De eigenlijke liturgie op straat?
De eigenlijke liturgie op straat? door dr. Jan Dirk Wassenaar.
Eind 2020 verscheen deel V-A van het Verzameld werk van dr. A.A. van Ruler, met materiaal over kerk, liturgie, prediking en sacramenten. Een aantal malen gaat de auteur in op een uitspraak van Noordmans. Bij enkele gedachtewisselingen sta ik in deze bijdrage stil.
De eigenlijke liturgie op straat
Op 5 juli 1947 schreef Van Ruler aan Noordmans dat hij onder zijn leermeesters een zeer voorname plaats innam. Hij voegde aan die mededeling toe dat hij verschillen tussen hen beiden nooit opgemerkt had. Slechts: ‘Hier en ginds liggen de dingen iets anders tussen u en mij.’ Als een zwerfsteen komt men in hetzelfde briefje deze zin tegen: ‘De liturgie en haar gestalten hebben meer recht op een plaats in de cultuur dan in de kerk.’ Het heeft er veel van dat Van Ruler zich hiermee aansluit bij Noordmans’ visie op de liturgie. Men denke dan aan zijn bekende uitspraak dat de eigenlijke liturgie op straat geschiedt.
Dr. Dirk van Keulen, die de uitgave van het Verzameld werk van Van Ruler verzorgt, maakt in de annotatie van Van Rulers boek Waarom zou ik naar de kerk gaan? (1970) evenwel duidelijk dat Noordmans dat nooit zo gezegd heeft. Men treft de opmerking wel aan bij auteurs over Noordmans (bijvoorbeeld bij G.W. Marchal en M.J.G. van der Velden) en zo is die een eigen leven gaan leiden. De uitspraken die er het dichtst bij staat, zijn deze – in Noordmans’ Liturgie: dat ‘de eredienst zich niet in zich zelf opsluit, maar in verband staat met het leven.’ En: ‘Dat God in de eredienst is zal ’t meest moeten blijken in het leven; dat Hij er op de zondag was, zal moeten uitkomen door-de-week.’
De toelichting van Van Keulen heeft betrekking op deze zin van Van Ruler:
‘De gedachte, dat de eigenlijke liturgie ook op straat, dus in de wereld geschiedt (O. Noordmans), is – hoe belangrijk ook – niet een afdoend geneesmiddel tegen deze ziekte.’
Van Ruler
Welke ziekte bedoelt de auteur? Welnu: dat protestanten voor de preek naar de kerk gaan, de rest is voor hen bijwerk. ‘Ze [de liturgie, JDThW] hangt er dan ook in flarden en rafels omheen. Na de preek wil men – geestelijk! principieel! – zo gauw mogelijk de kerk weer uit, de wereld weer in. Tegenwoordig gaat men daarin zelfs zover, dat men de hele kerk daarbij meeneemt, de wereld in en haar laat opgaan in haar incognito in de wereld.’ Van Ruler verzet zich dus tegen ‘die eenzijdige cultivering van de preek en de verwaarlozing van de liturgie’.
Als alles van de kerk puur profetisch wordt, loopt men naar zijn mening gevaar dat alles in de kerk heel gemakkelijk diaconaal wordt, en van het puur diaconale naar het puur maatschappelijke is het slechts een stap. Van Ruler zegt niet dat wat op straat gebeurt, geen liturgie is. Het hele leven is zijns inziens een kwestie van dienen van God, tot in de straat toe, maar zonder de uitdrukkelijke en opzettelijke liturgie van de kerk gaat het niet. Hij heeft dat inzicht opgedaan – hij spreek op z’n Van Ruleriaans over ‘een kolossale gebeurtenis – als kerkganger in de Janskerk in Utrecht, ‘met z’n onbeschrijflijk mooi koor’. Daar heeft hij bijvoorbeeld ook geleerd dat de liturg niet op de preekstoel thuishoort.
Het koor van de Janskerk in Utrecht
Een cultisch systeem van heiligheid
Uit wat ik uit Waarom zou ik naar de kerk gaan? overnam, moge duidelijk zijn dat op dit terrein wel een groot verschil tussen Van Ruler en Noordmans is ontstaan. Uit de publicaties van Noordmans over de liturgie komt zijn vrees naar voren dat in de liturgische eredienst de prediking en de bediening van de sacramenten in een cultisch systeem van heiligheid ingesloten zouden worden. Dan zou het evangelie schuilgaan achter mysteriën. Daartegenover stelde hij met nadruk dat het heil het karakter heeft van een openbare proclamatie en dus als boodschap tot de wereld komt. Naar Noordmans’ mening moest het leven van de kerk in de bediening van het Woord kloppen, niet in de liturgische viering.
Overigens: al vroeg heeft hij die visie ontwikkeld. Dat blijkt uit een op 28 juni 1949 door ex-catechisant Willem B. Visser aan hem geschreven brief, die niet in deel 9B van de Verzamelde Werken is opgenomen. Daarin blikt Visser terug op de ingebruikneming van een nieuw orgel in de kerk van Idsegahuizen, waarvoor Noordmans zich ingespannen heeft, in 1908.
Hij schrijft meer dan veertig jaar na dato: ‘Wij herinneren ons (…) nog de inwijding van het herstelde pijporgel. Ik meen nog te weten, dat u toen zei dat orgelbegeleiding van het zingen niet oorspronkelijk, niet bijbels was.’ Visser vervolgt: ‘Mocht u dat niet gezegd hebben, wij houden deze gedachte evenwel voor waar te zijn. Als het koor of de muziek of het rithme de tekst overstemt of verdonkeremaant dan is die kunst mij een ergernis. De wereld is niet geschapen door muziek maar door het Woord Gods. De hedendaagse liturgie wil in kontakt komen met de triomferende kerk maar zij zien daar boven altijd God en het Lam met aanschouwing, maar wij moeten het uit de tekst hebben, in aanvechting en strijd, vergeving der zonden, plaatsbekleding, toerekening, in somma door en in ‘t geloof te wandelen en de Here aan te hangen.’
O, die puriteinen…
Ik herinner hier aan wat ik in de Nieuwsbrief van 2019 onder de titel ‘Noordmans onder dichters’ schreef. Zoals Van Ruler in de Janskerk een ‘bekering’ heeft ondergaan, zo geldt dat voor Willem Barnard na een reis naar Engeland in 1949. Zijn ontluikende belangstelling voor de liturgie ontwikkelde zich daarna in een nieuwe richting. Hij relativeerde zijn eerdere overtuigingen en keerde zich naar Gerardus van der Leeuw en diens synthetische cultuurtheologie.
Toen deze wissel omgezet was, kon Noordmans geen gids meer zijn. In het jaar van zijn ‘Wende’ schreef hij aan Ad den Besten: ‘Met enkel en alleen Noordmans of wie ook van die waarheidssector komen we er niet.’ Op 12 september 1955 schreef hij in zijn dagboek: ‘WGO [W.G. (Tim) Overbosch] leest uit Noordmans voor, met instemming. Ik ril van de horribele leegte die hij ons laat.’ In 1957 schreef hij wel aan J.J. Buskes over ‘die gemakkelijk (on)hanteerbare tegenstelling Van der Leeuw-Noordmans’. Van ‘nu eenmaal dit of dat’ wilde hij niet weten, ‘goed dialectisch’. In december 1958 schreef hij in zijn dagboek:
‘Ik heb het idee dat een heleboel principieel protestants gepraat en gepruttel over (tegen) ‘liturgie’ niets anders is dan theologische in-wikkeling – waardoor het dus ingewikkeld wordt! – van Hollandse houdingloosheid. Een rechtvaardiging achteraf van vooringenomenheid, het gebrek aan savoir-vivre wordt goedgepraat. – Zwingli, die tegen ‘de muziek’ was – omdat hij zó muzikaal was dat hij bang was erdoor meegezogen te worden. – En Noordmans, die een prachtig Nederlands schreef, een groot stilist, een schrijver pur sang – daarom was hij bang voor het musische. – O, die puriteinen…’
J.J. Buskes
In 1966 schreef hij in Huis, tuin en keuken, sprekend over kathedralen en liturgie: ‘Ik word altijd geslingerd tussen Quakers en Benedictijnen, beurtelings door Frits van der Meer en Oepke Noordmans.’
