De glans van de afstraling van Gods liefde
Bij Exodus 34:27-35, Psalm 27:7-14, 1 Korintiërs 13:1-13 en Lucas 9:28-36
Twee woorden verbinden de lezingen van deze zondag met elkaar: het in onze oren wat plechtstatig klinkende ‘aangezicht’ (Gr.: prosopon) en ‘glans’ (Gr.: doxa) als afstraling van Gods glorie. Glans over Mozes’ aangezicht, over Jezus op de berg, en van de liefde in de Korintebrief. Ook de psalmist vertrouwt erop de glans van Gods aangezicht te mogen zien. Die glans is geen schone schijn, maar heeft juist alles te maken met wat echt is: met genade en trouw, liefde en waarheid, emet en chesed – centrale begrippen in de Hebreeuwse Bijbel.
Genade
Tijdens Mozes’ vorige verblijf op de Sinai had de verering van een gouden kalf bijna een einde gemaakt aan het voortbestaan van Israël als Gods volk. Het verbond geschonden door afgodendienst; de verbondstafels gebroken. Dankzij Mozes’ vasthoudendheid wordt de relatie met de Eeuwige hersteld. Nu verblijft Mozes opnieuw op de berg. Na veertig etmalen vasten is hij klaar voor de nieuwe bevestiging van het verbond, nu met nog strengere regels tegen afgoderij (Ex. 34,11vv.), die Mozes schriftelijk moet vastleggen (34,27). Daarna worden de Tien Woorden opnieuw in twee stenen gegrift. Met ‘hij schreef’ blijft vaag wie schrijft; volgens vers 1 gebeurt het door de hand van de Eeuwige. In de Hebreeuwse tekst blijft ook steeds vaag wie er spreekt, Mozes of de Eeuwige (34,29.34.35). Volgens de joodse traditie blijft dit bewust ambigu, ‘omdat Gods glorie dingen verborgen houdt’ (Spr. 25,2), maar duidt het ook op wederkerigheid: ‘van mond tot mond zal Ik met hem spreken’ (Num. 12,8).
Als Mozes na zijn langdurige verblijf voor Gods aangezicht van de berg afdaalt, straalt de glans daarvan af op zijn uiterlijk. Die glans wordt vaak uitgebeeld in de vorm van hoorns, zoals bij het grote Mozesbeeld in de Sint Pieter. De Hebreeuwse woorden voor ‘glans’ en ‘hoorn’ zijn bijna hetzelfde. Hoorns waren in het oude Oosten attributen van goden, tekenen van hun kracht. Uit heilige vrees durft men Mozes niet te naderen. Maar Mozes, nog onbewust van wat hij uitstraalt, roept het volk samen en maakt het deelgenoot van ‘alles’ wat met de Eeuwige werd besproken (34,32), met Aäron en de chiefs als eersten. De glans van Mozes’ aangezicht verdwijnt bij de dagelijkse beslommeringen en verschijnt weer als hij het volk Tora leert (34,31-35). Woordherhalingen brengen een poëtisch ritme in de tekst en benadrukken woorden als ‘spreken’ en ‘glans’.
Mozes heeft niet tevergeefs Gods aangezicht gezocht om voor zijn volk goddelijke leiding te vragen (Ps. 27,8.9.11).
Waarheid
De structuur van de Griekse tekst (Lucas 9:28-36) benadrukt de ‘waarheid’ ervan. Vier keer wordt een vers plechtig ingeleid met ‘en het gebeurde’; als climax ‘gebeurt’ een Stem (9,35). Vers 30 opent met ‘En zie…’, hetgeen gewoonlijk een theofanie inleidt. Jezus’ glans wordt contrasterend omlijst door aankondigingen van zijn lijden en dood (9,22.44). Het is de achtste dag van het feest van het verblijf in loofhutten tijdens de uittocht; een dag van reiniging (Lev. 14,10). Jezus is net als Mozes de berg opgegaan en bidt. Het verhaal legt verbanden met de gebeurtenissen op de Sinai/Horeb, met Mozes en Elia, die wet en profeten belichamen. Maar het grijpt ook terug op de boodschap van de engel bij de annunciatie en herneemt de woorden van de Stem bij Jezus’ doop. Tegelijk wijst Lucas al vooruit naar de waarheid van de opstanding. Er zijn veel woordelijke overeenkomsten met het verhaal van het open van de ‘exodus om zijn glorie binnen te gaan’ (9,31 en 24,26). Met de bijzondere titel waarmee Petrus Jezus aanspreekt, epistata (= ‘die erboven staat’, 9,33), lijkt Lucas te willen aangeven dat Jezus wet en profeten in zich verenigt. De exodos waarover zij spreken is in de NBV vrij vertaald, waardoor het verband dat dit woord legt tussen Jezus’ uittocht en die van Mozes wegvalt, een uittocht die eveneens moet gebeuren ter bevrijding van zijn volk. Ook de leerlingen ontgaat het, omdat zij slapen. Begrijpelijk dan dat Petrus in de schaduw van een tent of loofhut op de berg wil blijven. Pas later zal hij getuigen van zijn inzicht in de ware betekenis van het gebeurde (2 Petr. 1,16vv.). Niet een tent, maar een wolk overschaduwt hen, waaruit een Stem de woorden bij Jezus’ doop herhaalt met daarbij de opdracht naar Hem te luisteren. Pas na de opstanding zal erover gesproken worden (24,9).
Liefde: vrucht van genade en trouw
Het verhaal van de transfiguratie geeft de intense relatie weer tussen Jezus, zijn Vader en de traditie van wet en profeten, waar de dood geen greep op heeft. Een glansrijk beeld, dat wordt onthuld wanneer de sluier van de harde realiteit even wordt weggetrokken. Harde realiteit. Ook in de wereldstad Korinte. Zedenverwildering en een schrijnende tegenstelling tussen arm en rijk bedreigen de eenheid in de christengemeente, waar Paulus niet altijd gunstig ontvangen wordt. Zijn vurige pleidooi voor eenheid spitst hij toe op onderlinge liefde, agapè, met zijn loflied op de liefde als climax. Een hoogtepunt, dat een probleemvolle werkelijkheid doorlicht naar de kern waar het bij de menselijke omgang om moet gaan. Geen schone schijn, maar glansrijke afrekening met alles wat daarbij niet deugt. Een hooggegrepen ideaal. We zijn immers onze kinderlijke eenvoud kwijt en zo verwikkeld in schijnwaarden, dat het moeilijk is om een helder beeld te krijgen van hoe we zijn bedoeld. Alleen gefocust op liefde wordt dat beeld helder en krijgt het de glans van de afstraling van Gods liefde. Alleen de liefde tot de medemens leidt tot herstel van relaties, tot verbondenheid, tot eenheid binnen en tussen gemeenten, en tot de Eeuwige.
Glans over de doffe realiteit: kijk op vaste grond onder de voeten voor het volk dat ronddoolt in de woestijn van het leven, voor de verscheurde gemeente van Jezus van Nazaret, als liefde voorgaat op de weg naar eenheid.