facebook en andere sociale netwerksites zijn beroepsethische vragen aan de orde. In kringen van hulpverleners in de VS krijgen zulke vragen steeds meer aandacht. Men signaleert twee belangrijke problemen. 

  • Als hulpverleners cliënten toelaten als ‘vriend’, ontstaat er een tweezijdig privacyprobleem. Aan de ene kant krijgt de cliënt toegang tot het privéleven van de hulpverlener. Dat kan het gezag van de hulpverlener aantasten en de hulpverlening bemoeilijken, bijvoorbeeld als er overdracht ontstaat. En aan de andere kant krijgt de hulpverlener direct zicht op het doen en laten van de cliënt. Dat kan de onafhankelijkheid van zijn beoordeling schaden. 

  • Door het vervagen van de grenzen tussen privé- en professionele relaties neemt de kans op belangenverstrengeling en grensoverschrijdend gedrag toe. Bovendien kan er na het beëindigen van de hulpverleningsrelatie een vervelende situatie ontstaan, als de cliënt de hulpverlener niet kan loslaten – of omgekeerd.

Als er op dit terrein problemen ontstaan, is de reputatieschade voor de hulpverlener formidabel. Deskundigen adviseren hulpverleners daarom om twee verschillende accounts te activeren (één voor professionele en één voor persoonlijke relaties) en om cliënten nooit toe te laten als vriend op een privéaccount.

F.G. Reamer, ‘Social Work in a Digital Age: Ethical and Risk Management Challenges’ in: Social Work 58 (2013), 163-172; E.H. Voshel, ‘Social Media and Social Work Ethics: Determining Best Practices in an Ambiguous Reality’ in: Journal of Social Work Values and Ethics 12 (2015), 67-76.

En op een privéaccount mag men uiteraard nooit persoonlijke informatie verspreiden over cliënten. Ook pastores zouden deze adviezen ter harte moeten nemen, omdat de relatie tussen pastor en pastorant veel overeenkomsten vertoont met die tussen hulpverlener en cliënt. 

4. Plagiaat

Plagiaat – het overnemen van teksten van anderen en deze laten doorgaan voor eigen werk – is van alle tijden. Maar sinds de internetrevolutie is plagiaat wel heel eenvoudig geworden. In de VS kunnen predikanten van websites als preaching.com complete erediensten downloaden, dus een preek met de bijhorende gebeden, liturgische aanwijzingen en een kinderpraatje. Ook in Nederland zijn er ongetwijfeld predikanten die soms gebruik maken van de teksten van anderen. Ik geef een voorbeeld. 

Voorbeeld. Na een drukke week heeft een predikant te L. op zaterdagmorgen nog geen letter op papier staan voor de preek van zondag. Hij is vermoeid door een al maanden slepend conflict in de kerkenraad. Omdat hij geen inspiratie voelt bij de lezing van de zondag, begint hij op internet te zoeken naar goede ideeën van collega’s. Al snel vindt hij op een website een meditatie die hem bijzonder aanspreekt. De tekst is te kort voor een volledige preek, maar goed te gebruiken als middendeel. Hij kopieert de meditatie naar een Worddocument, waarna hij zich buigt over een passende inleiding en een aansprekend slot. Na bijna twee uur werken is de preek af. De tekst die nu voor hem ligt, voelt als zijn eigen tekst.

Deze werkwijze roept uiteraard ethische vragen op. Het gaat daarbij om twee relaties: de relatie tot de auteur van de oorspronkelijke tekst en de relatie tot de hoorders (kerkgangers).

Een predikant die teksten overneemt, moet ten eerste de vraag stellen of hij zijn handelwijze kan rechtvaardigen tegenover de oorspronkelijke auteur. Creatieve prestaties worden in Nederland beschermd door het intellectueel eigendomsrecht.

P.A.C.E. van der Kooij, S.J.A. Mulder, Hoofdzaken intellectuele eigendom. Deventer 2010.

Het intellectueel eigendom ontstaat automatisch door de creatie van een nieuw en uniek werk; daarvoor zijn geen formaliteiten vereist. Wie overweegt om (een deel van) een tekst te gebruiken, moet formeel gezien contact opnemen met de auteur en toestemming vragen. De auteur kan voor het gebruik een vergoeding vragen en in ieder geval eisen dat zijn of haar naam wordt vermeld. Het gaat dus zowel om de bescherming van de economische belangen van de maker als om zijn of haar reputatie. 

