Gods omgang met de mensen
Alternatief bij 3e zondag van de herfst (Exodus 34:4-9 en Johannes 8:1-11)
De prille relatie tussen God en de Israëlieten gaat stuk wanneer zij het gouden kalf gieten en aanbidden. Veertig dagen en nachten waren voor hen genoeg om af te glijden in de wanhoop van identiteitsloosheid en totale verlatenheid. De eigenlijke ‘zonde’ is het dansen. Volgens Avivah Gottlieb Zornberg drukt het pulseren van de dans een onmetelijke behoefte uit om met een ander in ultieme harmonie te versmelten.[1]
Dat ziet Mozes in opperste ontsteltenis aan. Hun ziel is in deze eensgezinde extase onbereikbaar voor verandering. Zijn volksgenoten zijn onmetelijk ver verwijderd van een relatie met God waarvan de basis op de tafelen geschreven staat. Daarom vernietigt hij de tafelen. Toch gaat het volk in de rouw. Iedereen staat in de ingang van zijn tent Mozes na te kijken, telkens wanneer hij het kamp verlaat om in de tent buiten het kamp God te ontmoeten (33:8). Nu is de leegte reëel: God is weg uit hun midden.
Mozes heeft een persoonlijke agenda
Met wanhoop in het hart probeert Mozes God over te halen om weer terug te keren in hun midden. Omdat God hem goed gezind is, grijpt Mozes de kans om een persoonlijke gunst te vragen: ‘Mag ik jouw (Hebr.:) kabhod (= eer, respect, heerlijkheid, pracht) zien?’ (33:18). God belooft te doen wat Mozes vraagt, met een kleine verandering. In plaats van de door Mozes gevraagde kabhod zegt Hij: ‘Al mijn goedheid (Hebr.: kal-thoebhi) zal Ik aan jou voorbij laten trekken’ (33 ;19). Een belangrijke verschuiving, zoals we zullen zien.
De dertien middot
God wil ondanks alles het verbond vernieuwen. Deze keer betrekt hij Mozes erbij (34:1.27). Alles gebeurt in stilte, zonder grootse natuurwonderen (34:3). God daalt zoals altijd af in een wolkkolom. Hoofdstuk 24 vertelt vanuit het perspectief van buiten, nu kijken we van binnenuit naar de ontmoeting: de Eeuwige komt naast Mozes staan (34:5). Het gaat niet meer over wel of niet zien van zijn aangezicht. Voordat zij met hun werk beginnen, gaat ‘de Eeuwige voor hem langs en roept’ (34:6). Volgens Avivah Gottlieb Zornberg is dit ‘horen’ in zekere zin God ‘van achteren zien’.[2] Beschermd in de kloof krijgt Mozes niet de totale kennis van God (het aangezicht), maar hoort hij in de nasleep van zijn aanwezigheid de zogenaamde dertien ‘maten’ (Hebr.: middot – 34:6-7). De meest opvallende zijn: rachoem, ‘erbarmen’, channoen, ‘genegenheid’, chèsèd, ‘verbondenheid’ en ’èmèt, ‘betrouwbaarheid’. Middot zijn de maten waarmee God in relatie treedt met de wereld.
Na het afglijden van het volk en de toorn van de Eeuwige is de opsomming van deze middot verrassend. Het aspect van din, ‘recht’, ontbreekt. God benadrukt op een cruciaal punt zijn erbarmen en verbondenheid. Alleen daarmee is er uitzicht op een gemeenschappelijke toekomst. En alleen door het horen en nadoen kan de mens goede onderlinge relaties gestalte geven: zoals Hij barmhartig is, zul jij barmhartig zijn; zoals Hij verbonden is, zul jij verbonden zijn.[3] God is niet geïnteresseerd in het pronken met zijn heerlijkheid. Hij wil dat mensen goede onderlinge relaties opbouwen die tot een goed leven leiden. Mozes valt onmiddellijk op zijn aangezicht en moduleert in het licht van deze ervaring van enkelvoud naar het solidaire meervoud: ‘Als ík genade heb gevonden (…) trek dan met óns mee (…) schenk óns vergeving voor ónze schuld (…)’ (34:9).
Jezus in discussie met de farizeeën
Exodus 22:16-17, Leviticus 18:6-20 en Deuteronomium 22:22-30 gaan over ongeoorloofde seksuele relaties. De sanctie van de doodstraf wordt alleen bij drie ervan in Deuteronomium genoemd: als een man bij een getrouwde vrouw ligt, moeten beiden sterven (22:22); als een man in een stad bij een ondertrouwd meisje ligt, moeten beiden sterven – het meisje omdat ze niet om hulp heeft geroepen en de man omdat hij een andere man onteert (22:23-24); als een man in het veld bij een ondertrouwd meisje ligt, moet hij sterven – zij niet, omdat zij niet om hulp kon roepen (22:25-27). In Johannes 8:4-5 presenteren de farizeeën een geval waarover geen discussie bestaat: op heterdaad betrapt. Doordat de schuldige man ontbreekt, lijkt het op een leerstuk. Zij vragen Jezus om positie in te nemen.
In de rabbijnse traditie die in Jezus’ tijd ontstaat, meent men dat morele catastrofes in scène gezet worden om zondaars het goede voorbeeld te geven, met als boodschap dat geen zonde zo groot is dat geen omkeer meer mogelijk zou zijn. Als voorbeelden voor een individu en een gemeenschap worden respectievelijk het overspel van David met Batseba en de aanbidding van het gouden kalf genoemd. David wordt in de joodse traditie als groot voorbeeld voor ommekeer gezien.[4] Sommige wijzen beschouwden overspel als zo’n grote inbreuk op de onderlinge relaties in een gemeenschap dat de overspelers uit de gemeenschap verwijderd moesten worden. Of dat daadwerkelijk de dood betekende, is de vraag.
Jezus biedt nog een ingang voor het probleem: Hij spreekt de vraagstellers aan op hun mens-zijn. Niemand is volkomen vrij van overtredingen (Johannes 8:7-10). Hij herinnert hen aan Leviticus 19:18: ‘Heb je naaste lief, hij is als jij’ (Hebr.: kamokha, ‘zoals jij’). Maar Hij zou ook Exodus 4:4-9 voor ogen gehad kunnen hebben: Gods uiteindelijke reactie op de overtreding met het gouden kalf. God laat in de omgang met de mens zijn verbondenheid en erbarmen prevaleren boven het strenge recht. Zo moet ook de mens met zijn medemens in verbondenheid en erbarmen omgaan. Jezus staat daarmee mooi in zijn eigen traditie. Dat de farizeeën Hem zouden willen aanklagen, lijkt in dit licht meer een redactioneel anti-judaïsme.
Deze exegese is opgesteld door Kristin Ritsert.
Voetnoten
[1] A.G. Zornberg, The Particulars of Rapture, New York 2002, 421.
[2] Zie Zornberg, The Particulars (supra n.1), 440.
[3] Vgl. Sifrè Deuteronomium 49.
[4] Solomon Schechter, Aspects of Rabbinic Theology, USA 1998, 201