Cultuur: vriend of vijand?
De onderstaande tekst is een bijdrage die op 24 mei 2024 is gepresenteerd tijdens het symposium over het boek Geestspraak: Hoe we de Bijbel kunnen verstaan van Henk van den Belt.
Goedendag,
Wat leuk en mooi om hier te zijn. Prof. van den Belt, bedankt voor de uitnodiging om vandaag te reageren op uw boek. Het is een hele eer om dat te mogen doen. Wij kennen elkaar al een aantal jaren vanuit Woudenberg, waar ik ben opgegroeid en Henk van den Belt woont en waar ik regelmatig onder zijn gehoor zat in de Hervormde dorpskerk. Ook hebben we aantal weken geleden al de kans gehad om over het boek te praten, toen Henk van den Belt te gast was bij De theologie podcast, die ik mede presenteer. Mocht u het interessant vinden, dan kunt u het gesprek terugluisteren.
In mijn reactie op het boek focus ik me vooral op hoofdstuk 7 getiteld ‘De Geest bij de bron: Uitgangspunt’, aangezien dat het hoofdstuk was dat prof. van den Belt mij toestuurde toen hij mij vroeg te reageren. In mijn bijdrage wil ik het met name hebben over de rol van cultuur en hoe dit zich verhoudt tot Schriftgezag en de betekenis van de tekst.
Maar allereerst wil ik mijn waardering uitspreken voor ‘Geestspraak’. Het is een degelijk boek, waarin prof. van den Belt uiteenzet hoe we de Bijbel kunnen verstaan, zoals de ondertitel aangeeft. Hij doet dit op een integere, oprechte en afgewogen manier en vermijdt daarbij zwart-wit denken en al te stevige, simplistische uitspraken, en dat waardeer ik. In een interview in het Nederlands Dagblad gaf prof. van den Belt aan dat hij hoopt dat zijn passie voor de Bijbel uit de verf komt in het boek en wat mij betreft is dat zeker geslaagd.
Het is een werk waar je rustig op kunt en misschien wel moet kauwen, het nog een keer moet lezen om zo nieuwe lagen en betekenissen in de tekst te ontdekken
Een belangrijke motivatie voor het schrijven van het boek is de zorg om de kerk van Christus in een seculiere context, zo geeft hij in de inleiding aan. Hij pleit voor een sterker accent op de Schrift als epistemologisch uitgangspunt van de theologie, waarvoor we de getuigenis van de Geest nodig hebben, om zo ‘in een postmoderne context een belangrijk tegenwicht [te bieden] tegen het relativisme van de postmoderne cultuur’ (p. 18).
Met zijn boek heeft hij ook studenten op het oog. Hij schrijft:
‘Zij leren de Bijbel anders verstaan en beter begrijpen, maar willen niet graag het gezag van de Bijbel als uitgangspunt voor hun geloof en leven als christen loslaten’ (p. 9).
Van den Belt wil hen helpen om te reflecteren op de vooronderstellingen van de exegese en dat vind ik een mooi en belangrijk uitgangspunt.
Toch is ‘Geestspraak’ geen gemakkelijk boek en het is een werk waar je rustig op kunt en misschien wel moet kauwen, het nog een keer moet lezen om zo nieuwe lagen en betekenissen in de tekst te ontdekken. En dat brengt mij meteen bij de thematiek van het boek.
Epistemologie en hermeneutiek
Het zevende hoofdstuk gaat het over epistemologie en hermeneutiek. Epistemologie gaat over kennis en geeft antwoord op de vraag: ‘Hoe weet je dat?’ Hermeneutiek gaat over ons verstaan en geeft antwoord op de vraag ‘Hoe leg je dat uit?’ Van den Belt maakt daarbij onderscheid tussen de oude en de nieuwe hermeneutiek. Waar de oude hermeneutiek zich beperkt tot het formuleren van regels voor de uitleg van de tekst en zich afvraagt: ‘Hoe leg je dit goed uit?’, gaat de nieuwe hermeneutiek, beïnvloed door de filosofie, over het proces van uitleg en stelt de vraag: ‘Wat ben je aan het doen als je dit uitlegt?’ Van den Belt ziet in die laatste vraag niet per se een bedreiging voor het gezag van de Bijbel. Wel maakt hij zich zorgen als het proces van uitleggen belangrijker wordt dan de tekst en haar betekenis zelf.
Hij schrijft over ‘de wending van de taal’ waarin taal niet langer een teken van een andere werkelijkheid is, maar de taal zelf de werkelijkheid constitueert. Daarin bestaat het risico dat de nadruk verschuift van de normativiteit van de tekst naar het effect van de tekst. Van den Belt schrijft:
‘De menselijke geest krijgt soms te veel speelruimte om zelf invulling te geven aan de toepassing van het Schriftgezag in het heden. Het optimistische vertrouwen op de gelovige dat daaruit spreekt strookt niet met de gereformeerde spiritualiteit waarin die gelovige maar een klein begin van de volmaakte gehoorzaamheid heeft en zich voortdurend door Gods Woord wil laten corrigeren’ (p. 270).
Toch ben ik op dit punt kritisch op de benadering van Van den Belt. Door de nadruk te leggen op Schriftgezag en de inherente betekenis van de tekst, lijkt het alsof dit een vaststaand gegeven is. Alsof er een objectieve plek bestaat waarin het Schriftgezag een plaats heeft en we die ‘pure’ betekenis ook kunnen kennen. In het zevende hoofdstuk staat ook een mooi schema waarin de hermeneutiek in drie cirkels wordt weergegeven. Deze methodische benadering wekt de suggestie dat als je vooronderstellingen expliciet maakt, je ze ook weg kunt nemen. Alsof de vooronderstellingen er dan niet meer zouden zijn en de lezer als persoon min of meer weg gefilterd wordt. Door het werk van de Geest zou er dan een soort zuivere interpretatie van de Bijbel ontstaan, zo lijkt het. Van den Belt heeft wel oog voor de vooronderstellingen waarmee je de Bijbel leest. Ik citeer:
‘Iedereen neemt bij het lezen van de Bijbel vooronderstellingen mee. Dat is onontkoombaar, maar het is wel van belang om je ervan bewust te zijn en er transparant over te zijn. Dat bevordert en verheldert het onderlinge gesprek en voorkomt dat je al te gemakkelijk een isgelijkteken plaats tussen je eigen visie en dat wat de Bijbel leert’ (p. 273).
Cultuur
Toch is dat in mijn ogen te mager. Natuurlijk is het belangrijk om je bewust te zijn van je vooronderstellingen, er transparant over te zijn en erover in gesprek te gaan. Maar dat is denk ik niet genoeg. Je staat altijd in een bepaalde cultuur, bent ervan doordrongen, je ademt de cultuur. Er is geen leven en denken buiten de cultuur. In het invloedrijke boek Christ and Culture van theoloog Richard Niebuhr schrijft hij over hoe je je als christen kunt verhouden tot de cultuur. Wat is cultuur, vraagt hij zich af. Hij schrijft:
Cultuur is het sociale leven van de mensheid, de omgeving gecreëerd door mensen op het gebied van ’taal, gewoonten, ideeën, overtuigingen, gebruiken, sociale organisatie, geërfde artefacten, technische processen en waarden’ (p. 32).
Cultuur omvat al deze aspecten en zit, of we nu willen of niet, in onze vezels. In hoe we leven en denken en dus ook hoe we de Bijbel lezen.
Hoogleraar Herman Paul schrijft in Shoppen in Advent: een kleine theorie van secularisatie over de standaardvisie op secularisatie, waarbij secularisatie verbonden is met kerkverlating en enkel van toepassing is op mensen die de deur van de kerk achter zich dicht trekken. ‘Kerkverlaters zijn geseculariseerd; wij kerkgangers gelukkig (nog) niet, zo is de gedachte.’ Hij betoogt met beroep op Augustinus dat secularisatie plaatsvindt als verlangen naar God overschaduwd wordt door verlangens die hun vervulling zoeken in deze tijd, de tijd voor Christus’ wederkomst. Ook christenen zijn burger, consument, zien reclames, gaan op vakantie, gebruiken smartphones en ga zo maar door. Niet voor niets noemt Herman Paul zichzelf een ‘geseculariseerd christen’. Hij erkent daarmee dat ook de gelovige de cultuur heeft geïnternaliseerd. Meer dan-ie vaak doorheeft. Heidegger wijst erop hoe het menselijke bestaan ten diepste in-de-wereld is. De mens is betrokken op en verwikkeld in de wereld. Natuurlijk kan je afstand nemen, je onttrekken aan en je verzetten tegen de wereld en de cultuur, maar je kunt er niet aan ontsnappen.
Je staat altijd in een bepaalde cultuur, bent ervan doordrongen, je ademt de cultuur
Cultuur is er ook altijd al geweest en ook het christelijk geloof en de Bijbel zijn niet vrij van cultuur. Waarom koos Jezus ervoor om zich juist in die tijd en op die plaats te openbaren? Wat dat betekent vind ik een fascinerende vraag. Ook ben ik recent weer tot het besef gekomen hoe het christelijk geloof door en door hellenistisch is en beïnvloed is door de Griekse cultuur en het Griekse denken.
Voor mijn promotieonderzoek ben ik de laatste tijd veel bezig met de Franse filosoof Michel Foucault (1926-1984). Hopelijk is dat hier geen vloeken in de kerk. Foucault gebruikt de methode van de genealogie (overgenomen van Nietzsche) om de oorsprong van begrippen te duiden. Hij spreekt over hoe die begrippen, zoals zelfzorg, parrhesia (de moed om de waarheid te spreken) en seksualiteit opkomen in een bepaalde cultuur en de betekenis van dergelijke begrippen ook verandert door de eeuwen heen en in verschillende culturen. Door het Griekse denken, door het christendom, door instituties en gezagsrelaties verandert de betekenis van de taal en van die begrippen. Schriftgezag is belangrijk, maar wat we precies bedoelen met Schriftgezag en hoe we daar concreet mee omgaan, hoeft niet per se hetzelfde te zijn als een aantal eeuwen geleden. Het kan erg verleidelijk zijn om te denken dat als we de Bijbel, of bijvoorbeeld Paulus lezen, we ook echt begrijpen wat hij bedoelt. Mijn vraag is of prof. van den Belt daar wel voldoende oog voor heeft.
Het valt me op dat in ‘Geestspraak’ over cultuur vooral in negatieve zin gesproken wordt. Cultuur komt langs als het gaat over ‘de huidige cultuur waarin de wetenschap voor velen het allerhoogste gezag heeft’ (p. 255), over de ‘postmoderne en relativistische cultuur’ en de cultuur die ver af staat van Gods geboden. Van den Belt schrijft:
‘als die [Bijbelse] boodschap op gespannen voet staat met onze cultuur; dan is dat erg jammer voor onze cultuur, maar dat is geen reden om je aan de cultuur aan te passen’ (p. 292).
In de typologie van Niebuhr zou deze positie vooral passen bij Christ against culture, waarbij loyaliteit aan Christus en de kerk een afwijzing van cultuur en de samenleving behelst. Daar hoort bij dat er een scherpe lijn getrokken wordt tussen de kerk enerzijds en de wereld anderzijds. Toch heeft Niebuhr ook kritiek op deze positie vanwege de onmogelijkheid om jezelf los te maken van de cultuur die je afwijst.
Hoewel ik begrijp waar van den Belt vandaan komt en ook ik niet zal beweren dat de Bijbel aan gezag in moet boeten onder druk van de cultuur, moeten we ook iets met de cultuur, kunnen we er niet buiten. Sterker nog, voor mij persoonlijk helpen juist de wending van de taal, de postmoderne filosofie en de huidige cultuur om een betere theoloog te zijn. Wat zegt iemand bijvoorbeeld precies als ze zegt dat je ‘alles uit het leven moet halen wat erin zit’? Wat bedoelt Rutger Bregman als hij zegt dat je moet ‘stoppen met het verspillen van je talent en werk moet maken van je idealen’? Of wat betekent het als in de populaire Barbiefilm enorm veel verwijzingen zit naar Bijbelverhalen en bekering? Het zijn dergelijke cultuuruitingen die mij als theoloog een spiegel voorhouden en uitdagen om na te denken over mijn eigen geloof, het belang van de Bijbel en haar boodschap in deze tijd en cultuur.
Wat betekent het als in de populaire Barbiefilm enorm veel verwijzingen zit naar Bijbelverhalen en bekering?
Tot slot, ik ben helemaal voor een christelijke en Bijbelse visie als tegengeluid. Maar dan wel vanuit het besef dat je zelf ook met minstens één been in de huidige cultuur staat. Een tegengeluid dat wat mij betreft niet enkel moet klinken voor de seculiere mens, maar net zo goed tegen gelovigen zelf. Een profetische stem waar, net als in de Bijbel, alles wat je dacht zeker te weten, hoe de wereld in elkaar zit en wat je moet doen om als gelovige te leven, op z’n kop wordt gezet. Waarin duidelijk wordt dat de eersten de laatsten zullen zijn en dat de laatsten de eersten zullen zijn. ‘Zalig zijn de armen van geest, want van hen is het Koninkrijk der Hemelen’, zegt Jezus (Matteüs 5:3, HSV).
Het valt me bijvoorbeeld op dat met name jonge mensen vaak voor Jeremia 29:11 kiezen als belijdenistekst. Daar staat, in de NBV21 vertaling: ‘Mijn plan met jullie staat vast – spreekt de Heer: Ik heb jullie geluk voor ogen, niet jullie ongeluk; Ik zal je een hoopvolle toekomst geven.’ Het is een tekst die goed past bij de huidige cultuur waarin we allemaal bijzonder, uniek en gezien willen worden en als we niet uitkijken dat ook op God projecteren. Die culturele vooronderstellingen neem je dus ook mee in hoe je de Bijbel leest. Mijn vraag om verder over door te praten is dan ook of dit iets afdoet aan hoe de Geest ademt en werkt door de tekst, als je erkent dat jonge mensen deze tekst kiezen? Hoe verhoudt dat zich tot het door de Geest geïnspireerde Woord van God?
Tabitha van Krimpen (1998) was Jonge Theoloog des Vaderlands 2021-22. Ze studeerde bedrijfskunde (MSc) en theologie (BSc) en doet momenteel promotieonderzoek aan de VU (bedrijfskunde) en PThU naar moreel leiderschap.
Henk van den Belt. Geestspraak. Hoe we de Bijbel kunnen verstaan. Utrecht: KokBoekencentrum, 2024. 472 pp. €29,99. ISBN 9789043540247