Menu

None

De Doper en het Lam

Het boek Christus van Bram Bakker

Embleem van een lam en een kruis
(Beeld: falco via Pixabay)

In Christus laat Henk Bakker zien hoe vroegchristelijke schrijvers hun Jezusbeeld hebben laten kleuren door eigen ervaringen, in de context van politieke en sociale veranderingen, vervolgingen, onderlinge strijd, studie en groei. In het boek vervolgt Bakker zijn boeiende studie Jezus uit 2020. Daarin ging de auteur op zoek naar de ‘historische Jezus’ en duidde hij hem binnen de Joodse context van zijn tijd. Dit boek doet wederom een appel op de lezer om niet uit het oog te verliezen dat Jezus een Joodse mens uit Nazareth was. Lees hieronder een fragment.

Kort voor zijn eerste Pesachviering wordt Jezus door Johannes de Doper aangewezen als ‘het lam van God, dat de zonden van de wereld wegneemt’ (1:29, 35). Met ‘lam’ doelt Johannes niet op een Pesachlam, omdat het Pesachoffer in zijn geheel niet bedoeld is om zonden weg te nemen. Bovendien wijst Johannes Jezus aan als offer voor de wereld. Pesach is iets tussen God en Israël, en gaat over bevrijding uit slavernij.

Toch identificeert Johannes Jezus met de woorden ‘lam van God’, en ziet hij dit lam als een schuldoffer voor volk en wereld. De aanduiding in het allereerste hoofdstuk werpt daarmee licht vooruit, op het naderende Pesachfeest in het tweede hoofdstuk, en verklaart tegelijk waarom Jezus de tempelberg is opgegaan, en tumult heeft veroorzaakt. Namelijk, de verhouding tussen God en Israël is zodanig verstoord, dat een zondoffer nodig is, aldus het vierde evangelie. De motivering voor deze bewering wordt direct in het ‘getuigenis’ van Johannes de Doper gegeven, dat op de proloog volgt. Ik doe drie observaties naar aanleiding van dit getuigenis.

Verschillende formuleringen

(1) De synoptici verschillen aanmerkelijk in hun formuleringen van Johannes’ optreden, en ook het vierde evangelie gaat daarin zijn eigen weg. Het laat Jezus’ doop door Johannes achterwege, en vermeldt alleen dat ‘iemand’ na hem komt, en dat Johannes zich niet waardig acht om de sandaalriemen van deze ‘komende’ los te maken (1:27, ho erchomenos). Op deze laatste zal de Geest neerdalen en ‘blijven rusten’, en deze gebeurtenis is het teken waaruit Johannes kan weten dat de ‘komende’ ook gekomen is (1:33).

De verhouding tussen God en Israël is zodanig verstoord, dat een zondoffer nodig is

Ofschoon Jezus’ doop niet wordt genoemd, ziet Johannes de Geest wel als ‘duif’ op Jezus neerdalen (1:32), een teken dat bij de synoptici tijdens de doop zelf plaatsvindt. Het verschijnsel heeft profetische betekenis, en bevestigt Jezus’ rol als Geestdrager (1:33). Dit laatste wordt bij de synoptici door een stem uit de hemel bevestigt: ‘Jij bent [Deze is] Mijn Zoon.’ In het vierde evangelie ontbreekt de stem als markeringsmoment van Jezus’ vroegste optreden.

Laatste optreden

Maar kort voor Jezus’ laatste maaltijd met de leerlingen klinkt deze stem in het Johannesevangelie wel. Johannes markeert hiermee Jezus’ laatste openbare optreden, niet zijn eerste: ‘Ik heb mijn grootheid getoond en Ik zal mijn grootheid weer tonen’ (12:28). De woorden anticiperen op de kruisiging, die door Johannes niet als een neergang wordt gezien, maar als een opgang. Kruisiging en opstanding vormen één beweging naar boven toe.

In Johannes’ getuigenis ontbreekt dan wel Gods bevestigende stem uit de hemel bij Jezus’ doop, maar hij stelt er iets voor in de plaats, in de eerste plaats een stem die Jezus’ openbare optreden zo ongeveer afsluit, in hoofdstuk 12, en in de tweede plaats een stem uit de hemel die tot Johannes de Doper persoonlijk heeft gesproken vóórdat hij Jezus ontmoette. God heeft hem namelijk gezegd, dat hij de Geestdrager zou herkennen, want hij zou de Geest op Hem zien neerdalen. In zijn getuigenis bevestigt hij dit later: ‘En dat heb ik gezien, en ik getuig dat Hij de Zoon van God is.’ De stem uit de hemel aan het begin van het evangelie is er om Johannes’ getuigenis in de opening van het boek te waarmerken. In het vervolg van het evangelie vormt ‘getuige zijn’, met op de achtergrond het Joodse rechtssysteem, een centraal gegeven.

Jezus’ doop

Jezus’ doop blijft in het Johannesevangelie onvermeld. Naar het waarom kan slechts gegist worden. Nadruk ligt bij Johannes’ getuigenis, dat hij heeft gezien dat de Geest als een duif uit de hemel op Jezus neerdaalde, en op Hem bleef (1:32). Tot tweemaal toe geeft Johannes aan dat hij Jezus persoonlijk niet kende (verzen 31 en 33), maar dat God hem had geroepen om te dopen, zodat Jezus, op zeker moment, bij zijn (veronderstelde) doop, in de openbaarheid kon treden. Deze onbekendheid onderstreept de noodzaak voor Johannes om goed op te letten, en zich ervan te vergewissen, dat hij de Geest inderdaad op iemand ziet neerdalen.

