Menu

Basis

Een wildernis is het geworden…

Jeremia en klaagliederen in de nasleep van rampspoed

De bijbelboeken Jeremia en Klaagliederen kunnen allebei tot de literatuur van de Babylonische ballingschap gerekend worden, een periode uit de geschiedenis van het volk Israël die grote sporen heeft nagelaten in de literatuur en theologie. Beide bijbelboeken zijn volgens de traditie door de profeet Jeremia geschreven, maar hoe verhoudt dit zich tot bijbelwetenschappelijke inzichten? In deze bijdrage wordt een eerste blik geworpen op deze bijbelboeken en op hun onderlinge relatie. De onderlinge verschillen zullen worden besproken vanuit de gemeenschappelijkheid: Jeremia en Klaagliederen als literatuur in tijden van rampspoed.

Van Jeremia tot Jeremiade

De belegering en de vernietiging van Jeruzalem in 587 voor Christus, door het Babylonische leger, aangevoerd door koning Nebukadnessar, markeert het begin van de Babylonische ballingschap. Deze gebeurtenissen hebben sporen nagelaten in de literatuur die daarna werd geschreven. De boeken Jeremia en Klaagliederen zijn twee voorbeelden van bijbelboeken die tot de literatuur van de ballingschap gerekend kunnen worden. Het boek Jeremia verhaalt over het optreden van de gelijknamige profeet. Dit verhaal is gesitueerd ten tijde van de heerschappij van de koningen Sedekia en Jojakim en tijdens de hierop volgende verwoesting van Jeruzalem. Het boek Klaagliederen bevat een vijftal gedichten die naar aanleiding van de catastrofe voor de inwoners van Jeruzalem op schrift gesteld zijn. In de joodse en christelijke traditie wordt de profeet Jeremia als de auteur van de bijbelboeken Jeremia en I en II Koningen gezien, alsook van het boek Klaagliederen. De Septuagint en de Vulgaat – de Griekse respectievelijk de Latijnse vertaling van de Bijbel – noemen de profeet zelfs bij naam in de inleiding op het geschrift. In de Septuagint worden de klaagliederen vergezeld van de titel Threnoi Hieremiou. De Latijnse vertaling geeft Threni als titel, met als ondertitel id est lamentationes Jeremiae prophetae: klaagliederen van de profeet Jeremia. Volgens het tweede boek Kronieken had Jeremia ook al een klaaglied geschreven ter nagedachtenis aan koning Josia (2 Kronieken 35,25). Het vermeende auteurschap van Klaagliederen heeft geleid tot twee verwijzingen naar Jeremia in de Nederlandse taal. Zo wordt een treurzang of lange aanklacht ook wel een ‘jeremiade’ genoemd en is voor de activiteit van het klagen en het uiting geven aan treurnis het woord ‘jeremiëren’ in gebruik genomen.

Het is echter niet waarschijnlijk dat de vijf gedichten uit Klaagliederen werkelijk afkomstig zijn van de hand van de profeet Jeremia. Voor dat scenario zijn de literaire verschillen tussen de gedichten onderling te groot. Wel wordt het ontstaan van de gedichten in de periode vlak na de historische val van Jeruzalem gesitueerd. Ook wat betreft het bijbelboek Jeremia is de situatie complexer dan in de traditie voorgesteld. Traditioneel wordt aan één van Jeremia’s leerlingen, Baruch ben Neria, een belangrijke rol toegeschreven in de totstandkoming van de geschriften. Hij zou daarbij geassisteerd hebben. Tegenwoordig bestaat er echter consensus dat het boek Jeremia geredigeerd is door de samenstellers van het bijbelboek Deuteronomium. De hoge mate van gelijkenis in taalgebruik speelt draagt bij aan dit vermoeden. Welke rol de profeet Jeremia hierin zelf had, mocht hij werkelijk bestaan hebben, is daarbij niet duidelijk.

Aan het uiting geven van treurnis is het woord ‘jeremiëren’ in gebruik genomen

Klaagzangen als uiting van rouw

De directe nasleep van de catastrofe in de zesde eeuw voor Christus resulteerde niet alleen in nieuwe geschriften, maar ook in het ontstaan van verschillende soorten literatuur. Met name psalmen en klaagzangen zijn voorbeelden van geschriften waarin in de eerste plaats uiting wordt gegeven aan rouw en verdriet, van waaruit ruimte ontstaat voor hoop op een betere toekomst.

