Dief
In de Tien Geboden wordt stelen uitdrukkelijk verboden (Ex. 21:16; Deut. 24:7; vgl. Lev. 19:11). Kennelijk was het indertijd nodig een dergelijk gebod zo scherp mogelijk te formuleren. We moeten helaas vaststellen dat die noodzaak er nog altijd is. Alle eeuwen door hebben mensen niet aan de verleiding weerstand kunnen bieden zich te verrijken ten koste van het bezit van anderen.
Grondtekst
Ruim 15x is het Hebreeuwse woord gannav, ‘dief’, in het Oude Testament te vinden (Ex. 22:1,6-9; Deut. 24:7; Job 24:14; 30:5; Ps. 50:18; Spr. 6:30; 29:24; Jes. 1:23; Jer. 1:23; 2:26; 48:27; 49:9; Hos. 7:1; Joël 2:9; Ob. 5; Zach. 5:4). Daarnaast komt het werkwoord ganav verscheidene malen voor, zowel in de qal-vorm (stelen: o.a. Gen. 31:19,30,32; 44:8; Ex. 20:15; Lev. 19:11; Deut. 5:19; Joz. 7:11; 2 Sam. 21:12; Jer. 7:9; Hos. 4:2) als in de nifal (gestolen worden: Ex. 22:11) en in pi’el (zich door diefstal toe-eigenen: 2 Sam. 15:6; Jer. 23:30). Het nieuwtestamentisch Grieks kent zowel kleptès (dief: Mat. 6:19-20; 24:43; Luc. 12:33,39; Joh. 10:1,8,10; 12:6; 1 Kor. 6:10; 1 Tess. 5:2,4; 1 Petr. 4:15; 2 Petr. 3:10; Op. 3:3; 16:15) als het werkwoord kleptoo (Mat. 6:19-20; 19:18; 27:64; 28:13; Mar. 10:19; Luc. 18:20; Joh. 10:10; Rom. 2:21; 13:9; Ef. 4:28).
Letterlijk en concreet
Er is onmiskenbaar een verband tussen het achtste (‘U zult niet stelen’) en het tiende gebod uit de decaloog (‘U zult uw zinnen niet zetten op …’). Ook het laatstgenoemde gebod heeft betrekking op gedachten, overwegingen en handelingen die uiteindelijk kunnen leiden tot het ontvreemden van have en goed van anderen. Naar alle waarschijnlijkheid richtte het achtste gebod zich oorspronkelijk in de allereerste plaats tegen mensenroof (vgl. Ex. 21:16; Deut. 24:7). In de gehele bijbel wordt stelen verboden: ‘U mag elkaar niet bestelen, niet beliegen en niet bedriegen’ (Lev. 19:11). Ook in de nieuwtestamentische gemeente is geen plaats voor mensen die het verschil tussen mijn en dijn niet eerbiedigen: ‘Wie een dief was moet niet meer stelen; laat hij zich liever inspannen om met eigen handen de kost te verdienen, zodat hij de behoeftige iets kan geven’ (Ef. 4:28). Toch kent de bijbel ook een uitzondering op de regel dat stelen verboden is. De wijsheidsleraar die Spreuken schreef, vraagt enig begrip voor iemand die steelt, omdat hij gebrek leidt: ‘Men neemt de dief het stelen niet eens zo kwalijk, als hij honger heeft en zijn eetlust bevredigt’. Ondanks het begrip liegt de straf er niet om: ‘Maar als hij betrapt wordt, moet hij het zevenvoudig vergoeden en heel zijn bezit ervoor geven’ (Spr. 6:30-31).
Beeldspraak en symboliek
a.De geboden in zowel het Oude als Nieuwe Testament ten aanzien van stelen zijn dermate streng en ondubbelzinnig dat voor iemand die als dief bekend staat, weinig of geen plaats meer is in de maatschappij van die dagen: ‘Ze worden uit de gemeenschap gestoten, nagejouwd als dieven’ (Job 30:5).
b.Profeten hekelen in scherpe bewoordingen de gang van zaken in hun tijd en wijzen de leiders op hun tekortkomingen: ‘Uw leiders zijn rebellen, handlangers van dieven. Iedereen is op steekpenningen uit en aast op geschenken. Wezen verschaffen zij geen recht en de zaak van de weduwen krijgt bij hen geen gehoor’ (Jes. 1:23). Het is,kortom, ‘een dievenbende’ (Jer. 48:27).
c.Een dief komt altijd onverwacht. Hij breekt in (Hos. 7:1), meestal in de nacht (Job 24:14; Jer. 49:9), forceert een raam (Joël 2:9) en slaat zijn slag. Dit motief van de onverwachte komst van de dief staat centraal in een viertal passages in het Nieuwe Testament. Zij staan alle vier in een apocalyptische context. Met een aanstootgevend beeld – de onverwachte komst van een dief -wordt de ernst van de situatie onderstreept. De dag des Heren komt onverwacht. Om die reden is waakzaamheid geboden: ‘Wat Ik jullie zeg, zeg Ik tegen iedereen: wees waakzaam’ (Mar. 13:37). In de apocalyptische rede van Jezus in het evangelie van Matteüs is de volgende waarschuwing te vinden: ‘Want je weet: als de Heer des huizes geweten had in welk deel van de nacht de dief zou komen, dan was hij wakker geweest en had hij het inbreken in zijn huis wel verhinderd. Daarom moeten juist jullie voorbereid zijn, omdat de Mensenzoon komt op een uur waarop je het niet verwacht’ (Mat. 24:43-44; vgl. Luc. 12:39). In zijn brief aan de gemeente van Tessalonica – vermoedelijk zijn oudste epistel – gebruikt Paulus hetzelfde beeld in een vergelijkbare apocalyptische context: ‘Over tijd en uur hoeven wij u niet te schrijven, broeders en zusters. U weet zelf heel goed dat de dag van de Heer komt als een dief in de nacht’ (1 Tess. 5:12). Met vrijwel dezelfde bewoordingen wordt in een ander nieuwtestamentisch geschrift gewaarschuwd waakzaam te zijn: ‘Maar de dag van de Heer zal komen als een dief’ (2 Petr. 3:10).
Praxis
a Liederen:
Liedboek: Psalm 50; Gezang 59; 348; Bijbel III: 16; Evangelie II: 46; III: 36; Gezangen: 611 (= Liturgie: 569); Mond: 17; ZAD III: 33; Zingend III: 3; VI: 2; Zolang: 84; Ztijd: 32; 42.
b.Poëzie:
Gerrit Achterberg, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1984, blz. 670: ‘Dief’. Michel Coune, Bruidszang bij het Hooglied, Averbode/Kampen 1992, blz. 89: ‘Ik ben al in mijn tuin, mijn zuster, mijn bruid’. Virginia Hamilton Adair, Gedichten, Baarn 1998, blz. 91: ‘Inbraak’. Gabriël Smit, Gedichten, Bilthoven 1975, blz. 229: ‘Psalm 12’; 240: Psalm 64.
c.Verwerking:
De wijze van werken van de dief vormt het belangrijkste beeld in de bijbel: hij komt onverwachts, zodat het slachtoffer niet op zijn komst is berekend. De gevolgen zijn rampzalig. Dit aspect van het bijbelse spreken vraagt de meeste aandacht. Dat kan bijvoorbeeld door naar hedendaagse werkwijzen van dieven en inbrekers te verwijzen, want die komen in onze tijd ruimschoots voor. We ondernemen allerlei stappen om inbraak te voorkomen. Zijn wij er wel op bedacht dat hij komt? Spreekt het beeld ons nog aan? Thema’s zijn: komst van de dag vande Heer, toekomst, buitenstaander, kwaad, bezit, rijkdom en armoede.
Verwijzing
Er lopen lijnen van het woord dief naar de woorden ‘deur‘, ‘arm en rijk’ en ‘dag‘ (dag van de Heer).