De beproevingen in de woestijn
Bij Matteüs 4,1-11
Tote: ‘toen/dan’. Dit woordje verbindt het volgende met het voorafgaande. Vooraf gaat dat Jezus gedoopt is om ‘alle gerechtigheid te vervullen’. Na zijn doop daalt de Geest van God op Hem neer en klinkt uit de hemel een stem die zegt: ‘Deze is mijn zoon, de geliefde die Mij welgevallig is.’ En dan treedt diezelfde Geest opnieuw op en neemt Jezus mee naar de woestijn om (daar) op de proef gesteld te worden door de duivel (4,1). Merkwaardig dat God zijn net gedoopte zoon daaraan blootstelt. Het doet denken aan het verhaal van Job, waar God zijn knecht eveneens ter beproeving overlaat aan de duivel. Wat wordt er hier bij Matteüs getest? En waarom gebeurt dat in de woestijn?
-
Nèsteusas: ‘vasten’, veertig dagen en veertig nachten. Er gebeurt eigenlijk niks al die dagen. Nou ja, niks – het zijn dagen van meditatie en concentratie. Hard werken dus en daar krijg je uiteindelijk honger van. Als Hij verzwakt is, sluipt de beproever naderbij.
-
Proselthoon: ‘naderbij gekomen’ neemt hij het woord. Het laatste wat Jezus hiervoor gehoord had, was die stem uit de hemel. De duivel blijkt die ook te hebben gehoord en zegt: ‘Als Jij Zoon van God bent…’ Dat is dus de beproeving, de test. Het zoonschap wordt getest en dus ook de doop. In deze verzen is aan de orde wat het betekent om gedoopt te zijn. De beproeving duurt veertig dagen en veertig nachten, naar analogie van de woestijntocht (Exodus): levenslang. Gedoopt zijn is levenslang geboortepijn. Het is dwars door de woestijn van leven en samenleving heen, op weg gaan naar een land, vloeiend van melk en honing: een wereld waarop gerechtigheid woont. Dat is dus ‘alle gerechtigheid vervullen’. Jezus is hier beeld van de gedoopte gemeente, waarop de Geest van God is uitgestort. Haar weg en roeping in de wereld zal geen andere zijn dan die welke hier in deze elf verzen en drie beproevingen wordt getekend. De eerste test: brood voor stenen! Dat is nog eens wat!
Ook de duivel kent de Schrift
-
Gegraptai: Maar ‘Er staat geschreven…’ De gedoopte wordt geen duivelskunstenaar, maar luisteraar. Hij laat zijn oren hangen naar wat geschreven is. Jezus citeert, met de honger in zijn lijf, Deuteronomium (8,3): de mens leeft van alles wat uit de mond des Heren uitgaat, van zijn Woord. ‘Zoekt eerst het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid en al het andere zal u bovendien geschonken worden,’ zegt Hij verderop (6,33). Wie deze volgorde omdraait geeft de duivel vrij spel.
-
Tote: ‘toen/dan’: de duivel is niet voor één gat te vangen. Bovendien kent ook hij de Schrift. Het verschil is alleen dat hij niet luistert, maar met de tekst manipuleert.
-
Ei huios tou theou: en weer: ‘Als Jij Zoon van God bent’, dat is: gedoopt en drager van zijn Geest… en dan citeert hij Psalm 91(11-12), waarin het gaat om een in zijn trouw aan God in het nauw gedreven en dodelijk bedreigde mens. Deze wordt toegezegd dat God zijn engelen zal bevelen om hem te beschermen. Dat is wel wat anders dan wat de duivel Jezus voorstelt te doen. Dat zou God provoceren zijn. Berg je als de duivel zich als schriftgeleerde voordoet!
-
Palin gegraptai: ‘Er staat ook geschreven…’: Schrift tegen Schrift! Gij zult de Heer niet uittesten. De mens wordt uitgenodigd te leven in vertrouwen. Jezus citeert Deuteronomium 6,16, dat verwijst naar Exodus 17,1-7. In Exodus dorst een volk naar water, hier hongert Jezus naar brood. Dáár stelt het volk God op de proef door niet op Hem te vertrouwen, hier wijst Jezus de duivel terug wanneer deze Hem ertoe poogt te verleiden God te provoceren. De weg van de doop is een weg van vertrouwen, ook in het aangezicht van nood en dood.
De grootste verleiding: de macht
-
Palin paralambanei: ‘Weer neemt de duivel Hem mee’ naar een zeer hoge berg, hij weet zich nog niet verslagen. De grootste verleiding is die van de macht. Waar de berg Sinai gedacht wordt als woonplaats van God, daar lijkt de duivel Jezus mee te nemen naar groter hoogte, naar een positie die God naar de kroon steekt. De mens die zich als God waant, die zich boven God verheven acht. Dat is de derde en laatste verleiding. Het valt op dat deze keer de woorden ‘als Jij de Zoon van God bent’ ontbreken. Zonder verdere omhaal van woorden komt de duivel ter zake. Het gaat hem erom dat hijzelf als God zal heersen en dat Jezus voor hem op de knieën gaat. Hoe vaak in heden en verleden heeft de gemeente van Christus zich niet uitgeleverd aan of onder één hoedje gespeeld met de machten van deze eeuw? Hoe vaak en hoezeer heeft zij haar doop misverstaan of verloochend? Hoe vaak heeft zij zich niet op de troon van God gezet en gemeend mensen de wet te kunnen voorschrijven of de les te kunnen lezen? Hoe vaak had en heeft zij niet de gestalte aangenomen van de heer en niet van de knecht, heeft zij geheerst en niet gediend?
-
Tote legei: ‘Dan zegt’ Jezus: Scheer je weg, Satan! En waar de Satan bij deze derde verzoeking schriftuurlijk met lege handen kwam, brengt Jezus hem met twee citaten uit Deuteronomium (6,13) tot zwijgen. God aanbidden en Hem dienen betekent leven vanuit zijn Woord en in vertrouwen op Hem afzien van macht. Dat is de doopcatechese van Matteüs voor de gemeente aan het begin van deze Veertigdagen.
-
Tote afhièsin: ‘Toen liet de duivel Hem gaan.’ De rechte catechese geeft de duivel geen voet. En zie, daar komen de engelen van Psalm 91! Zij dragen de dopelingen op handen.