Een groene kerst
Bij Jesaja 8,23b-9,7, Psalm 96, Titus 2,11-14 en Lucas 2,1-20
In zijn beginverhalen laat Lucas het wemelen van lofzangen in blijde verwachting van een nieuwe tijd van recht, vrede en trouw. De geboorte van een kind zal daarvan het teken zijn. Zacharia, Elisabet en Maria uiten hun vreugde daarover. Later voegen engelen en herders zich bij dit koor en Simeon en Channa sluiten het af. Maar dan wordt Jezus zelf de lofzang, wanneer Hij in de openbaarheid treedt (Luc. 2,40vv.).
Psalm 96 sluit bij deze lofzangen aan: hoe door het ingrijpen van de Eeuwige recht, vrede en trouw zullen floreren. De beginletters van de Hebreeuwse woorden hiervoor: din, sjalom en ’emet, vormen samen het Hebreeuwse woord (dèsjè’) voor het jonge groen van de derde scheppingsdag. Een groene Kerst: Jezus als Gods scheppingswoord voor de derde dag – dag van opstaan en nieuw leven.
Jesaja’s lofzang
Maar zonder licht geen groei, zoals het licht van de eerste scheppingsdag voorwaarde is voor het floreren van de aarde. Jesaja doorschouwt de geschiedenis en zegt aan hoe het licht van recht, vrede en trouw door zal breken in het duister van stampende laarzen en bebloede mantels (Jes. 9,4). Lucas zal de thematiek van donker (de dagen van Augustus) en van licht (de tussenkomst van de Eeuwige) overnemen in zijn geboorteverhaal. De kiem van het licht is een kind. Lucas (2,12.16) gebruikt hier het Griekse woord brephos (= embryo): als een begin! Uiterst pril en kwetsbaar krijgt het van Jesaja (9,5) koninklijke namen, die typerend voor Hem zullen zijn.
Doxa versus dogma
Lucas vertelt de geboorte van Jezus als een op het oog eenvoudig verhaal, dat op allerlei wijzen is doorgegeven. Maar niet één daarvan heeft de zeggingskracht van het oorspronkelijke verhaal, door Lucas op onnavolgbare wijze gecomponeerd. Over de historische elementen erin is veel te doen geweest, omdat ze niet kloppen met de feiten. Zo zou de registratie onder Quirinius pas later hebben plaatsgevonden (Hand. 5,37). Maar misschien wilde Lucas de geschiedenis juist mank laten gaan om de goddelijke ingreep duidelijker af te zetten tegen het gedoe van aardse machthebbers. De Romeinse keizer mag dan openen als de ‘verhevenste’ (Lat.: Augustus), engelen zullen de lof zingen van de Eeuwige ‘in het allerhoogste’ (2,14). Augustus stelt een hegemoon, aanvoerder, aan over een leger van ambtenaren, die zijn bevel (Gr.: dogma) moeten uitvoeren teneinde de door Rome bezette gebieden nog strakker in zijn greep te krijgen; de Eeuwige zendt een afgezant met goed nieuws over een kindje, dat vrijheid brengen zal en een leger van engelen bezingt Gods glorie (Gr.: doxa). Het dogma van Augustus dwingt mensen hun woonplaatsen te verlaten; de doxa van de Allerhoogste nodigt alle mensen uit naar één Plaats (Hebr.: maqom), kiemplaats voor vrede, recht en trouw, voor nieuwe bloei voor de schepping.
‘En het gebeurde…’
Binnen dit kader, waarin een wereldmacht gerelativeerd wordt in het licht van Gods glorie, zoomt Lucas in op de laatste dagen van Maria’s zwangerschap. ‘En het gebeurde’: die formule plaatst hij als piketpaaltjes in zijn tekst als wegwijzer voor zijn lezers (2,1.6.13.15). Helaas weg vertaald in de NBV. Dat Maria en Jozef naar Betlehem gaan is veelzeggend. Het is de stad van David en uit zijn geslacht wordt de Messias verwacht. Het reizigersonderkomen daar zal zeker geen sterrenhotel zijn geweest: vol vanwege de registratie, lawaaiig en vies. Geen plaats voor goddelijke presentie.
Archeologen hebben onder de geboortekerk grotten gevonden, die dienden als opslagplaats of stal. Daar baart Maria haar kind en legt het in een voederbak voor dieren: een onmenselijke plaats, zoals later het kruis. Maar met meer impact dan de troon van de keizer en zijn dogma, vanwege het kind, omstraald door de glans, doxa, van de Allerhoogste.
‘En het gebeurt…’ – toen en nu
De boodschap van de engel brengt mensen naar die Plaats. Als eersten mannen en vrouwen, die in donkere uren risicovol veldwerk doen. Zij hoeden de kudde, de gemeenschap, die aan hen is toevertrouwd. Als goede herders en herderinnen verstaan zij de boodschap, die het perspectief opent op het nieuwe groen van de derde dag: het gedijen van recht, vrede en trouw vanwege dit kind. Lucas geeft in enkele verzen hun geloofsgang weer: zij zien licht in het duister; een woord wordt gehoord, dat tot zoeken drijft. Vinden en zien leidt tot explosieve vreugde, waarvan iedereen deelgenoot moet worden. Het hart verheft zich tot de Eeuwige in een dankbare lofzang, die gecommuniceerd wordt. Daarna gaat het leven verder, maar het zal niet meer hetzelfde zijn.
Het stille weten
En het gebeurt: terwijl de herders zich uitspreken (Gr.: lalein, Luc. 2,15.17.18.20) tegen elkaar en tegen anderen bij hun komen en gaan, is Maria stil. In de kern van haar wezen, haar hart, wéét zij. ‘Zij die de mystieke gloed gekend hebben van het lichten van Gods Aangezicht, weten zich sprakeloos.’ Hoeveel te meer dan als dit lichten zich openbaart in je kind. Is dat hetgeen Maria ‘samenbrengt’ (puts together, Gr.: sumballein) in haar hart (2,19)? Ook later blijft zij stil, wanneer zij voor de eerste keer haar zoon verliest (2,51). In overgave aan het Woord dat aan haar is geschiedt? ‘De Eeuwige is redding’ is Jezus’ naam. Laten wij ons aansluiten bij de herders en herderinnen die ons voorgingen: onze aartsvaders en aartsmoeders; bij voorgangers zoals Mozes en Myriam; bij de goede herders en herderinnen van alle tijden en van overal om Gods eigen volk te zijn, vol ijver voor goede werken (Tit. 2,14), rechtvaardig en trouw: tot vrede op aarde (Luc. 2,14) en tot glorie van de Allerhoogste.