Toen dat gebeurde, werd de Geestdrager aangewezen, en kon deze de Geest aan derden mededelen. De Geestdrager is diegene ‘die doopt met de heilige Geest [en pneumati hagiōi]’ (1:33). De feitelijke vaststelling dat Jezus de ‘komende’ is, omdat Hij Geestdrager is, geeft aan, dat het formerende werk van de Geest voor de Geestdrager essentieel is. In dit opzicht levert het Johannesevangelie voor een zogeheten Geest-christologie belangrijke bouwstenen aan. De beelden van ‘Woord’ (logos), ‘enig kind’ (monogenès), ‘Geest’ (pneuma), ‘duif uit de hemel’ (zie noot hierboven), en ‘lam van God’ lopen in de openingsverhalen vloeiend in elkaar over, met de bedoeling om Christus aan Israël te openbaren (1:31, hina phanerōthèi tōi Israèl).

Christus en de Geest zijn zogezegd narratief vervlochten. Van Houwelingen merkt terecht op: ‘Jezus werd voorgoed gezalfd met de heilige Geest, die zich als het ware in zijn persoon kwam nestelen (…) En doordat Gods Geest permanent bezit heeft genomen van Jezus, kan deze zich gaan opofferen voor Gods volk.’

Jesaja’s knecht

(2) In het openingshoofdstuk verwijst Johannes de Doper tweemaal naar Jezus als ‘lam van God’, en tweemaal naar Jezus als iemand die al vóór hem bestond. Ook al is de omschrijving cryptisch, binnen het verband van de drie aanduidingen (‘lam’, ‘komen[de]’, ‘vóór mij’, 1:15, 29) ligt de associatie met vóórbestaan niet voor de hand (pre-existentie). Als Johannes de Doper Jezus tot zich ziet komen, legt hij wellicht verband met Jesaja’s knecht, die immers ook ‘lam’ is (Jesaja 53:7). Johannes, die Aramees sprak, dacht mogelijk aan talyâ d’alâhâ, ‘lam van God’, de Aramese woorden die ook ‘dienaar van de Heer’ betekenen. Dit kan verklaren waarom Johannes de Doper zegt dat de ‘komende’ al bestond vóórdat hij bestond. Jesaja’s ‘dienaar’, ‘lam’, leefde immers eeuwen voordat Jezus werd geboren.

Bij Jesaja is de ‘dienaar’ (‘ebed) een tragische collectieve figuur, die de profeet metaforisch vergelijkt met een ‘schaap’, dat naar de slacht wordt geleid. Het verzet zich niet, doet de mond niet open als het wordt weggeleid en geslacht. De ‘dienaar’ brengt zichzelf ten offer voor de schuld van anderen, voor de wandaden van zijn volk, en is een corporatieve persoonlijkheid. Hij belichaamt zijn volk, in het bijzonder de vrome ‘rest’ daarbinnen (she’erîth), en is daarmee de verpersoonlijking van het trouwe overblijfsel, dat gebukt gaat onder de gevolgen van de vele misstanden, die anderen hebben veroorzaakt. Om deze taak te volbrengen wordt de ‘dienaar’ door de Geest bekrachtigd, tot gezalfde gemaakt, zonder dat er olie bij aan te pas komt. Precies zo gaat het nu met Jezus.

Het openingsverhaal

(3) Het openingsgetuigenis van Johannes de Doper zet de toon voor heel het Johannesevangelie. Het roept de gedachte van een rechtsgang op, waarbij getuigen worden gehoord. Het gegeven dat leerlingen van Johannes naar Jezus overlopen (zoals Andreas), en dat Jezus meer aanhang lijkt te krijgen dan Johannes (‘Rabbi, de man die bij u aan de overkant van de Jordaan was, over wie u een getuigenis afgelegd hebt, is aan het dopen en iedereen gaat naar Hem toe!’), doet de vraag stellen hoe de verhoudingen tussen de twee eigenlijk hebben gelegen.

Bij Jesaja is de ‘dienaar’ (‘ebed) een tragische collectieve figuur

Het openingsverhaal wil elke twijfel daarover wegnemen, en alle rivaliteit of competitie de kop in drukken. Johannes de Doper heeft structureel van zichzelf afgewezen. Dit doet hij in het openingsverhaal, en ook verderop in het evangelie. Daar staat dat beide groepen volgelingen in Judea bekeerlingen maken, en dat Johannes’ leerlingen op zeker moment kritische vragen over Jezus stellen, waarop Johannes de Doper Jezus met een ‘bruidegom’ vergelijkt, en zichzelf met de ‘vriend’ van de bruidegom. Naast het beeld van ‘lam’ voor Jezus, komt nu dus het beeld van ‘bruidegom’ te staan. Ook dit beeld berust volgens het evangelie op Johannes’ persoonlijke getuigenis.

Henk Bakker is hoogleraar aan de Vrije Universiteit Amsterdam in Geschiedenis, Identiteit en Theologie van Baptisme.


Henk bakker, Christus. Hoe het geloof in Jezus zich ontwikkelde in het Vroege Christendom. Uitgeverij: Utrecht, KokBoekencentrum Uitgevers, 2024. 648 pp. €32,99. ISBN 9789043541657

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken