Menu

Premium

De zaaier en het zaad

Bij Jesaja 55,6-13 en Matteüs 13,1-9.18-23

‘En hij sprak tot hen in gelijkenissen’ – in ‘parabolen’ staat er in het Grieks (Mat. 13,3). Jezus begint met een overbekend verhaal, dat over de zaaier. Hij vertelt de gelijkenis (13,3-8) en legt hem later uit (13,18-23). Tussen verhaal en uitleg een tussenspel: de discipelen willen weten waaróm Hij de menigte, ‘vele menigten’ zelfs (13,2), gelijkenissen voorhoudt. Jezus’ antwoord verduidelijkt eigenlijk niet veel.

Bij de Jesajalezing springt direct het verschil met de Jeremia-lezing (29,4-14) van twee weken geleden in het oog. In Jeremia een oproep aan de ballingen om zich maar te verzoenen met de ballingschap en zich te arrangeren met het onvermijdelijke: bouwt huizen, neemt vrouwen en verwekt zonen.

Het woord van de Heer keert niet ledig weer

In Jesaja is iets anders aan de hand: hier nadert het eind van de ballingschap en dat is het moment om alle aanwensels van lange jaren af te leggen en niet alleen naar het land terug te keren, maar ook naar het woord – weg van de weg van de goddeloze. Tijd voor bekering. De Heer zal doen wat Hij beloofd heeft, en dan gaat de terugkeer gepaard met vreugde en vrede. Bergen en heuvelen juichen het uit. De Schriften van het Eerste Testament beschrijven de vrijheid altijd in het hoogste register: de bomen geven een hartelijk applaus, de aarde breekt uit in gejubel. In plaats van doornen groeien cipressen op. De distels die bij Matteüs het gezaaide verstikken, krijgen bij Jesaja de kans niet meer. Wat uitspruit geeft zaad aan de zaaier, brood aan de eter. Zo is het woord van de Heer, het gaat niet zonder effect van Hem uit: het doet wat het doen moet. Het keert niet ‘ledig’ weer – vacuum vertaalt de Vulgaat: non revertetur ad me vacuum (Jes. 55,11).

Ook voor de volken

Vanwege dat zaad en die zaaier is deze Jesajalezing natuurlijk gekozen – als illustratie bij de gelijkenis in het Evangelie. Maar de samenstellers van het rooster hebben niet goed gelezen: bij Jesaja gaat geen zaad, geen woord verloren – uiteindelijk. En er gaat geen mens verloren – ja, de ‘goddelozen’; de mensen die geen deel willen hebben aan de vrijheid van God voor zijn mensen. Maar verder is Tenach inclusief: lees er het volgende Jesajahoofdstuk maar op na. De NBG-vertaling van 1951 zet er als opschrift boven: ‘het heil ook voor de vreemdelingen’ – voor de volken, de gojim; de Vulgaat samenvattend en uitnodigend: Vocatio gentium, roeping van de volken. Wie wil is welkom – de royaliteit van Tora en profeten. Je hoeft er maar dit voor te doen, zegt Jesaja, zegt de Eeuwige: het recht onderhouden en gerechtigheid doen. Zo makkelijk is het én zo moeilijk. Zo vertrouwd klinkt het én zo veeleisend. Of God bestaat of niet: in die keuze voor recht en gerechtigheid leeft Hij of komt Hij om – en dat is precies wat in Jezus is gezien: Hij sterft aan de ongerechtigheid, in Hem staat Gods toekomst op het spel.

Horen, verstaan én doen

De gelijkenis die Jezus vertelt en uitlegt spreekt wel voor zichzelf: er wordt gezaaid, en niet al het gezaaide draagt vrucht. Als dat zaad het woord is, keert het ledig weer, vacuum. In Jezus’ uitleg gaat het verloren in oppervlakkige vreugde, onder de doornen van welvaart en overvloedige rijkdom – het schiet geen wortel of het wordt geroofd door de boze, of beter vertaald: een slechterik. Er staat een Grieks woord (ponèros) dat gaandeweg is gaan betekenen: ethisch slecht (Mat. 13,19). Het gaat bij dat al om horen en verstaan – begrijpen, vertaalt de Vulgaat met een woord waar wij ons woord ‘intelligentie’ aan te danken hebben. Je kunt immers iets horen, zonder het te verstaan of te begrijpen. Pas als je iets in zijn betekenis ‘verstaat’, kun je er iets mee aanvangen. Maar wie hoort en verstaat – wie dus de consequentie neemt van wat hij hoort, die zal ernaar handelen, die zal doen wat hij verstaat. En dan zal het gezaaide, het gezegde vruchtbaar zijn, honderd-, zestig- en dertigvoudig. Let wel, met het oog op het Koninkrijk, zegt Jezus in zijn uitleg. Even daarvoor heeft Hij het over het Koninkrijk der hemelen gehad, in zijn verklaring waaróm Hij in gelijkenissen spreekt – waarvan Hij en de discipelen de geheimenissen kennen, de ‘mysteries’. Anderen kennen die niet, en dan rijst de vraag waarom Hij in parabolen spreekt.

Wie kennen de geheimen van het Koninkrijk?

Het antwoord is niet erg helder en nauwelijks bevredigend: omdat ze ziende niet zien, en horende niet horen of begrijpen. De discipelen daarentegen, die zien het wel – ze kénnen de mysteries. Een vreemde opmerking, omdat vaak juist de ‘ingewijden’ er niets van begrepen hebben. Zelfs – of ook – de profeten niet: ‘Vele profeten en rechtvaardigen hebben begeerd te zien wat gij ziet, en ze hebben het niet gezien.’ Jezus heeft het over het ‘Koninkrijk der hemelen’ en het is niet vreemd dat vele profeten en rechtvaardigen dat niet gezien hebben. Ze hebben het er nooit over gehad – in Tenach komt het begrip niet voor. Dat het te zien zou zijn, of komende is, dat is iets van het Nieuwe Testament. En ook daar wordt nergens duidelijk wat het eigenlijk is. Er worden aspecten van beschreven, meer niet. Maar profeten hebben het niet gezien én niet gehoord – die waren met bevrijding bezig, een eind aan de ballingschap, nieuwe kansen met een oude belofte: geen geheimen, geen mysteries. Maar gewoon doen wat geschreven staat – voor wie het verstaat.

Nu het met de spoedige komst van het Koninkrijk anders gelopen is dan Jezus geloofde, moesten we het eerst maar eens met recht en gerechtigheid proberen – het woord doen, als en in zoverre we er iets van verstaan.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken