De opstanding der doden ervaren
Alternatief bij 4e zondag van de zomer (Handelingen 24:10-21 en Johannes 5:19-36a)
Als ik zou horen dat mijn kinderen in de ban raken van iemand die spreekt zoals Jezus spreekt in Johannes 5, zou ik er veel aan doen om ze bij die persoon uit de buurt te houden. Zoveel pretentie over zichzelf, zoveel oordeel over de mensen die moeite met Hem hebben. Je moet helemaal voor Hem kiezen, want Hij biedt je toegang tot God en tot eeuwig leven. In het echte leven anno 2021 noemen we zo iemand sektarisch en gevaarlijk.
Dat is een lastig gegeven voor de kerk anno nu. De geoefende kerkganger of bijbellezer kan de woorden van de johanneïsche Jezus hebben omdat ze van Jezus zijn. Iemand die we ‘Zoon van God’ noemen, mag zulke dingen zeggen. We hebben al geloofservaring met Jezus, en van daaruit beluisteren we zijn woorden. Maar ik probeer me al die mensen in te denken die toch eens gaan meekijken met een online kerkdienst en dan Johannes 5:19-36 horen voorlezen; en dan word ik nerveus van al dat ‘Ik’ van Jezus. Het maakte destijds een deel van zijn gesprekspartners razend, en ik vind het niet moeilijk om me in hen te verplaatsen.
Een scheppingswonder
Eigenlijk zou je natuurlijk heel Johannes 5 moeten lezen, zodat het begint waar het hoort te beginnen: met een verbijsterende ervaring. Iemand die bijna heel zijn leven ziek is geweest, die almaar wacht op een wonder, maar de pech heeft dat niemand hem helpt, krijgt zijn leven terug doordat Jezus hem aanspreekt. Het is een scheppingswonder: Jezus belichaamt in die situatie het scheppingswoord van God. Het hele leven kantelt op dat moment, voor die man heel letterlijk: van horizontaal naar verticaal. De verlamming wordt doorbroken, het leven gaat stromen.
Op twee manieren kan ik beter leven met alle grote woorden van Johannes 5 als ik me die volstrekt levensveranderende ervaring probeer voor te stellen. Ten eerste: ik besef dat de ontmoeting met Jezus voor degenen die door Hem zijn aangesproken of aangeraakt, een Godsontmoeting was, een moment waarop het begon – een scheppingsmoment. In Hem raakt voor die mensen de hemel de aarde aan en wordt alles nieuw. Die ervaring hebben later ook mensen in de christelijke gemeenschap opgedaan, en/of mensen die een Christusverschijning hebben ervaren. Vanuit zulke ervaringen gezien zijn de woorden die Jezus in Johannes 5 spreekt niet te groot. De Christus opent de hemel voor mensen die in hun aardse lot gevangen zaten.
Ten tweede: juist rond zulke kolossale ervaringen dient zich de tegenkracht aan – medemensen die niet in de stroom van bevrijd leven wensen mee te gaan. In Johannes 5 is het bijna komisch: de man loopt het leven in met onder zijn arm het matje waarvan hij achtendertig jaar niet had kunnen opstaan, en dan wordt hij erop aangesproken dat dat niet mag op sabbat, een matje dragen. Vanuit de geldende gebruiken is dat nog correct ook, maar tegelijk is het een totale miskenning van de bevrijding die zojuist heeft plaatsgevonden. Als Jezus er vervolgens op wordt aangesproken dat Hij zich van zulk bevrijdend handelen hoort te onthouden wanneer het sabbat is, trekt Hij van leer, en ziedaar de woorden van onze schriftlezing. Kortom: een situatieschets kan helpen, en misschien moet die al vóór de lezing uitgaan.
Conflict tussen joden en joden
De combinatie met de Handelingenlezing vergt ook wel enige omzichtigheid. Jezus in conflict met ‘de joden’ en Paulus die door ‘de joden’ wordt aangeklaagd: voor je het weet zijn de joden weer de boosdoeners. Dus voor de zekerheid: in beide gevallen gaat het om een geschil waarin beide zijden even joods zijn, want Jezus en Paulus zijn ook joden met een joodse entourage. Het geschil is in beide lezingen tussen mensen die vanuit een beslissende geloofservaring spreken, en mensen die spreken vanuit ‘hoe het hoort’ volgens de regels van hun traditie. Dat is een conflict van alle tijden, dat zich ook in de kerk telkens weer aftekent.
In beide lezingen speelt ‘opstanding’ ook een cruciale rol; en in beide gevallen gaat het niet om iets wat in het verschiet ligt, maar om iets wat ‘komt en nu is’ (Johanes 5:25), waar je midden in het leven deel aan kunt krijgen. Ik denk dat de Paulus van Handelingen nooit los gezien kan worden van zijn Christuservaring bij en in Damascus (Handelingen 9), die hij tot tweemaal toe uitgebreid memoreert in de hoofdstukken 22 en 26. Ook zijn leven staat in het teken van een totale kanteling waarin de hemel de aarde voorgoed heeft geraakt. Het leven is als een nieuwe schepping losgemaakt uit de orde waarin het gevangen zat – maar leg dat maar eens uit aan mensen die vinden dat je gewoon moet doen, in de pas moet lopen, gewoon de religieuze traditie moet voortzetten.
Dan is de grote vraag: Hoe confronteer je een gevestigde geloofsgemeenschap met deze materie? Moet je de mensen misschien eerst uitdagen om mee te voelen met de opponenten van Jezus en Paulus? En mag je hopen dat hoorders die ingrijpende ervaringen hebben gehad van aangeraakt of aangesproken zijn, en die zich daardoor een buitenbeentje voelen in de gemeenschap, zich dankzij deze lezingen begrepen gaan voelen? Maar kun je dan ook voor de mensen zónder zulke ervaringen zo uitnodigend spreken over de opstanding en het leven, dat door de gemeente niet die lelijke scheur getrokken wordt die zich in beide lezingen aftekent tussen ‘de joden’ en de ‘mensen van de weg’ (die in de meeste gevallen ook joden waren)?
Deze exegese is opgesteld door Piet van Veldhuizen.