‘Ach, hoe eenzaam zit zij neer, de eens zo levendige stad’. Dit begin van het boek Klaagliederen, dat ook tot dergelijke literatuur gerekend kan worden, laat in het eerste vers duidelijk zien hoe centraal rouw staat. In de klaagzangen dringt het door op alle mogelijke niveaus: de ineenstorting van de fysieke omgeving is onlosmakelijk verbonden met hoe de wereld in gevoelsmatige en spirituele zin wordt ervaren.

De impact van de gebeurtenissen kan vergeleken worden met de ervaring van het overlijden van een dierbare. Een dergelijke vergelijking laat zien dat het verlies niet alleen ingrijpt op verschillende dimensies van het leven, maar dat het tegelijkertijd een proces is dat verschillende stadia bevat: van schok tot ongeloof, van woede tot acceptatie. Hoe hieraan uiting werd gegeven, is tegenwoordig anders dan in de premoderne tijd. Huidige uitingen van rouw in rouwrituelen benadrukken in de eerste plaats het leed dat gevoeld wordt door het verlies van een persoonlijke relatie. In de premoderne tijd daarentegen werd vooral de nadruk gelegd op geritualiseerde en performatieve aspecten van rouw. Gemeenschappen ontwikkelden daarvoor series rouwrituelen. Dit fenomeen is ook bekend uit andere regio’s in het oude Nabije Oosten. Zo lijkt het boek Klaagliederen wat betreft taal, toon en thema’s op Sumerische en Mesopotamische bronnen waarin om de verwoesting van een stad of tempel werd getreurd. Klaagzangen komen bovendien voor in Ugaritische literatuur, maar ook de Hebreeuwse Bijbel zelf kent een lange traditie van rouwen. Voorbeelden hiervan zijn te vinden in Rechters 20,26 en 1 Samuël 31.

De uitvoering van dergelijke rouwrituelen staat in nauw verband met de liturgie als plaats waar de gemeenschap een stem aan wanhoop gaf. In het oude Nabije Oosten kwam vaker voor dat na de verwoesting van een stad of tempel verering werd voortgezet. Voorbeelden hiervan zijn de tempel van de maangod in Babylon en de tempel van de joden in Elefantine. Een vergelijkbare georganiseerde cultus kan hebben bijgedragen aan de Jahwistische verering door de mensen die na 587 in Juda bleven. De klaagzangen kunnen zodoende worden verstaan in de context van vastgestelde riten als in liturgische context; het volk dat getuige was van de verwoesting van Jeruzalem en de oorlogsgebeurtenissen gaf uiting aan collectief verlies. De klaagzangen hadden daarmee mogelijk een rol in de liturgie na de verwoesting van Jeruzalem.

Profetie als oproep tot inzicht

Waar de klaagzangen en een aantal van de psalmen in de eerste plaats uiting geven aan verlies van de gemeenschap, is een ander aspect van deze literatuur de rol van herinnering. Beide elementen reflecteren het zoeken naar een hoopvolle boodschap over een toekomst waarin herstel mogelijk is. De profetieën van Jeremia – en ook die van Ezechiël – houden hiermee nauw verband. Sommige literatuur bevat alleen kleine en voorzichtige verwijzingen naar een toekomst waarin herstel mogelijk is. In de profetische literatuur staat herstel echter veel centraler; de profeten Jeremia en Ezechiël geven zelfs redenen om te geloven in een toekomst voorbij de rampspoed. Het boek Jeremia hoort, evenals Jesaja en Ezechiël, tot de zogenoemde klassieke profeten. Voor de klassieke profeten geldt dat de literatuur die is overgeleverd de naam van deze profeten draagt. In algemene zin bevatten deze boeken orakels die worden toegeschreven aan de betreffende profetische figuur, samen met beschrijvingen van zijn leven. Meer specifiek kenmerkt het boek Jeremia zich door een complexe structuur, waarin veel verschillende zaken met elkaar verweven zijn. Een basale indeling van Jeremia is die tussen hoofdstukken 1–25 en 26–52. Het eerste deel bestaat voornamelijk uit poëzie over oordeel, het tweede deel bevat vooral proza over hoop op herstel. Toch bevat het eerste deel eveneens proza en hoop op herstel, terwijl het tweede deel ook uit poëzie en oordeel bestaat. Ondanks deze verwevenheid van thema’s heeft het boek een coherente boodschap. De profeet kondigt oordeel en onheil aan voor Juda én hij geeft redenen om te vertrouwen op een hoopvolle toekomst.

Verschillende beelden worden gebruikt om de boodschap over te brengen. Zo houdt Jeremia een spiegel voor om de mensen tot inzicht te laten komen over de uiteindelijke consequenties van hun gedrag. Hij vergelijkt het volk daartoe met een trouweloze echtgenoot. Niet alleen aan Juda en Israël worden noodlottige gebeurtenissen voorgehouden, maar ook de omringende volken, zoals Moab, Ammon en Babel. Aan de andere kant is er ook ruimte voor bekering en redding en voor woorden van troost. Andere schrijvers hebben in verschillende tijden en omstandigheden verder gewerkt aan de boodschap van Jeremia, zowel in de tekst die tot het bijbelboek Jeremia geworden is, als in andere, latere teksten. Hierdoor is een rijke verzameling van Jeremiatradities ontstaan. In latere tijden toont Jeremia zich hiermee als een gezaghebbende profeet, waaruit niet alleen waardering spreekt voor zijn rol als bemiddelaar tussen God en mens, maar ook voor de actualiteit van zijn woorden.

De gemeenschappelijke rol van klagen

Ondanks de duidelijke verschillen tussen Jeremia en Klaagliederen wat het soort literatuur betreft, zijn er ook overeenkomsten. Het klagen is zo’n gemeenschappelijk thema. In beide boeken is het een uiting van het niet willen of kunnen accepteren van de huidige situatie. Opvallend is daarbij de mate waarin verschillende stemmen met elkaar interacteren. Tegelijkertijd wordt er op verschillende manieren invulling gegeven aan het klagen, iets dat mogelijk samenhangt met de aard van het tekstgenre. De klaagzangen, zoals overgeleverd in Klaagliederen, gaan in de eerste plaats over rouw en over collectief verlies, niet enkel om individueel verdriet. Rouwen werd in de premoderne tijd nooit als een individuele handeling voorgesteld. De gemeenschap rouwde samen, in formeel gebed, tot het goddelijke. Toch worden de twee dimensies van het collectief en de persoonlijke, individuele realiteit wel met elkaar verbonden door middel van de metaforen en de symboliek van het boek. Zo wordt in Klaagliederen 1 de impact van oorlog en verwoesting gerepresenteerd door het beeld van de geïsoleerde en bedroefde vrouw.

Een weduwe is ze geworden,
zij die groot was onder de volken,
de vorstin van de gewesten
is tot slavernij vervallen.

Het voorkomen van verschillende en soms conflicterende stemmen in Klaagliederen draagt bij aan de diversiteit die wordt getoond in de ervaringen van de rampspoed. In de Klaagliederen blijft een reactie van God zelf echter uit. Het is de mens die uiting geeft aan rouw, die zoekt naar de uitleg voor het lijden, en die toekomstige mogelijkheden overdenkt.

Het boek Jeremia bevat, evenals Klaagliederen, gedeelten die het karakter hebben van een klaagzang. Deze passages belichten echter een andere kant van de situatie. Waar de klaagzangen in Klaagliederen stem geven aan het volk, geven de klaagzangen in Jeremia in de eerste plaats stem aan de oproep van de profeet Jeremia zelf, als ook aan de stem van God, die hij vertolkt. De klaagzangen in Jeremia hebben daarmee een functie ten aanzien van Jeremia’s rol als profeet om Israël door grote historische veranderingen te leiden. Evenals in Klaagliederen zien we hier diverse stemmen met elkaar interacteren. De sprekers belichamen verschillende en soms zelfs conflicterende perspectieven aangaande de relatie tussen God en zijn volk. De klaagzang functioneert hierin als een thematische lijn waarin de verschillende stemmen worden samengebracht. Een prachtig voorbeeld dat de complexiteit hiervan laat zien vinden we in Jeremia 12,1-13. Deze passage bestaat uit twee klaagzangen die naast elkaar zijn geplaatst: een profetische klaagzang in Jeremia 12,1-6 en een goddelijke klaagzang in Jeremia 12,7-13. De klaagzang van God vormt als het ware een antwoord op de klaagzang van Jeremia.

De treurende aarde: verlies van verbinding

In Jeremia 12,1-13 worden profetische en goddelijke klaagzangen met elkaar verbonden door middel van het beeld van de treurende aarde. In dit beeld komt de interactie van de verschillende stemmen van God, profeet en mensen samen. Deze sterke beeldspraak laat zien hoezeer het rouwen, dat zo prominent aanwezig is in Klaagliederen en Jeremia, in de eerste plaats uiting geeft aan de ervaring van een verlies van verbinding in tijden van chaos.

Hoe lang nog zal de aarde treuren,
zullen gras en bloemen verdorren?
Het vee en de vogels komen om
door de wandaden van haar bewoners,
die denken: Hij voorziet niet
hoe ons einde zal zijn.
(Jeremia 12,4)

Bovenstaand fragment is onderdeel van de profetische klaagzang. Het werkwoord aval, dat ‘rouwen’ of ‘treuren’ betekent en in de eerste plaats gebruikt wordt om het rouwen van mensen mee uit te drukken, krijgt in deze passage in de context van de aarde, de betekenis van fysieke uitputting. Het woord wordt gebruikt in de context van ‘verdorren’ en ‘verdrogen’, javash. Bovendien wordt het treuren in de context van Jeremia’s profetieën in verband gebracht met het gedrag van de mensen. Het treuren van de aarde wordt gecontrasteerd met de zekerheid van degenen die van God zeggen: ‘Hij ziet ons einde niet.’

In Jeremia 12,11 komt het beeld van de treurende aarde terug als onderdeel van de klaagzang van God. Als het ware reflecteert het beeld de pijn van God:

Hij is een wildernis geworden,
dor en verlaten ligt hij erbij.
Heel het land is verwilderd,
want niemand bekommert zich erom.

Opnieuw wordt het verdorde land, de wildernis, naast het gebrek aan herkenning bij de mens geplaatst. De mensen klagen niet, maar zij doen ook geen boete. Zo vormt het treuren van de aarde in de profetische klaagzang een echo van het treuren van de profeet, terwijl het in de klaagzang van God een parallel vormt met Gods treuren. Tegelijkertijd wordt in de personificatie van de aarde de mens ook opgeroepen: als collectief omvat en representeert de aarde eveneens de mensen die het bewonen. Hoe de aarde zich manifesteert houdt is het gevolg van de plaats die de mens zelf inneemt. Het beeld van de treurende aarde drukt daarmee de onderlinge verbondenheid van alles uit. Waar de tijd vóór de ballingschap wordt gekenmerkt door onverschilligheid en onwetendheid, zien we het besef van de verloren relatie na de verwoestende gebeurtenissen terug in Klaagliederen. Het beeld van de weduwe sluit hierbij aan. Het laat zien dat het rouwen door de mens in de eerste plaats een uiting is van chaos, verlies en gebrokenheid. De ervaring van de ballingschap heeft daarmee betrekking op een existentiële conditie die vraagt om herstel.

Mogelijk zien we hier hoe de verschillende vormen van beeldspraak die met het concept ‘ballingschap’ worden verbonden een eerste aanzet zijn tot het verstaan ervan voorbij de historische gebeurtenissen, waarbij ook het begrip ‘ballingschap’ zelf een existentiële conditie gaat aanduiden. Ook herstel is zo te verstaan in collectieve zin, als het zich opnieuw leren verhouden van de mensen tot de wereld om hen heen.

Bernice Brijan is docent Bijbels Hebreeuws en PhD-student aan de School of Catholic Theology van Tilburg University.

Literatuur

• K.M. Hayes, “When None Repents, Earth Laments: The Chorus of Lament in Jeremiah and Joel,” in Seeking the Favor of God, red M.J. Boda, D.K. Falk, en R.A. Werline (Vol. 1; EJL 21; Atlanta: SBL, 2006), 119-143.

• J. Middlemas, The Templeless Age: An Introduction to the History, Literature, and Theology of the “Exile” (Louisville, Kentucky: WJK, 2007).

• K.M. O’Connor, Lamentations & The Tears of the World (Maryknoll, New York, 2002).

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken