Een telg op wie Gods Geest rust
Alternatief bij Epifanie (Jesaja 11:1-10 en Matteüs 2:1-12)
Er lijkt geen leven meer te zijn in de tronk. De leider van het volk functioneert niet meer. In deze situatie plaatst Jesaja zijn laatste messiaanse lied.[1] Anders dan in 9:6 wordt de naam van David niet meer genoemd. Jesaja neemt hier zelfs afstand van de heersende dynastie. In plaats van David wordt Isai genoemd. Het nieuwe dat zal komen, gaat achter het koningschap terug. Uit deze tronk ontstaat een nieuwe telg die niets met het koningschap te maken heeft.
Het bijzondere aan deze telg is dat de Geest van de Eeuwige op Hem rust. Op geen van zijn voorgangers die met die Geest in aanraking kwamen, bleef deze rusten. Die Geest stelt Hem blijvend in staat om wijs te zijn, met inzicht te handelen, krachtig op te treden, een verstandig beleid te voeren. Zijn hele handelen is ingebed in de jir’ah, de ‘vreze’, ‘eerbied’ voor de Eeuwige. De telg treedt dus actief en met gezag op, en de Geest zorgt ervoor dat Hij niet kan ontsporen.
Wijsheid, inzicht en kennis
We beperken ons tot drie door de Geest verleende eigenschappen die in deze combinatie ook elders in Tenach voorkomen: chokhmah, bhinah en da‘at. Ze worden genoemd in Exodus 31:3 en 35:31 bij de benoeming van Besaleël en zijn collega’s als bouwers van de tabernakel. De midrasj verbindt de bouw van de tabernakel met Gods schepping van de wereld: ‘(…) en in drie (woorden) werd zij (de aarde) afgemaakt: chokhmah, tebhunah (dezelfde stam als bhinah), en da‘at (Spreuken 3:19-20) (…). Met dezelfde drie werd de tabernakel gemaakt zoals gezegd is: Ik heb hem vervuld met de Geest van de Eeuwige in chokhmah, tebhunah en da‘at (Exodus 31:3).’[2]
Pirké de Rabbi Eliëzer legt een verband tussen Gods werk en dat van mensen. God heeft de wereld als thuis gemaakt voor de mens, en de mensen maken de tabernakel om God een thuis in deze wereld te geven.[3] God gebruikt hen om de wereld te bouwen; dientengevolge zijn zij ook voor de mensen noodzakelijk als zij iets willen opbouwen.
Over het verschil tussen wijsheid, inzicht en kennis werd in de Joodse traditie veel gediscussieerd. De discussie over chokhmah en bhinah levert niet zo veel verschil op. Chokhmah wordt over het algemeen gezien als dat wat een mens van iemand anders leert en onthoudt. Het wordt dus anders ingevuld dan wij zouden verwachten. Bhinah is het vermogen om iets van iets anders af te leiden en daaruit gevolgen te trekken voor iets onbekends.
Bij da‘at lopen de meningen uiteen. Volgens Avraham ben Ha-Rambam (Joods-Egyptische geleerde, twaalfde eeuw) is het de intellectuele perfectie die uit de combinatie van chokhmah en bhinah voortkomt. Da‘at staat voor meer dan alleen een intellectueel begrip. Het komt van het werkwoord jada‘, ‘kennen’. Volgens Abraham Joshua Heschel is het in het bijbelse Hebreeuws ‘een daad van betrokkenheid, gehechtheid en verbondenheid met de ander of met God’.[4]
Gods vertegenwoordiger
Onze telg draagt veel verantwoordelijkheid. Het eerste wat de Geest Hem geeft is het vermogen om van anderen te leren. Dan de intellectuele gave om met deze gegevens de juiste beslissingen te nemen, en last but not least de empathie die in het bijbelse denken een aspect van kennis is. Met deze drie begrippen, naast de andere, geeft Jesaja uitdrukking aan het diepe verlangen naar een ideale vertegenwoordiger van God die anders is dan de heersers die Jesaja kende. Het lied van Jesaja is messiaans. Het is geboren uit een diepe teleurstelling over corrupte en wankele koningen en een intens verlangen naar iemand die op een perfecte manier mee kan bouwen aan Gods Rijk in deze wereld.
Er wordt niet over een goddelijke messias gesproken. Dat gebeurt volgens Martin Buber pas onder Perzische en hellenistische invloeden. De messias van Jesaja is God gelijk, zoals mensen naar Gods gelijkenis geschapen zijn. Omdat er misbruik met het koningschap bedreven is, kan Jesaja de ideale stadhouder Gods geen koning meer noemen. Jesaja en zijn collega-profeten noemen hem niet masjiach, ‘gezalfde’, omdat het sacrament van de zalving door zijn ontvangers ontheiligd werd. Voor hen is God de hoogste en enig ware koning, die ook de hoogste en beste mens alleen maar dienend kan benaderen.[5]
Jezus en Jesaja
In het tijdperk waarin Jezus geboren wordt, en zeker in de tijd waarin de geschriften over Hem ontstaan, heerst ook een diepe frustratie over onrechtvaardige overheersers en kolonisten en hun corrupte, op macht beluste vazallen. Daardoor gaan de Jesajateksten in die tijd een bijzondere rol spelen en wordt Jezus in het verlengde daarvan gezien. Zo’n op macht beluste vazal komen we bij Matteüs tegen in het verhaal over de kindermoorden. Herodes hoeft alleen maar de woorden ‘pasgeboren koning’ te horen of hij zint al op moord en maakt daarbij geen halt voor onschuldige kinderen ‒ zo krankzinnig bang is hij om zijn macht kwijt te raken.
Hij heeft geen idee van wat een machtspositie als de zijne eigenlijk vraagt, namelijk kijken en leren, door de chaos heen wegen vinden om het leven leefbaar te maken, helpen om te begrijpen waar anderen geen overzicht hebben, doorzetten zonder geweld te provoceren of zich op de borst te kloppen, bezitten van innerlijke sterkte die zich niet laat corrumperen, en rechtvaardig rechtspreken zonder zich te laten beïnvloeden. Hij hoort tegenstrijdigheden en vijandelijkheden op te lossen en niet te verdiepen, waardoor, zoals in het beeld van Jesaja, dat wat tegengesteld is vreedzaam naast elkaar kan bestaan.
Deze exegese is opgesteld door Kristin Ritsert.
Voetnoten
[1] M. Buber, Der Glaube der Propheten, Gütersloh 1984,189.
[2] Pirké de Rabbi Eliëzer 3.
[3] N. Leibowitz, Studies in Shemot, 667.
[4] A.J. Heschel, The Prophets, New York 1962, 57-59.
[5] Buber, Der Glaube (supra, n. 1), 193.