Menu

Premium

Doop

water

Bij het horen of lezen van woorden als ‘doop’ en ‘dopen’ zal menigeen onwillekeurig aan het bekende kerkelijk ritueel denken. Door de doop te ontvangen wordt iemand daadwerkelijk lid van de christelijke gemeente. Over de precieze leeftijd waarop dit gebeuren plaats zou dienen te vinden, heeft in kerk en theologie zelden of nooit eenstemmigheid bestaan. Eventueel met een verwijzing naar de besnijdenis in de oudtestamentisch-joodse traditie (die werd voltrokken op de achtste dag na de geboorte, Lev. 12:3; Luc. 2:21; Fil. 3:5) koos de meerderheid eeuwenlang voor de zuigelingen- of kinderdoop. Verdedigers van de volwassendoop menen dat in het Nieuwe Testament niets over zuigelingen- of kinderdoop wordt gezegd. Zij leggen grote nadruk op het feit dat door de doop te verlangen en te ontvangen een mens zijn geloof bewust belijdt en op deze wijze tot uitdrukking wil brengen dat hij/zijn leven vorm en inhoud wenst te geven in overeenstemming met het Woord van God. Het kerkelijk ritueel heeft ertoe bijgedragen dat het begrip ‘doop’ ook een profane betekenis heeft gekregen. We spreken over de doop van een schip. Bij de tewaterlating wordt een fles champagne tegen de scheepsromp stuk gegooid en wordt de naam van het schip onthuld.

Grondtekst

In het Hebreeuws komt het werkwoord tbl voor dat over het algemeen wordt weergegeven met ‘iets ergens indopen’ – dikwijls in bloed (Gen. 37:31; Ex. 12:22; Lev. 4:6; 9:9; 14:6,51); soms in water (Num. 19:18; 2 Kon. 8:15), olie (Deut. 33:24) of azijn (Ruth 2:14). In het verhaal over Naäman de Syriër wordt verteld dat hij zich zeven keer onderdompelde in de rivier de Jordaan om gereinigd te worden van zijn melaatsheid (2 Kon. 5:14). In de Septuagintawordt tbl in de meeste gevallen met baptoo weergegeven en slechts een enkele maal met baptizoo – beide Griekse woorden hebben min of meer dezelfde betekenissen: onderdompelen, dopen, ook zich laten dopen.

De schrijvers van het Nieuwe Testament hebben een tegengestelde keuze gemaakt: het werkwoord baptoo is niet meer dan driemaal te vinden (Luc. 16:24; Joh. 13:26; Op. 19:13), terwijl baptizoo vooral in de vier evangeliën en het boek Handelingen wijd verbreid is. In de brieven van Paulus komt het vooral in 1 Korintiërs regelmatig voor (1 Kor. 1:13-17; 10:2; 12:13; 15:29); daarnaast nog slechts in twee andere teksten van zijn hand (Rom. 6:3; Gal. 3:27). In de overige geschriften van het Nieuwe Testament ontbreekt het geheel. Het woord bap-tismos kan zowel ‘doop’, als ‘wassing’ en ‘onderdompeling’ betekenen (Mar. 7:4; Hebr. 6:2; 9:10). Meer specifiek voor doop is baptisma (Mat. 3:7; 21:25; Mar. 1:4; 10:38,39; 11:30; Luc. 3:3; 7:29; 12:50; 20:4; Hand. 1:22; 10:37; 13:24; 18:25; 19:3-4; Rom. 6:4; Ef. 4:5; Kol. 2:12; 1 Petr. 3:21). De bijnaam van Johannes de Doper luidt in het Grieks: baptistès – en komt uitsluitend in de drie synoptische evangeliën voor (Mat. 3:1; 11:11,12; 14:2,8; 16:14; 17:13; Mar. 6:25; 8:28; Luc. 7:20,33; 9:19).

Letterlijk en concreet

a.In het Oude Testament staan allerlei voorschriften ten aanzien van rituele wassingen, zowel van verontreinigde voorwerpen (o.a. Lev. 11:32) als van onreine mannen en vrouwen (Lev. 15:1-33; vgl. Mar. 7:3-4). Naäman de Syriër wordt van zijn melaatsheid (onreinheid bij uitstek, vgl. Lev. 13:1-14:57) genezen door een zevenvoudige onderdompeling in de rivier de Jordaan. In de vroeg-joodse literatuur neemt de aandacht voor religieuze baden toe (Judit 12:7). In die tijd ontstaat ook de proselieten-doop (tebilah). Een proseliet (in het Grieks prosèlytos, afgeleid van het werkwoord proselthein: die erbij is gekomen) is iemand van heidense afkomst die geïnteresseerd raakte in de joodse godsdienst en die door onderdompeling (doop), offer en tenslotte besnijdenis werd opgenomen in de joodse gemeenschap. Naar alle waarschijnlijkheid functioneerde aanvankelijk ook voor proselieten de doop niet als een vervanging van de besnijdenis. Het is mogelijk dat aan het einde van de eerste eeuw van de jaartelling als direct gevolg van de toetreding van een groot aantal vrouwelijke proselieten – voor wie het gebod van besnijdenis niet gold – de proselieten-doop langzamerhand uitgroeide tot een zelfstandig ritueel bij de opneming van ook mannelijke proselieten in de joodse gemeenschap.

b.Aan het begin van de evangeliën in het Nieuwe Testament staat het optreden van Johannes de Doper: ‘Hij doopte in de woestijn en verkondigde een doop van bekering tot vergeving van zonden’ (Mar. 1:4; vgl. Luc. 3:3).Johannes heeft succes: ‘Heel Judea en alle inwoners van Jeruzalem liepen naar hem uit’ (Mar. 1:5). Dat alles neemt niet weg dat over de herkomst van deze doop weinig met zekerheid te zeggen valt. Het is niet ondenkbaar dat het gebeuren op rekening van de creativiteit van Johannes de Doper geschoven moet worden. Noch in het Oude Testament noch in de vroeg-joodse traditie zijn religieuze gebruiken te vinden die als overtuigende parallellen enig licht op achtergronden en ontstaan kunnen werpen. Niet minder merkwaardig is dat deze doop van Johannes evenmin een vervolg krijgt in de vroeg-christelijke gemeente. Daar wordt wel gedoopt (zie hieronder), maar die doop draagt onmiskenbaar een ander karakter.

c.Op de vraag of Jezus zelf heeft gedoopt kan geen overtuigend positief antwoord worden gegeven. In de drie synoptische evangeliën wordt over deze kwestie helemaal niets gezegd. In het vierde evangelie staan twee opmerkingen die elkaar in feite tegenspreken: ‘Hierna ging Jezus met zijn leerlingen naar het gebied van Judea, waar Hij zich met hen ophield en doopte’ (Joh. 3:22). Doopte Jezus dus wel? Enkele verzen verder lezen we echter: ‘Eigenlijk doopte Jezus niet zelf, maar zijn leerlingen’ (Joh. 4:2).

d.In de vroeg-christelijke gemeente ontstond het ritueel van de doop. Wie volgeling van Jezus Christus wenste te worden werd gedoopt (Hand. 8:34-39; 16:31-34). Over het ontstaan van dit ritueel valt weinig met zekerheid te zeggen. Het ‘zendingsbevel’ aan het slot van het evangelie van Matteüs sanctioneert, met woorden die Jezus in de mond worden gelegd, de gang van zaken in de kerk in de laatste decennia van de eerste eeuw: ‘Ga, en maak alle volken tot leerling; doop hen in de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, en leer hun alles onderhouden wat Ik jullie geboden heb. Weet wel, Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voleinding van de wereld’ (Mat. 28:19:20).

Beeldspraak en symboliek

a.Gelet op de betekenis die de doop in de kerkgeschiedenis heeft gekregen, zijn de nieuwtestamentische gegevens betrekkelijk schaars. Het tekstmateriaal maakt het niet mogelijk een helder beeld te krijgen van het ritueel. De volgende elementen kunnen worden genoemd: (1) de doop werd voltrokken ‘in de naam van Jezus’ (Hand. 2:38) – de bekende drievoudige formule ring (Mat. 28:19) is van later datum; (2) in overeenstemming met de doop van Johannes de Doper ontvangt degene die gedoopt wordt ‘vergeving van zonden’ (Hand. 2:38); (3) er wordt een directe relatie gelegd tussen doop en Geest (Hand. 19:1-3; 1 Kor. 12:13).

b.Ook in de brieven van Paulus zijn slechts weinig teksten te vinden die expliciet aandacht besteden aan de doop. Uit enkele passages valt echter toch af te leiden dat de apostel tot eigen inzichten op dit terrein is gekomen. Wie gedoopt is, maakt deel uit van het lichaam van Christus: ‘Want wij allen, Joden en Grieken, slaven en vrijen, zijn in de kracht van een en dezelfde Geest tot één lichaam gedoopt, en allen zijn wij doordrenkt van één Geest’ (1 Kor. 12:13). In een andere brief brengt Paulus diezelfde gedachte van eenheid op de volgende wijze onder woorden: ‘Want allemaal bent u in Christus gedoopt, met Christus bekleed. Er is geen Jood of Griek meer, er is geen slaaf of vrije, het is niet man en vrouw: u bent allemaal één in Christus Jezus’ (Gal. 3:27-28).

c.Volgens Paulus ligt de eenheid van de gemeente vast verankerd in Christus. De apostel kan om die reden het beeld gebruiken van ‘het lichaam van Christus’ (1 Kor. 12:12-30). De band met Christus die door de doop is ontstaan, laat zich ook als volgt beschrijven: (1) met Christus bekleed (Gal. 3:27); (2) ‘Weet u niet dat wij door de doop, die ons één heeft gemaakt met Christus Jezus, delen in zijn dood? Door de doop in zijn dood zijn wij met Hem begraven, opdat ook wij, zoals Christus door de macht van zijn Vader uit de doden is opgewekt, een nieuw leven zouden gaan leiden (Rom. 6:3-4). In de zienswijze van Paulus verbond de doop de gelovige niet alleen met de andere gelovigen, maar ook en vooral met Christus, in zijn dood en opwekking. In het gebeuren van de doop is de gelovige dezelfde weg gegaan: hij/zij is een nieuw mens geworden: ‘Met Christus ben ik gekruisigd. Ikzelf leef niet meer, Christus leeft in mij. Mijn sterfelijk leven is een leven in het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en zichzelf heeft overgeleverd voor mij’ (Gal. 2:19-20).

d.Een waarschuwend woord klinkt in de volgende opmerkelijke passage in een van de brieven van Paulus: ‘Vergeet dit nooit, broeders en zusters: onze vaderen verbleven allemaal onder de wolk en trokken allemaal door de zee; zij zijnallemaal in Mozes gedoopt door de wolk en de zee; zij aten allemaal hetzelfde geestelijke voedsel en dronken allemaal dezelfde geestelijke drank, want zij dronken uit een geestelijke rots die met hen meetrok, en die rots was Christus. Maar in de meesten van hen heeft God geen welgevallen gehad; immers, zij werden in de woestijn geveld’ (1 Kor. 10:1-5). In zijn ijver de lezers/lezeressen te waarschuwen schrikt de apostel er niet voor terug het verhaal over de uittocht uit Egypte christologisch te interpreteren.

Praxis

a Liederen:

Liedboek: Psalm 8; 105; Gezang 46; 69; 87; 165; 247; 332-345; 452; Alles II: 14;III: 29; Eva I: 12; 13; Evangelie I: 11; II: 2; Gezangen: 734738; Gezegend: 225-228; Land: 20a; Liturgie: 526; 625; 626; Mond: 40; 62; Verzamelde: 248; 249; Zingend I-II: 110-120; IV: 27; 28;

b.Poëzie:

Van der Graft, Mythologisch, Baarn 1997, blz. 269: ‘Beloken Pasen’; 315: ‘Wit op wit’. Muus Jacobse, Het oneindige verlangen, Nijkerk 1982, blz. 23: ‘De duif; 27: ‘Weary river’; 109-110: Aan mijn kinderen’; 136: ‘Kerk’; 139: ‘Bad’. Huub Oosterhuis, Levende die mij ziet, Kampen/Tielt 1999, blz. 42-43: ‘En het geschiedde…’.

c.Verwerking:

Om de betekenis van de christelijke doop en de nuances daarin te ontdekken, zouden we de bovengenoemde gedichten (met name die van Jacobse) kunnen lezen. Begeleidende vragen daarbij zijn bijvoorbeeld: met welke beelden verbindt de dichter het woord doop in dit gedicht? Wat wil de dichter ermee zeggen? Is hetgeen hij of zij weergeeft in dit gedicht herkenbaar voor ons? Een andere invalshoek is die van het bespreken van rituelen en voorwerpen rondom de doop: doopvont, water, peetouders, doopkaars, kruisteken, witte doopjurk enzovoort. Van hieruit kunnen we ons richten op de bijbelse gegevens. De doop roept de volgende thema’s op: rein en onrein, eenheid en gemeenschap, vergeving, verbondenheid, omkeer, nieuw begin, leven door de dood heen.

Verwijzing

Het woord doop heeft een verbinding met ‘besnijdenis‘, ‘kind‘ en ‘lichaam‘.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken