De vreugde van het zien van de Mensenzoon
Bij Johannes 9
Laetare
Zondag Laetare is voor de Veertigdagentijd wat zondag Gaudete voor de Adventstijd is. Het is een moment van vreugde midden in de lijdenstijd. De naam Laetare is afgeleid van Jesaja 66,10: ‘Verblijdt u met Jeruzalem en verheugt u over haar, al haar liefhebbers! Weest vrolijk over haar met vreugde, gij allen die over haar treurig zijt geweest!’ En je vraagt je af: Waar komt die vreugde opeens vandaan? Is het een carnavalesk uitstapje, een vluchtpoging omdat het ons allemaal even te veel wordt?
Verborgen in het lijden
Nee, die blijdschap heeft een andere reden. Die zit al verborgen in het lijden. De vreugde komt niet alleen na het lijden, als de blijdschap na een geboorte. De vreugde doorkruist het lijden nu al. Het is zoals Petrus zegt: ‘Hoe meer u deel hebt aan Christus’ lijden, des te meer moet u zich verheugen, en des te uitbundiger zal uw vreugde zijn wanneer zijn luister geopenbaard wordt’ (1 Petrus 4,13). Niet dat er op enigerlei manier te genieten valt van lijden. Lijden is lijden, daar is niets aan. Maar: waaróm lijd je? Waaróm spugen ze je uit?
En dan is er opeens weer blijdschap, midden in het lijden. Geen Veertigdagentijd zonder die verheuging van binnen. En geen Paastijd zonder dat de Opgestane zijn wonden vertoont. Kortom, de Veertigdagentijd is geen tragedie en de Paastijd geen kermis.
Jezus tegen religieuze pretenties
Er staan verschillende lezingen op het rooster, maar ik ga hier alleen in op Johannes 9. Het voorgaande hoofdstuk draait om het beroep op Abraham. Er wordt weleens hooggestemd gesproken over de mogelijkheden van de ‘abrahamitische oecumene’. Maar hoe problematisch die is, toont Johannes 8. Een beroep op Abraham is snel gedaan. Verwantschap en afkomst zijn snel aangetoond. Maar al zijn we dan geheide gelovigen met een prachtige traditie, de proef op de som wordt genomen wanneer Hij komt, die er is eer Abraham er was (Johannes 8,58). En dan neemt men stenen op, maar Jezus onttrekt zich aan hen.
Ook in Johannes 9 gaat Jezus in tegen religieuze pretentie, dit keer van het religieuze zien (9,41). Inzet van de strijd is een blinde man. Blinder dan hij kun je niet zijn. Het valt op hoe passief hij is. Eerst is hij het object van de belangstelling van de leerlingen. Door welke zonde is die blindheid veroorzaakt? Jezus’ antwoord maakt die man tot het object van Gods grote werken. Als hij eenmaal ziende geworden is, wordt hij het object van de publieke belangstelling. Het blijkt de mensen moeilijk te vallen om hem als volwassene te benaderen. Eerst maar eens praten over hem, dan pas hem aanspreken. Van de man in kwestie valt geen betrouwbare informatie te verwachten. En wát hij uiteindelijk zegt, helpt nog steeds niet om het gebeuren bevredigend te classificeren.
De blinde wordt ziende en mondig
Daarom: naar de godsdienstige experts ermee. Maar ook daar blijft het een raadsel. De ouders er daarom maar bij geroepen. Dat zit er blijkbaar ingebakken: we kijken zoekend langs de rolstoelbewoner naar een begeleider, die wél mondig is. Maar de ouders willen hun vingers niet branden aan hun zoon. Opeens blijkt hij meerderjarig geworden te zijn. Opeens kan hij prima voor zichzelf spreken. Nog maar een keer geïnformeerd bij de man dus. Maar daar komen ze niet verder mee.
We zien deze man in heel het gebeuren veranderen van een willoos object van menselijke meewarigheid en inspectie in een persoon. Hij vraagt de farizeeën fijntjes of ze soms ook Jezus’ leerlingen willen worden (Johannes 9,27). Voor dit soort humor zijn geestelijken nooit in, ze schelden hem dan ook uit. De man wijst op het wonderlijke (Johannes 9,30) van het hele geval. Een zondaar die door God verhoord wordt, vreemd! Ondertussen bereikt de ergernis bij de experts het kookpunt. Wil deze onbenul soms hun leraar worden? ‘En zij wierpen hem uit’ – zoals te doen gebruikelijk bij demonen.
De man die het toneel van Gods grote werken werd, blijft daar niet passief onder. Hij begint niet alleen te zien, maar ook te spreken. Eerst geeft hij alleen korte antwoorden op de gestelde vragen. Maar hij wordt steeds meer een zelfstandige gesprekspartner, tot hij zijn gesprekspartners dwingt tot eerlijkheid (Johannes 9,30-33). Met hun antwoord, zijn excommunicatie, schrijven ze zichzelf af als gesprekspartners.
Zien dat levend vertrouwen wordt
Dan vindt Jezus de uitgeworpene en voltooit de wording van deze mens. Of hij ook vertrouwen heeft in de Mensenzoon (Johannes 9 vs. 35)? Wanneer Jezus zich als zodanig bekend heeft gemaakt, zegt de man: ‘Ik vertrouw, Heer.’ Nu is de man zonder godsdienstige visie, zonder zienswijze, die het altijd moest afleggen tegen de virtuozen, werkelijk ziende geworden: hij ziet de Mensenzoon, het levende beeld van de Vader. Wie deze mens niet wil zien omdat hij zich God anders wenst voor te stellen, is blind. Blind, terwijl je je ondertussen rijk waant met je Godsvoorstellingen, visies en gezichtspunten. Een simpel mens die Jezus ziet, werkt daarom op de zenuwen. Laat zo iemand ophoepelen, de kerk uit! Zo menselijk, zo vernederd, aangrijpend wens ik me God niet voor te stellen. Dat brengt heel onze zorgvuldig gecultiveerde godsdienst in een crisis. Kom me niet aan Gods transcendentie, alomvattendheid, verhevenheid!
En zo botsen in elke tijd de religieuze visie en het zien van de Mensenzoon op elkaar. Oftewel: de vooringenomen visie en het zien dat je overkomt. Visie, wereldbeschouwing, Godsbeeld maken plaats voor een heel wonderlijk zien dat nooit stolt tot beeld, maar overgaat in levend vertrouwen. In dat gebeuren word je uitgeworpen. Je wordt door elke fatsoenlijke theïst afgeschreven als gesprekspartner. Dat is een lijden op zich. Maar midden in dat lijden dient zich de vreugde aan, de vreugde van het zien. Je ziet de Mensenzoon! Je ziet zo God de Vader. Je ziet anderen in zijn licht. Dat is de innerlijke vreugde die het lijden onder religieuze pretenties toch licht maakt. Je wordt er steeds meer mens onder, ondanks alles.