Menu

Basis

Een beleidsplan, waarom eigenlijk?

Kerkelijke gemeentes móeten een beleidsplan maken. Maar waarom eigenlijk? Waar gaat het uiteindelijk om? En hoe gebruik je die kerkordelijke opdracht om het beste uit jezelf te halen? In dit artikel komen zulke basisvragen aan de orde.

Dr. H.P. de Roest is hoogleraar praktische theologie aan de Protestantse Theologische Universiteit, vestiging Groningen. Hij is lid van de redactie van Ouderlingenblad

Waarom is er ooit toe besloten dat gemeentes een beleidsplan moeten schrijven, een kerkelijke gemeente is toch geen bedrijf, geen organisatie? Hoort een beleidsplan niet thuis in de wereld van de bedrijfseconomie en hoort het niet bij handelen in termen van targets? En terug in de tijd, toen Mozes het volk van God door de woestijn gidste, had hij toch niet eerst een beleidsplan geschreven? Bovendien, talloze kerkelijke gemeenten door de eeuwen heen, te beginnen bij de vroegste gemeenten die door Paulus zijn gesticht, hebben het toch altijd zónder beleidsplan kunnen stellen? En nog een punt, een beleidsplan suggereert een bepaalde maakbaarheid, terwijl we toch juist in de kerk weten van het niet-maakbare, het ontvangen, de verwondering om Gods handelen, de werking van de Heilige Geest? Je kunt de Geest toch niet ‘opsluiten’ in een beleidsplan?

Waar wil je zijn…?

Een kerk moet je niet zakelijk benaderen, in de Bijbel komt een beleidsplan niet voor en er worden theologische uitglijders gemaakt, zo zou je de drie voornaamste reeksen argumenten tégen een beleidsplan kunnen samenvatten. Bij mijzelf bestaat ook wel scepsis over beleidsdoelstellingen die vanuit de deficiëntie, vanuit wat niet goed gaat, worden geschreven. Het moet ánders, dat lijkt dan het adagium te zijn. En kerkenraden slaken een verzuchting als ze zich realiseren dat het weer tijd wordt om een beleidsplan te schrijven. Het wordt gezien als tijdrovend. En wat gaat er uiteindelijk mee gebeuren? Er zal toch wel niets van terecht komen. En in steden waar een algemene kerkenraad (AK) is, zuchten de wijkgemeentes soms ook, dat ze wel beleid willen maken, maar dat ze zich begrensd weten in hun speelruimte door het ‘centrale’ beleid. Bovendien, wie kan vaststellen waar een (wijk)gemeente over vier of vijf jaar wil zijn? Er kunnen zich toch onverwachte gebeurtenissen voordoen in het leven van een gemeente die haar diepgaand kunnen veranderen?

Wie kan vaststellen waar een gemeente over vier of vijf jaar wil zijn…?

Er kan veel op een gemeente afkomen. In mijn eigen gemeente veranderde de samenstelling van de gemeente drastisch door de vestiging van een asielzoekerscentrum op minder dan een kilometer afstand. Meerdere vluchtelingen kwamen bij ons aanwaaien. Geen beleidsplan had dit kunnen voorzien. In een blog schrijft Roel Bosch, voorganger in Zeist: ‘Ik herinner me de eerste keer dat een gemeentelid dat vroeg: waar wil je zijn over …? Ik was net twee jaar dominee, en ging op bezoek bij een stel dat in het dorp was komen wonen. Hij begon als filiaalhouder van de plaatselijke X-bank. En had natuurlijk een mooi plan voor zichzelf, van waar hij wilde zijn, over tien jaar. “En wat heb jij nu voor carrièreplan?”, vroeg hij me. Ik had geen antwoord.’

Prioriteiten

Bijna dertig jaar geleden is bepaald dat een kerkenraad ‘beleidsmatig’ moet werken. Daartoe dient overleg plaats te vinden met de diakenen en de kerkrentmeesters. Vaak worden ook commissies geraadpleegd en het is ook gebruikelijk en wordt aanbevolen dat er één of meerdere gemeentevergaderingen aan worden besteed. Soms kan ervoor gekozen worden om de vraag ‘wat willen wij?’ juist in te brengen in de gesprekken in de verschillende taakgroepen en dan wat er speelt al dan niet in te brengen in het plan. In het plan gaat het om het vaststellen van prioriteiten. Wat moet voorrang krijgen?

Moet een bepaalde groep in de gemeente, of juist buiten de gemeente, meer aandacht krijgen? Moeten er nieuwe activiteiten worden opgezet? Moet een bepaald veld van activiteiten, bijvoorbeeld rond de kerkdienst of rond het pastoraat, worden verbeterd? Heeft een bepaalde taakgroep meer aandacht nodig? Bij het beroepen van een nieuwe predikant speelt het beleidsplan een rol, maar ook is het belangrijk voor het opstellen van de begrotingen, zowel van de gemeente alsook van de diaconie.

Drie punten

In dit artikel wil ik drie punten benadrukken. Ten eerste, het gaat niet allereerst om het eindproduct, dat tot in de puntjes moet worden vastgesteld. Het proces van beleidsvorming is belangrijker dan het uiteindelijke document. Ten tweede, een waarderende benadering heeft de voorkeur boven een benadering die start bij wat niet goed gaat, wat problematisch is. Ten derde, veel kunnen we leren van een gemeente die gekozen heeft voor een ‘plan van aandacht’ in plaats van een beleidsplan.

Proces meer dan eindproduct

Allereerst, het is theologisch goed te verdedigen dat een christelijke gemeenschap zich bezint op wie zij is en tot wie zij zich geroepen weet. Goedbeschouwd is het vreemd, als dit één keer in een bepaalde periode moet gebeuren. Het zijn twee continu te stellen vragen: wie zijn wij? en waartoe zijn wij, in onze stad, of ons dorp, geroepen? En ook, met een derde vraag, minder vanuit onze eigen waarneming en inzichten geredeneerd, hoe zien anderen ons? Waar ligt volgens wijkbewoners, dorpsbewoners, onze betekenis? Wat zijn onze kernwaarden en worden die ook door anderen opgemerkt? Zo ontdekte een gemeente die grotendeels uit ouderen bestond, dat zij een roeping had om juist in een woonplaats waar veel ouderen wonen, een gemeenschap van en voor ouderen te zijn. Ze hadden het zich niet gerealiseerd met het oog op hun beleidsplan, maar het kwam hen aanwaaien. We verontschuldigen ons er niet langer voor, dat we zo oud zijn, maar we zijn er dankbaar voor dat we samen zo oud zijn. Het werd ook een thema, in preken en pastoraatsgroepen, wij willen een vreugdevolle zorggemeenschap zijn, met veel aandacht voor samen zingen, samen nadenken, maar vooral: samen eten. De praattafel en de keuken van de kerk, daar gaan we in investeren. Daarmee gaan we voor elkaar zorgen en elkaar ondersteunen. Pas een poosje later zetten ze het in hun beleidsplan en zeiden ze, dat het toch wel waardevol was om het een keertje op papier te zien staan, ook omdat dit financiële gevolgen had. De begrotingen werden erop aangepast en men vond dat er niet langer vastgehouden moest worden aan grote sommen geld op de bank voor ‘later’… Want wat we nu zijn, dat is ‘later’! Er komt misschien niet een ander ‘later’… Er werd zelfs over gedacht om een diaconale ouderenwerker aan te stellen, met een missionair-diaconale opdracht.

Een waarderende benadering

Het tweede punt, dat de waarde van een beleidsplan versterkt, is het beklemtonen van het kostbare van de gemeente in wie zij is in het hier en in het nu. Het gaat niet om een toekomstdroom, maar om verwondering om haar aanwezigheid in de wereld.

… een vreugdevolle zorggemeenschap met veel aandacht voor samen zingen, samen nadenken en samen eten…

In zijn eerder aangehaalde blog, haalt Roel Bosch de katholieke theoloog Erik Borgman aan. Borgman benadrukt het belang van ‘contemplatie’: telkens weer een stap terugzetten. In de woorden van Bosch: ‘Goed luisteren, goed zien. Aandacht schenken aan wat die aandacht waard is. Dan volgt er vast wel een goede stap vooruit. Of een goed stilstaan. Of de stap terug.’

In de afgelopen jaren is, vooral in het spoor van Jan Hendriks, veel geschreven over waarderende gemeenteopbouw, ook in het Ouderlingenblad, en deze benadering helpt gemeenten daadwerkelijk om uit de kramp te komen. Het gaat niet om de ‘power’ van positief denken of om de waarneming dat het glas half vol is, maar om samen waarden toe te kennen aan wat gewaardeerd mag worden. De gemeente wordt zich er weer van bewust hoe uniek het is, dat zij aanwezig is in de wereld en hoe zij open staat voor Gods Geest.

Geen droom najagen, maar eren wat zwak, kwetsbaar en kostbaar is

Ooit schreef een Duitse theoloog, Rudolf Bohren, een mooi boek over de gemeente. Vrij vertaald heet het: ‘opdat God mooi zal worden…’ Als de gemeente haar gaven ontdekt, schrijft hij, dan wordt in haar God zelf… mooi! Ook hij geeft aan dat de gemeente niet een droom moet najagen (‘een volle kerk’), maar mag eren wat zwak is, kwetsbaar en kostbaar. In het kleine en onaanzienlijke, schrijft ook Paulus, daar wordt God zichtbaar. En opnieuw, het gaat om ‘ontdekken’, je realiseren wat er is, niet wat er nog niet is of wat er, liefst zo snel mogelijk, zou moeten zijn. Het gaat om het zijn van de gemeente, met deze mensen, met al hun beperkingen, maar daarin ook met hun gaven.

Plan van aandacht

Het derde punt is durven leren van anderen. Het brengt mij bij een verrassend plan, dat geschreven is door de NoorderLichtgemeente in Zeist. Een plan van aandacht noemen ze het. Ze richten zich niet op waar ze over een ‘x-aantal’ jaren willen zijn, maar verhelderen wie ze zijn, waar de gemeente voor staat, en dus ook, wat je van de gemeente mag verwachten en wat eventueel in de komende tijd nog wat meer aandacht vraagt.

De gemeenteleden vertellen in dit plan, wat hun gemeente typeert, wat zij belangrijk vinden, wat hen met elkaar verbindt, wat zij doen en hoe zij met elkaar omgaan. En dat doen ze allemaal met hun eigen woorden en aangevuld met enkele gedachten. Ze vertellen het zo, dat uit de typeringen bepaalde kernwaarden naar voren komen en in de activiteiten die de gemeente samen onderneemt worden deze waarden zichtbaar. Het is geen groot document. Het telt slechts acht pagina’s. Tegelijk, het is wel een plan. Er staat ook in dat er de komende jaren iets te gebeuren staat. Het plan rondt echter af met woorden die passen bij dit specifieke plan van aandacht: ‘Graag richten we de aandacht op de vraag wat wezenlijk is om zó kerk te zijn. Wat hebben we daarvoor nodig? Met andere woorden, wat zijn de randvoorwaarden waaraan moet worden voldaan om NoorderLichtgemeente te kunnen zijn en te blijven?’ In elk van de taakgroepen is dit de vraag, wat hebben wij nodig om zo kerk te kunnen zijn? Dát kan concreet worden gemaakt in financiën, tijdsinvesteringen, menskracht, gaven, omgangsvormen. Maar het wordt ook concreet gemaakt in de spiritualiteit die hiervoor nodig is: ‘De lofzang trekt de aandacht weg van dat wat afleidt en verstoort. Zo richten we ons op de Eeuwige. Zo gaat de weg voor ons open.’ Het is een zingende gemeente, die zich, sterk bewust van haar kernwaarden, richt op wat in de tijd en in haar omgeving en van Godswege op haar afkomt. Daarmee is het ook een biddende gemeente.

Samenvattend, het bezig zijn met vragen als ‘wie zijn wij?’, ‘waartoe roept God ons in ons dorp, onze stad?’ en ‘wat ervaren anderen van ons?’ is een doorgaand proces, waartoe een beleidsplan slechts een welkome aanleiding vormt. Waardering en verwondering gaan voorop. En we kunnen veel leren van anderen, zodat het maken van een plan de gemeente werkelijk helpt in haar leven en werken.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken