Een nieuwe wereld

6e zondag na Epifanie (Jeremia 17:5-8, Psalm 1, 1 Korintiërs 15:12-20 en Lucas 6:17-26)
Er is een lied dat zo begint: ‘Dat een nieuwe wereld komen zal, waar brood genoeg en water stroomt voor allen.’ De lezingen van deze zondag wijzen de weg naar zo’n ‘nieuwe wereld’. Maar het gaat er voor ons vooral om die weg, waarop Jezus ons voorging en nog steeds voorgaat, ook te gáán. Gezien de toestanden in de wereld is dat nu misschien meer nodig dan ooit tevoren.
Net als de auteurs van de beide andere lezingen stelt Jeremia twee posities tegenover elkaar. Maar anders dan zij begint hij niet met een gelukwens, maar met een vervloeking. Volgens de Hebreeuwse tekst zijn het woorden van de Eeuwige. De Griekse vertaling van de Septuagint laat dat weg. Hoe dan ook, deze verzen bevatten een hartstochtelijk pleidooi om volgens de Tora te leven. Vanwege ingeslopen praktijken uit vreemde godsdiensten in Jeremia’s tijd? Vertrouwen op jezelf of op een ander houdt altijd het risico in van bedrogen uit te komen, ook omdat dat vaak verkeerde dingen als basis heeft, zoals streven naar bezit, macht, aanzien. Je wordt dan als een verdorde struik, omdat je aan medemenselijkheid inboet. Daartegenover stelt Jeremia, dat vertrouwen op de Eeuwige door zijn weg zoals aan Mozes op de Sinaï gegeven te volgen, het leven vruchtbaar maakt, omdat dát vertrouwen nooit zal worden beschaamd. De Tora als weldadig water dat leven geeft.
Stromend water
De psalmist heeft dezelfde invalshoek als Jeremia, maar hij begint met een gelukwens voor iedereen die leeft volgens de Tora. Als voorbeelden geeft hij drie uitingsvormen daarvan. Die geven niet alleen blijk van het kennen van de Tora, maar benadrukken vooral het doen ervan, niet om eventuele sancties te ontlopen, maar van harte. Net als bij Jeremia is ‘water’ hier een sleutelwoord. Het Hebreeuwse werkwoord falag dat de NBG ’51 vertaalt met ‘stromen’, betekent ‘afsplitsen’ (1:3). Dat roept het beeld op van de Tora als een bron die zich splitst in ontelbare stroompjes, die zo niet alleen die ene ‘boom’, maar nog ontelbare andere bomen vrucht laat dragen. Iemand die niet naar de Tora leeft, beschrijft de psalmist heel scherp als ‘kaf’ (Hebr.: mots); het verwante Hebreeuwse werkwoord matsah betekent ‘leegzuigen’, ‘geen voedsel meer bevatten’. Wat stelt hun leven nog voor?
Christus: bron van leven
Het brieffragment van Paulus aan de Korintiërs lijkt weinig aanknopingspunten te hebben met beide vorige lezingen, tenzij je het thema van ‘levenbrengend water’ verbindt met Jezus. De opgestane Heer als overvloedige bron van leven: mens geworden Woord van de Eeuwige, die ons de Tora heeft voorgeleefd. En met alle facetten van de navolging van Hem als afsplitsingen van die bron en ook nieuw leven brengend. Paulus ziet het jonge groen van de schepping ontspruiten in de jonge gemeenten, maar hij ziet ook hun kwetsbaarheid. Daarom getuigt hij hartstochtelijk van zijn levende Heer als bron van alle leven tot navolging.
Wie zijn de armen, wie de rijken?
Na een confrontatie met farizeeën en schriftgeleerden vanwege een genezing op de sabbat heeft Jezus zich teruggetrokken op een berg: plaats van ontmoeting met de Eeuwige (Exodus 19:3). Na een nacht van gebed roept Jezus zijn leerlingen de berg op en stelt er twaalf van hen aan als zijn apostelen, gezondenen
namens Hem (Lucas 6:12-16). Met hen daalt Hij daarna de berg af naar de vlakte, waar een grote groep volgelingen en nieuwsgierigen Hem opwacht. Daar spreekt Jezus hen toe. In een lange rede legt Hij hun zijn Tora voor. Niet gegrift in steen, zoals Mozes die ontving, maar in Hemzelf als persoon. De lezing van vandaag lijkt daarop een inleiding. Maar zijn de twee posities die Jezus hier tegenover elkaar stelt eigenlijk niet de kern van wat Jezus hier zijn volgelingen leert? Hoe verarmend fixatie op rijkdom en aanzien is, en hoe verrijkend onthechting van bezit? Zo wendt Jezus zich eerst tot zijn leerlingen en wenst hun geluk met hun bezitloosheid (6:20). Zij hebben immers alles achtergelaten toen zij besloten Hem te volgen (5,11). Nu zullen zij nog voor allerlei beproevingen komen te staan, zoals vóór hen de profeten die in Naam van de Eeuwige optraden. Maar verdriet en frustratie zullen plaatsmaken voor rijke voldoening.
Tegenover hen stelt Jezus degenen die denken het nu al gemaakt te hebben wat betreft bezit en maatschappelijke positie. Zij zullen de leegte van hun leven ervaren wanneer men hen laat vallen, omdat zij bezeten door graaigedrag uit eigenbelang zich te weinig hebben bekommerd om minderbedeelden. Beklagenswaardige, arme lieden zijn het. Na de scherpstelling van deze beide posities legt Jezus het verzamelde volk zijn richtlijnen voor tot navolging waar Hij voorging om echte rijkdom te verwerven.
Alles geven ten einde toe
‘Wie ten einde toe alles heeft gegeven…’ Zo begint een lied, en het eindigt met: ‘Zalig is die mens.’ Als iemand van alles wat hij verwierf meedeelde aan een ander die het nodig had, is hij in Jezus’ woorden alleen maar rijker geworden. ‘Arm’ en ‘rijk’ krijgen voor Jezus een andere invulling. Geen materiële, maar en morele. ‘Graaiers’ en rijken zijn voor Jezus de eigenlijke armoedzaaiers. Mensen die zelfs van het weinige dat zij bezitten delen met anderen, zijn voor Jezus rijk, want meer mens geworden, meer kind van de Eeuwige, omdat zij die voornaamste opdracht doen: van harte omzien naar de ander die een mens is zoals jijzelf.
Impliciet stelt Lucas ook aan ons de vraag: Bij wie wil jij horen? Bij die volgens Jezus nu arm zijn of bij die nu rijk zijn? Laten we eraan blijven werken ons antwoord steeds beter te maken, opdat er een nieuwe wereld komen mag.
Deze exegese is opgesteld door José Vos.