Dienstplicht heroverwogen: bijdragen aan het gemeenschappelijk goede in tijden van crisis

In een tijd waarin individuele vrijheid centraal staat, vraagt theoloog Erik Sengers zich af: wat zijn we bereid te geven voor het welzijn van de samenleving? In dit prikkelende essay pleit hij niet voor dwang, maar voor een cultuur van dienen als antwoord op de discussie over de herinvoering van de dienstplicht.
‘Denkt u echt dat het mogelijk is om zoveel nieuwe mensen voor defensie te werven?’ vroeg een mevrouw mij tijdens de receptie na een feestelijke bijeenkomst. Daags daarvoor had de staatssecretaris aangekondigd dat hij duizenden mensen wil werven voor een baan bij het ministerie van Defensie. ‘Gaat dat lukken op vrijwillige basis?’ vroeg ze verder.
Ik begon een beetje te stotteren, want de staatssecretaris en zijn team zullen er vast over hebben nagedacht en een mooi wervingsplan hebben opgesteld voordat hij zoiets aankondigde. Of dat gaat lukken, weet ik niet – ik ben geen specialist – en of die aantallen nodig zijn, daar hoef ik geen mening over te hebben.
‘Maar denkt u dan dat ze de militaire dienstplicht weer gaan invoeren?’
Dáár had ik wél een mening over. Na een keuze gemaakt te hebben uit het aanbod borrelhapjes, antwoordde ik dat als er een oorlog uitbreekt, er natuurlijk mensen verplicht zullen worden om dienst te nemen in het leger.
Herwaardering van de staat: wat vraagt de overheid van ons?
Deze opmerking maakte ik niet zozeer als theoloog of geestelijk verzorger, maar meer als politiek betrokken en gestudeerd burger. Na decennia van liberalisering, waarin de staat werd gereduceerd tot een BV en de burger tot klant, zijn we een beetje vergeten dat de staat ook iets van ons terugvraagt voor het profijt dat we ervan hebben.

Tijdens de coronaperiode werd dat duidelijk: om het grotere geheel te beschermen moest de individuele (keuze)vrijheid worden ingeperkt. Dan is het even afgelopen met consumeren, gamen, festivals en andere leuke dingen; dan draait het om essentiële zaken zoals veiligheid en gezondheid.
Hetzelfde geldt als er oorlog uitbreekt en we al onze mensen en middelen moeten gaan inzetten om onze basisstructuur en instituties te beschermen en te onderhouden. We kunnen ervan uitgaan dat – zodra beroepsmilitairen en reservisten zijn ingezet – ook anderen, vrijwillig of verplicht, worden opgeroepen om de tekorten aan te vullen.
Na decennia van liberalisering zijn we vergeten dat de staat ook iets van ons terugvraagt
De ambities van Defensie in cijfers
Staatssecretaris van Defensie Gijs Tuinman kondigde eind januari aan dat hij het personeelsbestand wil laten groeien naar 100.000, en op termijn zelfs naar 200.000 mensen. Momenteel werken er zo’n 76.000 mensen bij Defensie, ongeveer de helft burgers en de helft militairen.
Op het eerste gezicht klinkt het bijna onrealistisch om te willen groeien naar 200.000 mensen. Maar als we een gedachtenexperiment doen, dan blijkt dat een redelijk aantal te zijn. De NAVO vraagt lidstaten om 2 procent van hun bruto binnenlands product (BBP) aan defensie te besteden. Stel dat we ook 2 procent van onze beroepsbevolking beschikbaar zouden houden voor Defensie, dan kom je uit op zo’n 210.000 mensen in de leeftijd van 20 tot 65 jaar.
Of dat allemaal militairen worden of zijn, is nog maar de vraag. Defensie heeft ook administrateurs nodig, technici, ICT’ers, verpleegkundigen en koks. Niet iedereen zal een uniform krijgen, en niet iedereen landt direct aan het front.
Wat denkt Nederland? Publieke opinie over actieve dienstplicht
Begin dit jaar hield EenVandaag een enquête over het draagvlak voor een actieve dienstplicht. Van alle deelnemers vond 58 procent het een goed idee om die weer in te voeren. Maar van de jongeren tot 45 jaar – de groep voor wie de dienstplicht daadwerkelijk zou gelden – gaf 54 procent aan bezwaar te willen maken tegen een eventuele oproep. Ruim de helft zou dus een poging willen doen om eronderuit te komen.
54 procent van de potentiële dienstplichtigen zou bezwaar maken tegen de oproep
Het zijn dus vooral de ouderen die het een goed idee vinden dat jongeren zich op deze manier inzetten in geval van crisis. Van deze groep is 20 procent bereid te vechten en 35 procent wilde wel een andere rol in het leger opnemen. Een meerderheid verwacht dat in de nabije toekomst een NAVO-land aan de oostgrens wordt aangevallen. Toch wil slechts 8 procent van de respondenten met het Nederlandse leger worden ingezet in een ander land. Als men iets wil verdedigen, dan zijn dat vooral de eigen grenzen.

Van dienstplicht naar diencultuur: meer dan militaire inzet
Waar ik als geestelijk verzorger en theoloog wel wat over te zeggen heb, is over de vraag: waarom of waartoe zouden we een dienstplicht willen hebben? Wat willen we ermee bereiken en hoe zou het er dan uit moeten zien?
Persoonlijk geloof ik meer in verleiden met goede argumenten en motivatie dan in verplichten. Als je een rondje maakt in de media, komen er verschillende argumenten naar voren. De één wil de krijgsmacht weer op orde brengen, met voldoende mensen. De ander ziet de dienstplicht als een gelegenheid om verschillende groepen in de samenleving weer dichter bij elkaar te brengen. Weer een ander wil het nationale gevoel versterken. En tenslotte zijn er altijd mensen die vinden dat de jeugd weer normen en waarden moet leren, en discipline moet worden bijgebracht. Op zich allemaal waardevolle zaken die je bij Defensie kunt leren, maar elk afzonderlijk zijn het slechte redenen om jongeren tot iets te verplichten.
Wat ik, meer dan een dienstplicht, voor Nederland zou wensen is een dienst-cultuur. Een cultuur van dienen, in plaats van een cultuur van gediend worden. Staan we klaar voor een ander, een onbekende, als die om hulp vraagt? Hebben we vertrouwen in onze buren? Luisteren we naar de noden van ouderen en zieken? Maken we het in onze samenleving mogelijk dat kinderen en gehandicapten mee kunnen doen op hun tempo?
Onze personeelstekorten in de zorg zijn echt niet allemaal met migranten op te lossen. Het vraagt ook om een cultuur waarin het gewaardeerd wordt wanneer mensen zich voor anderen inzetten – ook financieel.
Een diencultuur zou het vanzelfsprekend kunnen maken dat jonge mensen zich inzetten voor het welzijn van de samenleving als geheel
Soms lijkt het wel alsof iedereen alleen maar voor zijn eigen geluk gaat, desnoods ten koste van dat van anderen. We profiteren graag van wat anderen ons kunnen bieden, daar menen we recht op te hebben, maar wat wij zelf kunnen bijdragen aan anderen blijft vaak onderbelicht. Een diencultuur zou dit kunnen bevorderen en het vanzelfsprekend maken dat jonge mensen zich inzetten voor het welzijn van de samenleving als geheel.

Het Bonum Commune: christelijk-sociaal denken over samenleven
In het christelijk-sociaal denken heet dit het Bonum Commune. Het wordt soms vertaald als ‘de goede gemeenschap’, maar de nadruk ligt op bonum: het gemeenschappelijk goede.
Dit denken gaat ervan uit dat je pas volledig mens kunt worden door een ander. Je moet een relatie aangaan, zoeken naar wat je met die ander verbindt en gemeenschappelijk hebt. Daar zet je je samen voor in; dat is inclusief, en dus niet ‘eigen volk eerst.’
Het gaat daarbij niet alleen om collectieve voorzieningen zoals zwembaden, scholen, riolering en straatverlichting, maar ook om abstractere zaken als veiligheid, welzijn, vrede, recht en welvaart. Vanuit de kleine kring groeit dat besef door naar grotere kringen, tot aan het geheel van de samenleving.
Het politieke systeem – met zijn staatsinstellingen, rechtsstaat en volksvertegenwoordiging – is in dit denken de meest zichtbare uitdrukking van het bonum commune, en heeft als taak het grootst mogelijke gemeenschappelijk goede voor zoveel mogelijk mensen na te streven en te behouden. En ja, daar mag van de burger ook iets tegenover staan, zoals het betalen van belastingen.
Maatschappelijke dienplicht: bijdragen aan het geluk van anderen
Op basis van deze gedachten rijst de vraag: wat voor dienstplicht willen we eigenlijk? Of beter nog: tot welk dienen willen we jongeren verleiden, enthousiasmeren, stimuleren? Daarover zouden we als samenleving eens het gesprek moeten voeren: wat vinden we waardevol, en willen we dat ook verdedigen?
Vervolgens kunnen we de vraag stellen of dat militair moet zijn, of dat mensen ook op andere manieren kunnen bijdragen aan het gemeenschappelijk goede. Zelf denk ik van wel: ook de brandweer, het Rode Kruis, de politie en de zorg zijn noodzakelijke instanties bij een groot conflict dat Nederland raakt. Iedere jongere zou, naar zijn of haar talenten, wensen en niveau van moed, een plek moeten kunnen vinden om te ervaren dat je een bijdrage kunt leveren aan het geluk van anderen.
En mag je dat verplichten? Misschien ook wel. Op zo’n manier maken we als samenleving duidelijk dat het echt serieus is.
Over de auteur

Dr. Erik Sengers is theoloog, legerpredikant en diaken van het bisdom Haarlem-Amsterdam. Hij promoveerde in de sociologie van religie én in de kerkgeschiedenis en is als hoogleraar Chaplaincy Studies in the Military verbonden aan Tilburg University. In zijn werk reflecteert hij op de rol van zingeving, religie en publieke verantwoordelijkheid, met bijzondere aandacht voor dienstbaarheid en het gemeenschappelijk goede.