Menu

Premium

Door de Heer gegeven bezit

Bij 1 Koningen 21,(1)20-29

In het boek Deuteronomium (19,14) staat hoe je dient om te gaan met een gebied dat grenst aan het jouwe. Om te voorkomen dat er aan landjepik wordt gedaan, dien je de grenzen te respecteren die mensen eerder hebben vastgelegd. De motivatie voor deze omgang met de grens van het gebied van je naaste ligt in de woorden die erbij staan: ‘erfdeel’ (Hebr.: nachal), ‘geven’ (Hebr.: natan) en ‘bezitten’ (Hebr.: jarasj).

Met deze woorden worden twee andere relaties geïntroduceerd dan alleen die tussen de eigenaars van twee aangrenzende gebieden: die van de beide gebieden met het land en die van de eigenaren van die gebieden met de Heer hun God. De gebieden liggen namelijk niet in the middle of nowhere, maar ‘in het land’ dat je als erfdeel krijgt toebedeeld en dat je is gegeven ‘door de Heer, je God’, om het te bezitten (Hebr.: le-risjtah, een vorm van jarasj).

Niet alles is te koop

Deze introductie is nodig om te begrijpen waarom Nabot weigert om zijn wijngaard in Jizreël te verkopen, die grensde aan het paleis van Achab, koning van Israël (1 Kon. 21,1-3). Bezien vanuit de relatie van de ene eigenaar van de grond met die van de aanpalende grond lijkt de prijs die Achab bereid is te betalen heel redelijk: hij biedt Nabot een betere wijngaard of hij betaalt – als Nabot dat liever heeft – de prijs van de wijngaard in zilver aan hem uit. Nabot slaat het aanbod af met te zeggen dat hij de wijngaard vanwege de Heer niet aan hem kan geven, omdat het gaat om het erfgoed (Hebr.: nachal) van zijn vaderen. Achab keert opstandig en woedend terug naar zijn paleis (21,4), even opstandig en woedend als hij kort daarvoor ook al was thuisgekomen nadat hij door een profeet was terechtgewezen (20,43). De reden van zijn woede is niet dat hem als koning iets is geweigerd, maar is gelegen in de woorden ‘vanwege de Heer’. Zijn macht als koning mag zich dan over de grenzen van het gebied van zijn buurman heen uitstrekken, maar wordt begrensd door de voorschriften die ‘vanwege de Heer’ gelden in het land dat door Hem als erfdeel is gegeven. Tegen Gods voorschrift valt niet op te bieden, zelfs niet met de aantrekkelijke prijs die de koning bereid is voor het gebied te betalen.

Erfgoed van zijn vaderen

Maar er is nóg een reden voor de woede van Achab. Bij zijn weigering zegt Nabot ook dat het gaat om erfgoed ‘van mijn vaderen’. Deze woorden spreken direct tot Achabs geweten, want deze toevoeging bevat impliciet kritiek op hem. Aan de dienst aan de God van Israël heeft Achab in zijn rijk namelijk de afgodendienst toegevoegd door allerlei afgodjes – als Baäl en Asjera – te laten vereren. De schrijver van 1 Koningen onderbreekt zelfs zijn vertelling om de lezer te laten weten dat deze Achab de enige koning is die het zo bont heeft gemaakt (21,25)! Het is zó gruwelijk wat Achab heeft gedaan dat het lijkt op wat de Amorieten hebben gedaan, de gezworen vijand van Israël (21,26). De veroordeling aan het adres van Achab uit de mond van Elia is trouwens ook niet mals. Als Achabs vrouw Izebel Nabot heeft laten vermoorden, gaat Elia naar de wijngaard en zegt tot Achab: op de plaats waar de honden Nabots bloed hebben gelikt, zullen de honden ook jouw bloed oplikken! En al wie van Achab zal sterven, wordt opgevreten door honden (21,20-24).

Geen god kan geven wat de Ene geeft

Deze Achab nu, die zich zo inlaat met andere goden, krijgt dan van Nabot te horen dat de wijngaard erfgoed is ‘van zijn vaderen’ (21,4). Door deze toevoeging zegt het geweten van Achab dat er tussen al die afgoden niet één is die kan geven wat de Ene heeft gegeven: het land als erfgoed. In Deuteronomium 4,1 staat het ook zo: dat de Ene die het land gegeven heeft om het te bezitten als erfgoed, de God ‘van uw vaderen’ is! De reden waarom Achab opstandig en woedend terugkeert in zijn paleis, is dat het erfgoed waar hij Nabot om gevraagd heeft, onvervreembaar eigendom is van God zelf. Deze Ene heeft aan zijn gave namelijk de bepaling verbonden dat het land dat Hij heeft gegeven, nooit voor altijd zal worden verkocht (Lev. 25,23).

Kan Izebel het dan geven?

Dat Nabot aan Achab niet kan geven wat ooit door de Heer als erfdeel aan de vaderen is gegeven, wekt opstandigheid en woede bij Achab, maar niet minder bij Izebel bij zijn terugkeer in het paleis. Hij moet haar hebben verteld over de reden die Nabot aanvoert om de wijngaard niet te geven. Want zij zegt dan: ‘Ik (met nadruk) zal jou de wijngaard van Nabot de Jizreëliet geven!’ (21,7). Door dit te zeggen treedt zij in het verbond dat met de gave van het land is gesloten tussen God en zijn volk. Met haar ‘ik geef’ doet zij een verwoede maar vergeefse poging om in plaats van God te geven wat Nabot niet kan doen ‘vanwege de Heer’. Net als bij God en zijn volk is haar ‘ik geef’ tot Achab gericht ‘om te bezitten’. Want ‘om te bezitten’ (Hebr.: le-risjto) daalt hij vervolgens af naar de wijngaard (21,16.18).

Door een mensenziel te doden is de ultieme grens overschreden. In plaats van een wijngaard te kopen heb je – zo zegt Elia tegen Achab – ‘jezelf verkocht!’ Het staat er tweemaal, in vers 20 en 25, en op deze wijze nergens anders in de Bijbel. Achab toont berouw. De honden zullen daarom niet nú zijn bloed oplikken in de wijngaard, maar pas later op het slagveld in Ramot in Gilead (1 Kon. 22,37-38).

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Premium

De zekerheid van het geloof

Hebreeën 11 begint en eindigt met de mededeling dat er van oudsher mensen zijn geweest die om hun geloof geprezen worden (11,2.39). Daartussen wordt eerst een reeks mensen genoemd met een voorbeeld van hun geloof: Abel, Henoch, Noach, Abraham en Sara, Isaak, Jakob en Esau, Mozes, Rachab, Gideon en Barak, Simson en Jefta, David en Samuel. Daarna volgt nog een aantal groepen: profeten die leeuwen de muil toeklemden of vijandelijke legers op de vlucht deden slaan, vrouwen die hun doden terugkregen, martelaren en andere rondzwervende, mishandelde en vernederde geloofsgetuigen.

Premium

Bestaanszekerheid

‘Niet voor schuren die niet duren gaaft Gij vruchtbaarheid, maar opdat op aarde, in uw goede gaarde, niemand honger lijdt’ (LB 718). We zongen het vrijwel ieder jaar in de oogstdienst. Hoewel enigszins stukgezongen is het nog steeds een adequate weergave van Lucas 12,13-21. Jezus waarschuwt voor hebzucht en het oppotten van bezit. Goederen verzamelen zal je niet helpen als je leven in het geding is. Maar erger nog: je ziel loopt gevaar als je alleen voor jezelf leeft en niet deelt met anderen.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Premium

Ruimhartig delen

Onze relatie met God is een van de thema’s die de vier lezingen voor deze zondag gemeenschappelijk hebben. In de evangelielezing onderwijst Jezus zijn leerlingen over gebed als vriendschap. In de Genesislezing zien we hoe het gebed van een van Gods intiemste vrienden in de praktijk gestalte krijgt. In Kolossenzen roept Paulus de gemeente op tot wandelen met God in een relatie die gebouwd is op en geworteld is in Christus. De psalm bezingt biddend die hechte relatie en de verlossing die deze brengt.

Nieuwe boeken