De goede wijn
Bij Johannes 2,1-11
Het is stil in huis. Jozef ligt naar het plafond te staren. Hij hoopt dat Maria gauw thuiskomt. Hij mist haar. Maria is naar een bruiloft in het dorp. Hun zoon Jezus is daar ook, samen met zijn vrienden. Jozef was natuurlijk ook uitgenodigd. Maar hij is ziek, al heel lang. Zijn armen en benen willen niet meer. Ze zijn versleten van het harde werken. Schaven, schuren, zagen en timmeren. Jaar in, jaar uit. Zijn rug doet vreselijk pijn als hij ook maar even overeind komt. En nu zitten zijn familie, zijn buren en velen uit het dorp in de bruiloftszaal aan tafels en op banken, die hij, Jozef, nog heeft getimmerd en geschuurd!
Eindelijk hoort hij gestommel bij de deur. Gelukkig, daar is Maria weer.
En kijk, ze heeft iets bij zich. Een kruikje. ‘Ik heb wat voor je meegenomen, Jozef. Hier knap je misschien wat van op.’ In geuren en kleuren vertelt Maria hoe het ging op de bruiloft. ‘Je moet de groeten hebben van het bruidspaar, Jozef! Moet je horen, het feest was nog maar half op gang en toen was de wijn al op. Ik naar Jezus toe, maar zoals je weet krijg je niet altijd hoogte van hem. Dus ik weer naar de schenkers en zeg: “Doe wat Jezus tegen je zegt.” En dat deden ze. Ze goten zes vaten vol water. En toen ze eruit opschepten, was het opeens ongelooflijk lekkere wijn! Kijk, hier heb ik er een kruikje van meegenomen. Voor jou, Jozef. Proef eens!’
Maria giet het in een kom en Jozef drinkt eruit. En nog een kom en nog een kom…
Dat is vreemd: opeens voelt Jozef geen pijn meer in zijn rug. En zijn armen en benen willen weer een beetje bewegen, waardoor hij zijn bed uit kan en gezellig bij Maria komt zitten. Samen drinken ze nog een kommetje. En ze hebben voor het eerst sinds lang weer een heerlijke avond.
‘Wat dit te betekenen heeft…’ zegt Maria hoofdschuddend.
‘Ja, waar dit nog eens op uit zal lopen…’ zegt Jozef. Hij geeft Maria een zoen.
Wat kun je doen, als opeens ergens niet genoeg van is?