De kritiek van Barnard op Noordmans’ visie op de liturgie zou blijven.
‘‘Zij’ of ‘is’’
In een uit 1968 daterend artikel over ‘zij’ of ‘is’ in de zegen aan het einde van de kerkdienst citeert Van Ruler de uitspraak van Noordmans dat als wij naar de kerk gaan, het nog niet zeker is dat God ook gaat. Het gaat om deze passage uit Liturgie: ‘De tegenwoordigheid Gods in den eeredienst staat op één lijn met onze andere ontmoetingen met God, al is deze anders. Het verschil berust evenals bij Woord en Sacrament op Gods wil. Daarom kunnen wij niet zeggen – het zij met eerbied gezegd – dat God ook naar de kerk gaat als wij er naar toe gaan.’
Van Ruler attendeert op de uitspraak nadat hij opgemerkt heeft dat aan het ambt opdracht en volmacht verbonden zijn. Maar hij vraagt vervolgens of er dan ook sprake is van overdracht. ‘Kan het ambt volledig over God beschikken? Blijft de Here God niet vrij, om te zegenen of niet te zegenen?’ Van Ruler betoogt dan dat er naast de vrijmacht van God ook nog zoiets is als de vrijheid van de mens is. Hij licht toe: ‘Die ambtsdrager moet mij met zijn zegen niet aanranden! Ik moet het zelf ook nog willen! Ik kan mijn hart en mijn hele bestaan afsluiten voor de zegen. Dan gebeurt er niets. Het ambtelijke ketst dan af.’ Deze gedachtegang – dat de mens zich moet toe-eigenen wat hem van Godswege geschonken wordt – spoort met het bekende gezichtspunt van ‘theonome reciprociteit’ bij Van Ruler.
Al eerder had Van Ruler de uitspraak van Noordmans dat als wij naar de kerk gaan, het nog niet zeker is dat God ook gaat, geciteerd. Dat had hij in 1965 gedaan, en wel in de pennenvrucht ‘Continuïteit in de prediking’.
Van Ruler: ‘In de loop van de jaren ben ik aan haar juistheid steeds meer gaan twijfelen. Worden we niet naar de kerk geróepen, door de Here God zelf? Is er niet een goddelijk gebod in dit opzicht? En gaat dit goddelijk gebod niet met een goddelijke belofte gepaard? Kunnen we geen staat maken op de belofte, die ons is gegeven? Met name ook op de belofte, welke als moment ligt opgesloten in de ordinatie in het ambt? Heeft de Here God niet belóófd, dat Hij deze ambtsdrager zal gebruiken in zijn werk? (…) Kunnen wij er niet zeker van zijn, op grond van de belofte, dat de Here God in de kerk zal zijn, als wij er, op grond van het gebod, naartoe gaan?’
Het is wel duidelijk: deel V-A van het Verzameld werk van Van Ruler heeft mij veel te denken gegeven. Van Keulen verdient aller waardering voor zijn werk, in het bijzonder voor de zeldzaam royale annotatie bij de publicaties van Van Ruler.
Ben je naar aanleiding van de blog ‘De liturgie op straat’ benieuwd geraakt naar deel V-A van het Verzameld Werk van Ruler?
Je kan het boek hier inzien en eventueel bestellen.
Wil je meer lezen over Van Ruler? Bekijk dan ook deze blog over Van Ruler en Noordmans.