Menu

Premium

Omkeer als begin van zelfstandigheid

Bijbelwetenschappen

Alternatief bij 1e zondag van Pasen (Jesaja 55:1-11 en Johannes 20:1-18)

De Jesajatekst is in de joodse traditie de haftara, de afsluitende profetenlezing voor sjabbat en feestdagen bij Deuteronomium 11:26-16,17 (Jesaja 54:11-55:5) en 29:9-30:20 (Jesaja 55:6-56:8). De Israëlieten komen na veertig jaren woestijn bij het volgende grote keerpunt in hun leven. Zij beginnen een leven als volk met een land. Bij Jesaja staan de mensen ook op een keerpunt. De kleinkinderen van de grootouders die lang geleden naar Babylon gedeporteerd zijn, staan nu op het punt terug te mogen gaan naar een zelfstandig onafhankelijk leven.

In Deuteronomium is het trefwoord ‘omkeer’ (zeven keer in Deuteronomium 30:1-3.8-10). Zo’n uiterlijk keerpunt vraagt ook altijd een innerlijke omkeer, bezinning en reflectie. Daarom sluit God opnieuw een verbond. Hij wil dat zij zich bewust naar Hem toekeren en met heel hun hart en heel hun ziel naar zijn stem luisteren (30:2). Dat is, zoals Arama (Spaans-Joodse geleerde, 15e eeuw) beschrijft, de eerste fase van omkeer: het openen van het hart en de ziel door te luisteren. De tweede fase begint waar het horen in praktijk wordt gebracht door de ‘geboden’ (Hebr.: mitswot) te doen om het innerlijke zelf en de gemeenschap daadwerkelijk te veranderen (30:10). Daarom legt God hun zegen en vloek voor. Zij moeten onderscheid kunnen maken tussen goed en slecht.

Zoek God terwijl Hij zich laat vinden

Voordat de mensen in Jesaja de reis kunnen aanvangen, worden ook zij opgeroepen om om te keren: Tel toch geen geld neer voor ‘niet-brood’, werk niet voor iets wat niet verzadigt (Jesaja 55:2). Het is geen bevel, maar een oproep. Er wordt een verlokkend aanbod gedaan, en wel aan iedereen, niet alleen aan een elite. Ook hier begint het met luisteren: de mensen moeten het oor neigen (55:3). Dat doen zij niet vanuit een lage positie. De ballingschap heeft hen niet geknakt als een riet, want er konden in Babylon immers leerscholen ontstaan; een deel van de mensen blijft er zelfs wonen en later ontstaat er de Babylonische Talmoed.

Ondanks het door vreemden bepaalde leven kunnen zij een eigen identiteit en een relatie met God bewaren. Maar voor degenen die teruggaan moet deze relatie op een ander niveau getild worden. Tot nu toe waren de Babyloniërs de heren. Zij worden gevraagd die heren achter zich te laten en zich helemaal naar God toe te keren. Daarom biedt God ook hier een verbond aan, waarbij Hij aan het verbond met David herinnert. De liefdesbewijzen uit dat verbond gaan over op de gemeenschap. Zij worden gevraagd de Eeuwige te zoeken, nu Hij door de verbondssluiting heel dichtbij is.

Waar zoek je de Eeuwige? In de Tora. Deze zoektocht krijgt de boosdoener zover dat hij zijn weg verlaat en dat de man die snode plannen beraamt er afstand van doet (55:6-7). Hoeveel te meer kunnen dan gewone mensen met gewone tekortkomingen omkeer doen. De wegen en gedachten van de mensen kunnen niet die van God zijn. De mens moet voortdurend proberen te bepalen wat goed en slecht is. God omvat, staat boven goed en slecht. Daarom staan de gedachten en wegen van de mensen in 55:8 liefdevol ingelijst tussen de wegen en gedachten van God als een soort steun, het woord dat naar de juiste weg en de juiste gedachten helpt. Want de gedachten die je denkt bepalen uiteindelijk wat je doet.

Maria’s omkeer

Ook in Johannes staan de leerlingen voor een geweldig keerpunt. Wat kan geweldiger en ingrijpender zijn dan de dood. Maria Magdalena lijdt vreselijk onder Jezus’ dood. Zodra het na de sabbat mogelijk is, gaat zij naar zijn graf. Zij beleeft haar rouw door voor zijn lichaam te zorgen en voelt op die manier zijn nabijheid. Alleen, het gebeurt anders dan zij verwacht. Door het geopende graf wordt zij er hard mee geconfronteerd dat Hij weg is ‒ er is geen letterlijke nabijheid meer.

Zo voelen de twee andere leerlingen het ook: zij zien niets, dus is er niets over, en ze lopen weer terug naar hun schuilplaats. Maar Maria begint te zien. Zij ziet twee boodschappers, en als zij zich omkeert, ziet ze een tuinierder die Jezus blijkt te zijn. De andere leerlingen zijn passief, behalve dan dat zij heen en weer rennen, wat niet tot inzicht leidt. Maria is het proces van omkeer begonnen.

‘Houd Mij niet vast’

Adele Reinhartz associeert met andere geleerden de tuinierders-scène met twee andere tuinen in de Bijbel: de tuin van Eden en die in het Hooglied. Zij leest het verhaal tegen de achtergrond van een liefdesrelatie tussen Jezus en Maria.[1] In het zoeken van Maria naar het lichaam en haar vraag aan de tuinierder, hoort zij de echo uit het Hooglied van de zoektocht van de vrouw naar haar geliefde. Zij kan hem niet vinden en vraagt de wachters naar zijn verblijf. Als zij hem vindt, houdt zij hem vast (Hooglied 3:1-4). Reinhartz ziet daarin de achtergrond van de vraag van Jezus om Hem niet aan te raken. Zou Maria Hem vasthouden, dan zou haar rouwproces weer omgekeerd worden. Om dat te voorkomen geeft Hij haar een opdracht.

Zoals Adam en Eva uit de intimiteit van de tuin op hun weg gestuurd zijn (Genesis 3:23), stuurt Jezus Maria op weg, weg van zijn fysieke nabijheid. En Maria neemt haar weg op. Als zij bij de leerlingen arriveert, ‘verkondigt’ zij (Johannes 20:18). Haar relatie met de opgestane Jezus, hoe die er daarvoor ook uitgezien mag hebben, wordt niet langer uitgedrukt in de behoefte om aanraking, maar in redevoering en getuigenis. De rouw van Maria is nu omgekeerd en gericht naar een toekomst, als voorbeeld voor zovele anderen.

Deze exegese is opgesteld door Kristin Ritsert.

Voetnoot

[1] A. Reinhartz, Befriending the Beloved Discipel. A Jewish Reading of the Gospel of John, London 2002, 106-112.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken