Een stem van boven: Ik ben de Ene

Trinitatis (Exodus 3:1-6, Romeinen 8:12-17 en Johannes 3:1-16)
De lezingen van deze zondag zijn misschien wat te veel, te machtig voor één preek. Aan Exodus 3:1-6 alleen heb je al meer dan genoeg. Dan Romeinen 8 over het leven in en vanuit Gods Geest, en ten slotte Johannes 3, de ontmoeting in de nacht van Jezus en Nikodemus. Ook voor een stukje als dit zijn deze drie lezingen tezamen wat te veel van het goede. Maar goed, eerst Exodus.
In 2018 zag ik een toneelstuk, een eenakter van Helmert Woudenberg, getiteld ‘Mozes’. Gelukkig zat ik in een stoel, want anders was ik erdoor omvergeblazen. Hier volgt een stukje van de tekst die hij uitsprak bij Exodus 3. ‘Mozes treedt in het buurland in dienst bij een veehouder. Rustig werk, veelal in de buitenlucht: de veestapel beheren, toezicht houden op de stalknechten, herders op pad sturen. Zo gaat hij eens na uren lopen op zoek naar nieuw graasgebied, ver van de bewoonde wereld, zitten op een grote steen. Hij schroeft de dop van zijn veldfles af en zet die aan zijn lippen om eruit te drinken. Springt ineens op, gooit de veldfles ver van zich af, en verheft zijn stem. Hij wordt aangesproken door zijn eigen stem, maar is zelf de spreker niet. Iemand die hem volledig overmant, die als uit het water vanaf de donkere bodem opduikt naar de oppervlakte en het licht, uit grote behoefte om gehoord te worden. Ik ben de Ene – De Enige.’
Ik werd in het bijzonder getroffen door de regel die hierboven cursief is gezet, waarin Woudenberg probeert te verstaan wat de bijbeltekst wil zeggen.
Doopcatechese
Prof.dr. Maarten den Dulk heeft in een prachtig, maar helaas tot dusverre onuitgegeven essay over de Romeinenbrief uitgelegd dat de hoofdstukken 6-8 van deze brief opgevat moeten worden als doopcatechese. Over de doop schrijft hij: ‘Je krijgt water over je heen in de verwachting dat zijn Geest je op de huid zal komen. Wat er dan gebeurt en wat dat met je doet, daarover gaan deze hoofdstukken. De doop met de messiaanse gezindheid geeft ons de kracht om te breken met de onrechtvaardige maatschappelijke praktijken.’ Dat is wat Paulus het vlees noemt. De doop bevrijdt ons van de zuigkracht daarvan en brengt ons bij de bron van de vrijheid. De doop leert je ‘Abba, Vader’ zeggen, ‘en dan hebben we het over de rechtvaardige en trouwe God die de Joden als Abba aanroepen en we beweren dat deze de Vader is van alle mensen’. Wie deze God Abba noemt, bevrijdt zich van de horigheid aan alle andere machten die zich breed maken op aarde en mensen knechten. Hij/zij wordt erfgenaam van déze God, mede-erfgenaam van Christus, erfgenaam van de belofte dat deze aarde een bloeiende tuin zal zijn van vrede en recht. Dat brengt ons in de strijd: we worden dus met Hem overgeleverd aan alle risico’s van dit bestaan, maar we zullen met Hem ook alle menselijke waardigheid ontvangen. Aldus de apostel.
Opnieuw geboren worden
Als een dief in de nacht vervoegt zich een hoge joodse ome bij Jezus en spreekt Hem eerbiedig aan als rabbi. Deze man, Nikodemus, heeft het over tekenen, maar Jezus spreekt over het Koninkrijk van God. In Matteüs 19:24 gaat het over een rijke die net zo gemakkelijk binnengaat in dat Koninkrijk als een kameel door het oog van een naald. Met dat Koninkrijk van God wordt hier – en op andere plaatsen zeker ook – de gemeente bedoeld als een plek waar (de Geest van) God regeert. Dat lijkt hier bij Johannes ook zo te zijn. Door de doop wordt een mens opnieuw geboren uit water en Geest. Hij/zij wordt kind van Gods Koninkrijk, opgenomen in de gemeente van Christus. Nikodemus ziet dat niet, want hij staat erbuiten. ‘Wat uit het vlees geboren is, is vlees, en wat uit de Geest geboren is, is geest’ (Johannes 3:6). Het is alsof we Paulus horen in Romeinen 8! ‘Gijlieden moet opnieuw geboren worden,’ zegt Jezus nu tegen Nikodemus (3:7). Het meervoud waarmee Hij hem aanspreekt, versta ik zo dat Jezus doelt op zijn soort: farizeeën, schriftgeleerden. Zij zijn blind voor het Koninkrijk van God, tenzij zij opnieuw, of liever ‘van bovenaf’ (Gr.: anoothen), geboren worden (3:7).
Uit water en Geest
In 3:8 spreekt Jezus over waaien van de Geest en geboren worden uit de Geest. Nikodemus snapt er niks van en dát snapt Jezus niet: ‘Ben jij een leraar in Israël?’ (3:10). Ik moet hier denken aan Ezechiël 37, waar een heel volk opnieuw en van bovenaf geboren wordt uit het waaien van de Geest. Hoe kan iemand als Nikodemus, een leraar in Israël, dan zo vol onbegrip zijn? Jezus gaat, sprekend in de wij-vorm, verder (3:11). Wie zijn die wij? Spreekt Hij hier namens de gemeente, namens hen die geboren zijn uit water en Geest? Namens hen die gezien hebben n aan den lijve ervaren, en daar nu van getuigen, dat de Geest doet leven? Dat heeft zich op aarde voltrokken, voor de ogen van ieder die het wil zien. Maar wie dit niet wil zien, hoe zal die begrijpen dat in deze beweging de hemel zich naar de aarde geopend heeft: in de Zoon des mensen?
Voor mijn gevoel is Jezus nu uitgesproken en gaat Johannes vanaf 3:14 zelf nog even door. Zijn boodschap is: Wie ziet naar deze Mensenzoon, wie zich richt op en naar Hem, ontvangt eeuwig leven, het leven dat de Eeuwige geeft. Of, met de woorden van Paulus in Romeinen 8: die deelt in zijn verheerlijking.
Deze exegese is opgesteld door Jaap Goorhuis.