Als predikanten teksten van anderen zonder bronvermelding integraal overnemen, handelen ze formeel in strijd met de wet. Ze zullen als verzachtende omstandigheid wellicht aanvoeren, dat de oorspronkelijke auteur zijn tekst gepubliceerd heeft met de bedoeling dat anderen daarvan gebruik zouden maken. Met deze redenering kan men wel het overnemen van kerngedachten of pregnante citaten rechtvaardigen, maar niet het overnemen van integrale teksten. De integrale tekst valt als oorspronkelijk werk nu eenmaal onder de bescherming van de wet. 

In de tweede plaats is de relatie tot de hoorders of lezers van de preek zeer belangrijk.

M.A. Mulligan, ‘Helping Listeners Trust the Word of the Preacher’ in: Encounter 66 (2005), 331- 342; O.W. Allen, ‘Liar, Liar, Pulpit on Fire: Homiletical Ethics and Plagiarism’ in: Lexington Theological Quarterly 41 (2006), 65-85.

In deze relatie zijn betrouwbaarheid en authenticiteit sleutelbegrippen. Wanneer een predikant in Nederland de preekstoel beklimt, opereert hij of zij binnen een bestaand patroon van verwachtingen en veronderstellingen. De hoorders zullen ongetwijfeld denken dat de predikant alleen teksten voordraagt, die hij of zij zelf heeft voorbereid. Als een predikant de suggestie wekt dat hij een eigen tekst voordraagt, terwijl hij feitelijk de tekst van een ander gebruikt, misleidt hij zijn hoorders. Bij deze vorm van misleiding zijn de betrouwbaarheid en integriteit van de voorganger direct in het geding. Men kan dan ook voorspellen dat mensen verontwaardigd zullen reageren, als deze vorm van misleiding aan het licht komt.

Daarnaast zijn het wezen en het doel van de prediking aan de orde. Een preek heeft een ander doel dan een lezing, college of onderhoudende toespraak. Het gaat niet primair om de overdracht van bepaalde kennis of om het vermaken van de hoorders. Als het goed is, komt er tijdens de verkondiging van het Woord een actuele dialoog op gang tussen de Schrift, de uitlegger en de hoorders. Het gaat om een proces waarbij de tekst niet in algemene termen verhelderd wordt, maar verstaanbaar en toepasbaar wordt gemaakt voor déze hoorders in déze context. Als een uitlegger de teksten van een ander integraal overneemt, komt dit proces überhaupt niet op gang. Het is beter om stamelend de eigen verlegenheid te overwinnen, dan om goede sier te maken met een flitsende tekst die iemand anders heeft bedacht. 

In het algemeen moet het overnemen van grote stukken tekst van anderen dus worden afgewezen, hoewel de meeste beroepscodes plagiaat niet apart vermelden. De ethische code van de Amerikaanse National Association of Evangelicals is een uitzondering, want deze stelt: ‘Give due credit when using the words or ideas of others’, waarmee plagiaat indirect afgewezen wordt. Een zekere nuancering is wel op z’n plaats. Er worden immers handboeken en tijdschriften voor de prediking uitgegeven, waarin gedetailleerde preekschetsen te vinden zijn. Het kan dus zijn dat verschillende predikanten in hun preek vrijwel dezelfde gedachtelijn uitwerken, omdat ze dezelfde preekschets gebruikt hebben. In zulke gevallen kan men niet spreken van plagiaat, mits uit de gekozen bewoordingen blijkt dat de voorganger de stof zelfstandig verwerkt heeft. Ook is het niet gebruikelijk om in een gesproken tekst naar bronnen te verwijzen. Het is dus moreel toelaatbaar om in beperkte mate gedachten en citaten van anderen te gebruiken in een preek, op voorwaarde dat men de preek zelfstandig heeft uitgewerkt. 

Conclusie 

Ook op het terrein van de beroepsethiek voor pastores gaan de ontwikkelingen soms snel. De opkomst van nieuwe media en de daarmee verbonden ethische vragen zijn daarvan slechts één voorbeeld. Pastores doen er goed aan de ontwikkelingen op dit terrein nauwkeurig te volgen, vooral omdat het afbreukrisico sterk is toegenomen. Het ambt van pastor is gebaseerd op vertrouwen en betrouwbaarheid. Pastores moeten er alles aan doen om het vertrouwen dat gemeenteleden en het algemene publiek in hen stellen te handhaven en te versterken.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken