Menu

Premium

De vrouw, de koning, de knecht en het recht

Alternatief bij 9e zondag van de herfst (2 Koningen 8,1-6)

Bijbelwetenschappen

Zoals uit 2 Koningen 4 blijkt, heeft Elisa een nauwe band met een welgestelde vrouw uit Sunem. Zij maakt zelfs een eigen bovenvertrek voor hem, dat hij gebruikt als hij op zijn tochten langs Sunem komt. In 2 Koningen 8 komen we haar weer tegen.

Er heerst een hongersnood, die zo hevig is dat zelfs rijke mensen niets meer te eten hebben. Elisa adviseert zijn gastvrouw om een aantal jaren bij de Filistijnen als vreemdeling door te brengen, om de hongerdood te ontlopen. Deze keer is niet Egypte het toevluchtsoord. Verder komt Elisa in dit verhaal alleen indirect voor. Er wordt over hem verteld. De meest actieve figuur is de vrouw: zij staat op, doet, gaat, zij gaat gasten, keert om, gaat uit en zij schreeuwt.

Schreeuwen

Zij ‘schreeuwt’ (Hebr.: tsa‘aq) tegen de koning (8,3.5). Intrigerend. Je kunt om verschillende redenen schreeuwen. In de Tora zijn het vooral Mozes en het volk die om hulp schreeuwen, in de psalmen schreeuwen mensen uit nood. In Jesaja en Jeremia schreeuwen mensen uit wanhoop. Esau schreeuwt zijn teleurstelling uit wanneer hij niet de zegen van de eerstgeborene mag ontvangen. In Koningen wordt geschreeuwd om de wapens op te nemen (2 Kon. 3,21), om aandacht te trekken (1 Kon. 20,39), van schrik wanneer het eten giftig blijkt te zijn (2 Kon. 6,26), om hulp naar Elisa (2 Kon. 4,1). Elisa schreeuwt het uit als Elia verdwijnt (2 Kon. 2,12).

Je kunt concreet tegen iemand om hulp schreeuwen, of tegen niemand in het bijzonder een oerkreet slaken zonder nog precies te weten wat erop moet volgen. Je schreeuwt om verandering, om in een situatie waarin je doodongelukkig bent weer een toekomst te krijgen.

Wanneer de vrouw uit Sunem na zeven jaar terugkomt en voor het niets staat, schreeuwt zij. Zij heeft direct een plan en gaat naar de koning (2 Kon. 8,3). Aangekomen bij de koning schreeuwt zij weer. Zij, de welgestelde vrouw van weleer, valt schreeuwend om haar huis en veld bij hem binnen (8,5).

De koning

De koning wordt in dit verhaal even vaak genoemd als de vrouw. Actief wordt hij pas in 8,4. Hij is geïnteresseerd in Elisa’s grootheid. Elisa heeft normaal gesproken een nauwe band met koningen (zie 4,13). Misschien heeft de koning nog geen contact met Elisa en wil hij hier aftasten of hij in Elisa een vriend of een vijand moet zien.

De gebeurtenissen helpen hem. Wanneer hij met Gechazi over Elisa staat te praten, komt juist hun gespreksonderwerp binnen. In 8,5 wordt wel drie keer het werkwoord ‘levend maken’ (Hebr.: chajah, hif.) genoemd; in 8,1 staat het voor het eerst, bij Elisa’s waarschuwing aan de vrouw om voor de hongerdood te vluchten. De oren van de koning zullen ervan rinkelen en hij zal beseffen dat Elisa voor het leven staat.

In 8,6 gaat hij voor de zekerheid toch de vrouw zelf ondervragen naar het waarheidsgehalte van het verhaal. Hij is zo onder de indruk dat hij genereus wordt. Hij laat zijn sociale kant zien. De vrouw krijgt een hoveling mee om voor haar belangen op te treden, en ze krijgt zelfs de opbrengst die het veld in de zeven jaren van de hongersnood opgeleverd zou hebben, vermoedelijk niet in natura.

Gechazi

De interessantste figuur in dit verhaal is Gechazi, ‘hulpjongen’ (Hebr.: na‘ar) van Elisa. We weten uit 5,27 dat Gechazi door Elisa vervloekt werd met tsa’arat, vertaald met ‘melaatsheid’. Zijn nakomelingen werden direct ook vervloekt. In hoofdstuk 8 duikt hij op alsof er niets gebeurd is.

De Talmoed spreekt uitgebreid over Gechazi, in niet al te positieve zin. In het bijbelverhaal is hij al geldgierig en een leugenaar (5,20.22.25). In de Talmoed verleidt hij onder meer mensen tot afgodendienst (bTalmoed Sanhedrin 107b), wil hij de vrouw uit Sunem (4,27) onzedelijk aanraken (bTalmoed Berachot 10b). Ook is hij de veroorzaker van het nieuw te bouwen leerhuis: Gechazi zit bij de ingang van het leerhuis van Elisa en weerhoudt leerlingen om binnen te gaan. Als Gechazi weg is, staat er: ‘Zie toch, de plaats waar wij voor uw aangezicht neerzitten is te nauw voor ons’ (6,1). Dat wil zeggen: nu is er geen ruimte meer, omdat Gechazi de mensen niet meer tegenhoudt (bSanhedrin 107b). Het weerhouden van mensen die willen leren wordt als een grote zonde gezien die je zelfs jouw aandeel in de komende wereld kan kosten (bTalmoed 100a).

De vier melaatsen in 2 Koningen 7 worden als Gechazi en zijn zonen geïdentificeerd (Sanhedrin 107b). Zij lijden honger, en met hen de hele stad. De honger is zo groot dat zij de dood op de koop toe nemen en in het legerkamp van de Arameërs naar voedsel gaan zoeken. Het legerkamp blijkt verlaten te zijn. Eerst stillen zij hun honger en verzekeren hun toekomst door goud en zilver te verstoppen. Dan bedenken zij zich en besluiten de koning in de stad op de hoogte te stellen en zo de stad te redden (2 Kon. 7,9).

In onze tekstplaats is Gechazi met de koning in gesprek. Hij lijkt dus genezen. Voor zijn gedrag tegenover Gechazi wordt Elisa in de Talmoed bekritiseeerd. Elisa verwijt Gechazi meer genomen te hebben dan hij daadwerkelijk had (5,26). Zijn vloek, die ook de nakomelingen insluit, maakt omkeer voor Gechazi onmogelijk. Elisa wordt te streng gevonden, want: als je met je linkerhand iemand wegstoot, moet je hem met je rechterhand (de sterkere kant) weer terughalen (Yalkut Sjim’oni 268). Misschien is Gechazi genezen door zijn omkeer die hij in zijn reddend optreden in hoofdstuk 7 zichtbaar maakt.

De wijzen in de Talmoed zijn van mening dat Gechazi uiteindelijk toch een aandeel in de komende wereld toegestaan wordt (bTalmoed Sanhedrin 104b/105a). Je moet altijd ruimte voor omkeer laten.

Deze exegese is opgesteld door Kristin Ritsert.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken