Menu

Premium

Door het water van de dood

Bij Jona 2,1-11 en Matteüs 14,22-33(36)

Op Grote Verzoendag wordt in de synagoge het boekje Jona gelezen. Het is prediking in de vorm van een novelle, over de joodse gelovige die zijn opdracht niet kan ontlopen. Over Israël, dat zijn uitverkiezing tot volk dat plaatsvervangend de wereld – alle volken – heeft te dienen, ontvlucht. Jona laat exemplarisch duidelijk zien dat die roeping dwars tegen zijn aspiraties ingaat.

In de eerste eeuw van de christelijke jaartelling formuleerde rabbi Hillel het dilemma van Jona als volgt. ‘Als ik niet voor mijzelf ben, wie is er dán voor mij? Maar als ik alleen voor mijzelf ben, wat voor iemand ben ik dan? En als ik het nú niet doe, wanneer dan wél?’ Jona 1,5 geeft aan dat noch een vlucht, noch de diepe slaap een mens op de vlucht voor zijn roeping helpt. Het komt zelfs zover dat de niet-joodse scheepslui hem ter verantwoording roepen. Jona formuleert scherp zijn identiteit: ‘Ik ben een Hebreeër’ – letterlijk: een mens die, omwille van zijn universele opdracht, de grens overgaat (Hebr.: ‘abhar) – ‘en ik vereer (…) de God die de zee en het land gemaakt heeft’ (Jona 1,9). Dan overreedt hij de schepelingen hem in zee te werpen, zodat de onschuldige bemanning niet zal omkomen door de storm op zee. Spreekt hier iets door van vertrouwen op genade of ongenade in de God die de zee aankan en de chaos bedwingt? De Heer laat Jona opslokken door een grote vis.

De grendels van het dodenrijk verbroken

De kerk leest Jona mee over de schouder van Israël. Deze feestrol wordt in de Paasnacht gelezen. Hoofdstuk 2 is een gebed dat de benauwdheid van elk mens in nood manifest maakt. Het is als het ware een ingelaste psalm, vanuit de tsarah, de benauwdheid van de mens, die zich verstoten voelt uit Gods nabijheid. Die vis is een oerzeemonster, de Leviatan. Jona roept om redding, met de dood voor ogen, in het hart van de chaos, de zee. Hij ervaart nu de binding met de Eeuwige en verlangt naar Gods presentie bij Israël in het tempelheiligdom (Jona 2,4). Want weg van voor zijn aangezicht is er voor de mens geen leven meer. ‘Toen ik tot de wortel der bergen neerzonk, (…) tilde Gij mijn leven uit de groeve omhoog’ (Jona 2,6). Jona 2 vers 7-9 is Jona’s overgang van het Kyrie naar het Gloria. Zijn redder is de Heer; de buik van het zeemonster, beeld van het graf, kan Jona niet houden (Jona 2, 10).
Jezus ervoer de psalmtekst van Jona 2 voor zichzelf waarschijnlijk als een teken van zijn eigen dood en opwekking.

Een opstandingsverhaal

In Genesis 1 is het God die in de tohoe wabhohoe, de ongeschapen chaos, ruimte schiep en de mens een eigen plek en verantwoordelijkheid gaf. Je zou het verhaal van Jezus, die Petrus redt uit een kolkende zee en deze tot bedaren brengt (Matteüs 14,22-33), ook als een opstandingsverhaal kunnen duiden dat ons wil bemoedigen. Het speelt onmiddellijk nadat Jezus voor een grote groep hongerige mensen vis en brood verzameld en vermeerderd heeft. Terwijl Hij die naar huis stuurt, dringt Hij er bij de discipelen op aan alvast scheep te gaan en de oversteek naar de andere oever te maken. Dus in het donker het water op, terwijl die ex-vissers konden vermoeden dat er storm dreigde. Dat meer staat erom bekend. Zij gaan het water op, beeld van dreigende ondergang en chaos.

Ik ben erbij

Kan dit groepje leerlingen symbool zijn van de eerste generaties christenen, na Jezus’ afscheid? Zij moesten voor hun leven vechten tegen overmacht. Gedurende die lange, angstaanjagende nacht verdween gaandeweg hun vertrouwen dat Jezus hen nooit in de steek zou laten. Toen de nood het hoogst was, zagen zij een gestalte over de golven hen naderen. Paniek – dit moet een hersenspinsel zijn of een spook. Maar toen klonken de kernwoorden van dit stukje evangelie, cruciaal voor de discipelen en voor de hoorders. Jezus spreekt hen aan met: ‘Ik ben het, vreest niet!’ (Matteüs 14,27). Dat is bijbelse taal die wij kennen. ‘Ik ben,’ zei de Eeuwige tegen Mozes, toen deze Hem naar zijn Naam vroeg. Dat werd voortaan Israëls houvast en hoop. De Eeuwige laat zijn mensen niet aan hun lot over. Hij is erbij, dragend en bemoedigend, de angst verdrijvend.

‘Heer, red mij!’

Petrus geeft zich als eerste gewonnen en vraagt Jezus of hij Hem gaande over de golven tegemoet mag lopen. Hij gaat, in volle overgave. Maar in een plotseling moment van doodsangst wint zijn realisme het van zijn geloofsvertrouwen en hij zinkt weg. Net als Jona schreeuwt hij vanuit de diepte: ‘Heer, red mij!’ Deze steekt hem de reddende hand toe en zegt: ‘Kleingelovige, waarom heb je getwijfeld?’ Wanneer hij samen met Jezus weer op het scheepje klimt, gaat de wind liggen. De muil van het dreigende dodenrijk klapt weer dicht. Zijn redder is de Heer: díé droeg hem erdoorheen, niet Petrus’ eigen geloof. Dat is evangelie voor ons!

De discipelen hebben een bijzondere volmacht in Jezus’ woorden en daden herkend, namelijk de stralende kracht en autoriteit (de exousia) van God. Matteüs 14,33 zegt niet dat die volmacht – zelfs over natuurkrachten – Jezus buiten het menszijn plaatst. Dit verhaal wil de nauwe band die de Heer met de Eeuwige had, benadrukken. Jezus’ leven straalt hier de koninklijke soevereiniteit uit van het komend Koninkrijk op deze aarde, waarvan Jezus ‘de eerste burger’ is.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken