Omkeer als begin van zelfstandigheid
De Israëlieten komen na veertig jaren woestijn bij het volgende grote keerpunt in hun leven. Bij Jesaja staan de mensen ook op een keerpunt.
De Israëlieten komen na veertig jaren woestijn bij het volgende grote keerpunt in hun leven. Bij Jesaja staan de mensen ook op een keerpunt.
Er lijkt geen leven meer te zijn in de tronk. De leider van het volk functioneert niet meer. In deze situatie plaatst Jesaja zijn laatste messiaanse lied. Anders dan in 9:6 wordt de naam van David niet meer genoemd. Jesaja neemt hier zelfs afstand van de heersende dynastie. In plaats van David wordt Isai genoemd. Het nieuwe dat zal komen, gaat achter het koningschap terug. Uit deze tronk ontstaat een nieuwe telg die niets met het koningschap te maken heeft.
De prille relatie tussen God en de Israëlieten gaat stuk wanneer zij het gouden kalf gieten en aanbidden. Veertig dagen en nachten waren voor hen genoeg om af te glijden in de wanhoop van identiteitsloosheid en totale verlatenheid. De eigenlijke ‘zonde’ is het dansen. Volgens Avivah Gottlieb Zornberg drukt het pulseren van de dans een onmetelijke behoefte uit om met een ander in ultieme harmonie te versmelten.
Elia is aan het begin van 1 Koningen 17 zomaar bij koning Achab komen binnenvallen om hem te verkondigen dat er twee jaar lang regen noch dauw zal vallen. Voor deze profetische uitspraak horen we geen opdrachtgeving van God of verklaring voor dit verschrikkelijke oordeel.
Het verhaal van de torenbouw van Babel staat na dat van de grote vloed en het noemen van de stambomen van de zonen van Noach. In Genesis 10 staat al drie keer dat zij zich verspreid hebben, ieder met zijn eigen taal, naar hun landen (10:5.20.32). Na de vloed vermenigvuldigden zich de zonen van Noach zo dat zij nu hele volkeren vormen en verstrooid over verschillende landen leven. En toch doet de Bijbel een stap terug en vertelt ons over het tot stand komen van verschillende talen en de angst voor verstrooiing
Naäman wordt met indrukwekkende woorden beschreven: hij is een sar-tsebha’, een voorname krijgsman, een ’isj gadol, een grote man, ‘in het aangezicht’ van zijn koning, hij heeft een ‘verheven aangezicht’. Met hem behalen de Arameeërs, met hulp van de Eeuwige, overwinningen. De man is machtig en sterk – maar achteraan staat: hij is metsora‘, huidziek (5:1).
De reeks verhalen in het eerste gedeelte van het boek Daniël eindigt met dat over Daniël in de leeuwenkuil (hoofdstuk 6). God laat zijn mensen die vastzitten in het dilemma van machtspositie en trouw aan Hem, niet in de steek. Als zij gekleineerd en met de dood bedreigd worden, redt Hij hen, zelfs al is het op het laatste moment.
Bij de Rode Zee heerst uitbundigheid en dankbaarheid voor de redding. De onderdrukker is voorgoed verleden tijd. Het volk gelooft in God (Exodus 14:31). Maar als zij de woestijn in gaan, volgt heel gauw scepticisme, ongemakkelijkheid en zelfs rebellie. De mensen keren terug naar hun oorspronkelijke modus van vrees en waakzaamheid die hun slaafse leven in Egypte beheerste en die alle geloof en hoop overweldigt. Zij geloven alleen wat zij zien.
Als voormalig lid van het koninklijke huishouden zal Mozes een zekere vertrouwdheid opgebouwd hebben met leidinggevende functies. Toch weigert hij stug wel vijf keer de leiding van het volk en zijn bevrijding op zich te nemen. Rasji ziet daarin de uitwerking van de ervaring bij de brandende doornstruik. Mozes was geraakt door het gevoel van zijn menselijke kleinheid tegenover Gods geweldige grootheid, waardoor hij de grote opdracht van God niet durft te aanvaarden.