De tijd is vervuld in Jezus Messias
Bij 1 Samuel 3,1-10(18) en Marcus 1,14-20
Goed nieuws, dat is wat de christengemeenschap waartoe Marcus behoort wil brengen. Een uitdaging in een tijd dat een vreemde mogendheid het Beloofde Land al lange tijd bezet en de mens in wie men Gods Messias herkent, aan het kruis heeft gebracht. En toch, stelt de evangelist, is Gods heerschappij dichterbij gekomen.
De spanning tussen de hoopvolle boodschap en de dreigende realiteit is vanaf het begin van de passage aanwezig. Johannes is overgeleverd, waarmee de vijandige context in enkele woorden wordt opgeroepen. Jezus (en later ook de leerlingen) zullen eveneens overgeleverd worden. Daarmee wordt al een idee gegeven van wat profetische mensen, die durven spreken in Gods naam, te wachten staat. In die context begint Jezus’ optreden. Tegen de stroom in van machthebbers die Johannes oppakken en zullen doden, predikt Hij goed nieuws: het Rijk Gods is nabij.
Goed nieuws met een dubbele bodem
Verhaaltechnisch is dit ‘goede nieuws’ een wending met een dubbele bodem. Enerzijds predikt Jezus het ‘goede nieuws’ dat de tijd vervuld is en het Rijk Gods nabij gekomen (1,15). Maar daardoorheen klinkt een andere betekenislaag voor de lezers. Hun werd eerder aangekondigd dat het goede nieuws begint met Jezus, de Messias (1,1). De oproep krijgt zo een dubbele betekenis: geloof dat het Rijk Gods nabij is gekomen én dat dit is gebeurd in Jezus. De boodschap van Jezus krijgt hierdoor extra actualiteitswaarde: het gaat niet enkel over het verleden, maar ook over het nu. Dat geldt ook voor de oproep tot bekering. Belangrijker nog dan toen Jezus nog leefde, is voor de christengemeenschap na diens dood en verrijzenis de toewending tot God (en het afkeren van andere wegen).
Van vissers en mensen
Om de komst van Gods Rijk met het gebeuren in en rond Jezus te duiden, maakt de evangelist gebruik van bijbelse beelden. Zo klinkt in onze passage Jeremia 16,14-16 mee: God kondigt de dagen aan dat men niet meer naar Gods bevrijding uit Egypte verwijst, maar naar die uit de deportatie en de verstrooiing, waarbij het volk zal zweren. Van dit hoopvolle beeld gaat de profetie verder naar een onheilsaankondiging: vissers stuurt God om hen te vangen, en jagers om hen op te jagen, om hen te laten boeten voor de plaatsing van de afgodsbeelden. De evangelist legt de cesuur echter anders: hij kadert het beeld van vissers die mensen vangen (Marc. 1,17) in een hoopvolle boodschap, dat de tijd vervuld is en Gods heerschappij nabij. Het beeld van vissen die gevangen worden door vissers die gestuurd respectievelijk geroepen worden, suggereert dat het volk Gods op het punt staat verzameld te worden. Dat is de taak die Simon en Andreas te wachten staat. De gelijkenissen in taalgebruik bij de roeping van beide paren broers (roepen, achter Hem aan komen, volgen) suggereren dat ook Jakobus en Johannes geroepen worden om vissers van mensen te worden. Hiermee roept Jezus mensen uit uiteenlopende bevolkingslagen: van arm (enkel netten achterlatend) tot rijk (ook een boot en dagloners bij hun vader achterlatend).
De eerste christenen
Wie is het volk dat verzameld moet worden? In het licht van het totale Marcusevangelie moet men zich hier wellicht met name de eerste christenen voorstellen. Immers, na de dood van Jezus zullen zij verstrooid worden, maar Jezus zal hen voorgaan naar Galilea (14,27-28; 16,7). Simon en Andreas, Jakobus en Johannes zijn dan degenen die als taak hebben de eerste christenen terug samen te brengen, in de overtuiging dat Jezus’ dood niet het einde is. Dit stemt overeen met andere vroegchristelijke teksten, die aan deze apostelen een belangrijke leidende rol in de vroege kerk toekennen.
Geroepen om ‘nu’ te volgen
In vele roepingsverhalen gaan de geroepenen niet dadelijk in op de roeping. Integendeel, dikwijls volgt een tegenwerping. Mozes bijvoorbeeld heeft er niet minder dan vijf: ‘Wie ben ik dat ik naar farao zou gaan en Israël uit Egypte zou leiden? Wat moet ik zeggen als ze vragen naar Gods naam? Ze zullen me niet geloven! Ik ben geen goed spreker! Stuur toch iemand anders!’ (Ex. 3-4). Toch vindt men in 1 Samuel 3 een voorbeeld van bereidheid om op Gods roepstem in te gaan. Alleen heeft Samuel niet dadelijk door dat het niet priester Eli, maar God is die hem roept. Tot driemaal toe wordt hij geroepen, en dan is het Eli die hem de juiste reactie influistert: ‘Spreek, JHWH, uw dienaar luistert.’
De roeping van de eerste leerlingen gebeurt daarentegen bijzonder snel. Eénmaal roepen volstaat, en Simon, Andreas, Jakobus en Johannes reageren zonder tegenwerping. In de context van het verhaal is dit logisch, omdat de weg voor de Heer al is bereid door Johannes de Doper, die de verwachting wekt dat er na hem iemand zal komen die hem overtreft (Marc. 1,7-8). Bovendien is het tijdspad niet in een vage toekomst (Jer. 16,14), maar is het nu de ‘gepaste tijd’ (Gr.: kairos – Marc. 1,15): een gekwalificeerd moment, een tijd die kansen biedt, mits men deze als zodanig herkent en ze ook grijpt.
Dat is precies wat de christengemeenschap ziet gebeuren rond Jezus: een tijd vol mogelijkheden, ondanks de moeilijke politiek-economische omstandigheden. Juist nu de nood hoog is, is Gods redding nabij. Dit vraagt om prompte keuzes. Jezus roept Simon en Andreas, Jakobus en Johannes, die Hem onmiddellijk volgen. Het enthousiasme van de eerste volgelingen weerspiegelt het oorspronkelijke succes van Johannes de Doper. Daarna neemt echter de weerstand tegen Jezus toe en dringt geleidelijk het besef door dat de Messias zal lijden en sterven, maar ook verrijzen. Ook de lezer wordt meegenomen in dit proces, en tot een keuze uitgedaagd: durft deze het aan om wat hier verteld wordt als een actueel verhaal te erkennen, als goed nieuws?