Menu

Premium

‘Dit ongehoorde over Hem’

Bij Deuteronomium 18,15-20 en Marcus 1,21-28

We stellen onszelf de vraag: aan welke spreker dient gehoor gegeven te worden? Naar wie moeten wij eigenlijk luisteren (Deut. 18,15b)? Hoe gaat trouwens écht luisteren in z’n werk?

Toen Mozes aan de voet van de Sinai het Boek van het Verbond voorgelezen had aan het volk Israël, reageerde het eenstemmig: ‘Alles wat de HERE gesproken heeft, zullen wij doen en daarnaar zullen wij horen’ (Ex. 24,7, vertaling NBG ’51 – vergelijk ook NBV). Gebogen over deze tekst hebben de rabbijnen zich in geweten afgevraagd: is die volgorde van eerst dóen en dan ernaar hóren toch niet een beetje vreemd? Is het omgekeerde niet veel logischer: neem het eerst eens goed in je op en geef er vervolgens uitvoering aan? Maar toen ze er langer met elkaar over gesproken hadden, moest de conclusie wel zijn: het is helemáál niet vreemd! Door het dóen van de Tora, door de praxis van de geboden, word je er ten diepste aan gehoorzaam, leer je de ware betekenis pas écht verstaan. Over luisteren en wat gezaghebbend is gaat het in wezen nu.

Horen en luisteren

Wie spreekt over afkeurenswaardige praktijken (Deut. 18,9-14), doet er wijs aan om een aanbeveling te doen voor een beter alternatief. En dus wordt hier een contrastscenario geschetst. Wanneer Israël in het land gekomen is ‘dat de HEER, uw God, u geven zal’ (18,9), zal het volk zich nergens anders door laten leiden dan door het profetisch stemgeluid. En niet voor even, maar als een blijvende oriëntatie. ‘Profeten zoals ik’, maakt Mozes bekend, ‘zal de HEER in uw midden laten opstaan’ (18,15). Alsof Mozes zich plots bewust is van zijn sterfelijkheid, maar niettemin over zijn graf heen wil regeren! Onzin natuurlijk. Dat graf is trouwens ook onvindbaar, maar wél mooi door de hand van de HEER gemaakt, zoals de NBV (Deut. 34,6) maar expliciet maakt.

‘Profeten zoals ik’ – het lijkt voor Israël een droom te mooi om waar te zijn. Want waarom lezen we anders bij de dood van Mozes de ontnuchterende constatering: ‘Nooit meer heeft Israël een profeet gekend als Mozes, met wie de HEER zo vertrouwelijk omging’ (34,10)? Lag de lat toch te hoog? Of heeft de profetie gefaald, terwijl de onderscheidende criteria er toch bij geleverd werden (18,20-22)? Israël heeft de profeten misschien wel aangehoord, maar nog niet naar hen geluisterd! En dus heeft het ten diepste de stem van de HEER niet langer willen horen (18,16). Maar het sjema‘ jisra’el is in het geweten onuitwisbaar en gedurig. Luisteren zul je om te overleven!

Zo heeft eeuwen later ook de gemeente van Marcus (9,7) de boodschap van de stem uit de hemel begrepen: ‘Dit is mijn geliefde Zoon, luister naar Hem!’ Een loepzuiver citaat! Hier is dus een ‘profeet als Mozes’ in het geding. En hier wordt de belofte die gedaan werd vóór het binnentrekken van het land andermaal actueel. Geen verrassing, het werd al aangekondigd. ‘Uit uw midden, te midden van uw broeders’ betekent immers: iedere tijd opnieuw. Profeten zijn in alle tijden broodnodig. Als het maar geen broodprofeten worden.

Jezus leert in de synagoge van Kafarnaum

A day in the life: relaas van een dagje Kafarnaüm met, zo blijkt al snel, een immense uitstraling (1,37). Jezus doet deze plaats aan met de vier leerlingen die kort daarvoor zijn volgeling geworden zijn. Kafarnaüm (Hebr.: kefar nachum – dorp van Nahum) was een nederzetting aan de oever van het Meer van Galilea en waarschijnlijk de woonplaats van Simon, Andreas, Jakobus en Johannes (1,16). In de archeologie geniet het ‘Huis van Petrus’, dicht bij de synagoge, er een zekere reputatie vanwege de veronderstelde ouderdom én omdat er vishaken uit de eerste eeuw aangetroffen werden en aan Petrus refererende muurteksten. Ook Jezus zelf ging in Kafarnaüm wonen (Mat. 4,12vv.).

Nu is het sabbat; wat mag je dan doen? Synagogebezoek, bij familie langsgaan, ‘weldoende rondgaan’. Aldus geschiedde die dag. Onze tekst beperkt zich tot de gebeurtenissen in de synagoge. Hier is nog geen sprake van de latere ophef over wat wel en niet mag op de sabbat. Nu worden slechts de verhaalfiguren geïntroduceerd die later regelmatig terugkeren: hulpbehoevenden, onreine geesten die de bezetenen in hun macht hebben, de mensenmenigte (hier in beperkte omvang aanwezig) en ten slotte de later zo prominente opponenten van Jezus. Het toneel vult zich.

Woord en daad

De gebeurtenissen in de synagoge voltrekken zich in een hoog tempo gezien het driemaal herhaalde ‘terstond’ (Gr.: euthus – 1,21.23.28), zoals trouwens in heel dit eerste hoofdstuk bijzonder veel vaart zit: het komt er in totaal elfmaal in voor. Er lijkt werkelijk haast gemaakt te moeten worden met de inhoud van de verkondiging (1,15). Tweemaal valt het woord exousia (letterlijk: ‘uit iemands wezen’; meestal vertaald met ‘gezag’) in een soort inclusio: bij het begin van dit optreden in de synagoge en aan het einde (1,22.27), dat hier lijkt te duiden op de autenticiteit van Jezus’ handelen. Voor wat Hij zegt en doet beroept Hij zich niet op externe normen van Schrift en Traditie (1,22); enkel zijn ‘innerlijk kompas’ geeft de richting daarvoor aan. Hij is autonoom. Zijn exousia wordt verbonden met zijn didachè (= leer), maar de eerste keer in relatie tot de stijl daarvan, de tweede keer tot het exorcisme dat Hij volbracht heeft. Niet alleen zijn woorden maken indruk, zijn daden van bevrijding onderstrepen en bevestigen wat Hij zegt. Dit is dabar in optima forma: de eenheid van woord én daad.

Het slotvers brengt ons weer terug bij Deuteronomium. De akoè over Jezus gaat rond als een lopend vuurtje. De Naardense Bijbel heeft een vondst: ‘dit ongehoorde over Hem’. Inderdaad: het geloof is uit het gehoor (Rom. 10,17) voor wie bereid is tot luisteren.

Bij Deuteronomium 18:15-20 en Marcus 1:21-28

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken