Breekpunten van heil
13e zondag van de zomer (Exodus 32,7-14, Psalm 51 en Lucas 15,1-10)

De teksten van deze zondag cirkelen rond breekpunten en het heil dat daarmee samenhangt, ook al voelt dat soms bitter aan. In drie panelen lopen we die breekpunten langs, de woorden indachtig van Leonard Cohen uit zijn nummer ‘Anthem’: ‘There is a crack in everything – that’s how the light gets in.’
In het gedeelte uit Exodus zijn we getuige van een bijzonder gelijkwaardige dialoog tussen de Heer en Mozes. De Heer is vertoornd over het wangedrag van het volk. Ze hebben hun ‘eigen’ god gevonden en gemaakt in de al te bekende gestalte van een afgodsbeeld, een stierenbeeld. De Heer wil hen verteren met zijn brandende toorn en in hun plaats uit Mozes een groot volk laten voortkomen. De toorn van de Heer gaat zo gepaard met een verleidelijk aanbod aan Mozes.
Breekbare toorn
Opvallend is dat Mozes volstrekt voorbij gaat aan dit aanbod. De verleiding glijdt als water van hem af. Mozes riposteert onmiddellijk met te wijzen op de consequenties voor de Heer zelf: reputatieschade en het breken van een onder ede gedane belofte. Vervolgens laat de Heer zijn toorn breken en blijft Hij bij zijn belofte. Voor nu is de situatie gered, maar het zal de opmaat blijken te zijn van een moeizame en breekbare relatie. Het is merkwaardig genoeg het breekbare dat hier tegelijk het hoopvolle van deze relatie uitmaakt: het onstilbare verlangen van de Heer die dwars door eigen (breekbare) woede en de ontrouw van zijn volk heen zijn volk blijft zoeken.
‘Take this heart and make it break’
Bij Psalm 51 is de korte toelichting over het bezoek van de profeet Natan aan David in vers 2 cruciaal, een verwijzing naar 2 Samuel 12. Zonder deze toelichting zou het misverstand kunnen ontstaan dat we hier met de gebrokenheid in relatie tot een algemene zondigheid te maken hebben, een soort erkenning en doorleving van een ‘algemeen zondebesef’. Het gaat hier evenwel om een ‘gearticuleerde’ zonde. David heeft de hem door God geschonken macht misbruikt en met het oog op zijn eigen belang de Hethiet Uria laten vermoorden.
Als we de narratieve interactie volgen, dan lijkt de psalm een uitwerking te vormen van 2 Samuel 12,20ba: ‘Hij ging het huis van de Heer binnen en knielde.’ David is gebroken door het besef van zijn wandaden en het vernietigende oordeel van de Heer hierover, waardoor zijn eigen familie een bron van ellende voor hem zal worden en zijn jongste zoon zal sterven. Aangrijpend klinken in het licht van deze geseling de woorden uit Psalm 51,17: ‘Ontsluit mijn lippen, Heer, en mijn mond zal uw lof verkondigen.’ David stemt hiermee volmondig in met het oordeel van de Heer. Het omarmen van zijn gebrokenheid is zijn offer aan God. We zien hem voor God staan in de verwachting dat God zijn gebroken hart niet veracht.
Het vormt zo de doorgang naar God. De gebrokenheid in de psalm betreft een concrete zonde. Een doorleving van de psalm vraagt wat dat betreft van de hoorder introspectie en zelfonderzoek. Waarover zijn wij gebroken, en hoe biedt deze gebrokenheid ons een doorgang naar God?
De rockband U2 heeft met het nummer ‘Yahweh’ (2004) deze sfeer van de psalm treffend verwoord en verklankt, eindigend met de regel ‘Take this heart and make it break’. En je zou met de woorden van Leonard Cohen willen vervolgen: ‘and let the light get in’. Het slaat dan op het breken van een geharnaste en verstokte subjectiviteit die zich afsluit voor God en zich zo het Licht onthoudt.
Vreugde in de hemel
In het gedeelte uit Lucas treffen we deze ongebroken subjectiviteit aan bij de farizeeën en schriftgeleerden. Wanneer ze er tegen elkaar over morren dat Jezus ‘alle tollenaars en zondaars’ ontvangt, vertelt Hij hun een reeks gelijkenissen. Daarin gaat het over iemand die één schaap van honderd is kwijtgeraakt, en een vrouw die één muntstuk uit een reeks van tien is kwijtgeraakt. De vreugde over het terugvinden is beide keren groot. Jezus besluit iedere gelijkenis met ook de vreugde te vermelden die er in de hemel is over één zondaar die tot inkeer komt. Na de eerste gelijkenis over de honderd schapen vermeldt Hij daarbij dat de vreugde over één tot inkeer gekomen zondaar groter is dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen inkeer nodig hebben.
Deze laatste woorden hebben nadrukkelijk een ironische ondertoon. Hoe zouden mensen zo ‘rechtvaardig’ kunnen zijn, dat ze geen inkeer nodig hebben? De houding van de farizeeën en schriftgeleerden is er één van een met zichzelf ingenomen ‘eigengerechtigheid’. Zij hebben zogenaamd geen inkeer nodig. Aan het eind van de verdere reeks van gelijkenissen die Jezus hun vertelt, vernemen we in 16,14 hun reactie: ‘Ze haalden honend hun neus voor Hem op.’ Jezus zegt hun dan in 16,15 ronduit waar het op staat: ‘U wilt bij de mensen voor rechtvaardig doorgaan, maar God kent uw hart. Wat bij de mensen in hoog aanzien staat, is een gruwel in de ogen van God.’
Het bijzondere van de gelijkenissen van Jezus, met name hier wat betreft de vreugde in de hemel, is dat ze op meer manieren gelezen kunnen worden. Vanuit het verdriet over de verstoktheid van de harten van de farizeeën en schriftgeleerden zou de vreugde in de hemel juist groot zijn wanneer één van hen tot inkeer zou komen. De werkelijk verlorenen uit de gelijkenissen zijn zo de farizeeën en schriftgeleerden zelf. Als met zichzelf ingenomen ongebrokenen van hart zijn zij beklagenswaardig, omdat ze zich afsluiten voor het Licht van Gods Woord. Bij hen zijn er geen breuken te bekennen waardoor het Licht naar binnen kan vallen.
Deze exegese is opgesteld door Trinus Hoekstra.