Een wonder met inhoud
![Bijbelwetenschappen [2;1]](https://www.theologie.nl/wp-content/uploads/2021/10/Bijbelwetenschappen-21-1140x570.png)
Bij Joël 3,1-5, Handelingen 2,1-11 en Johannes 20,19-23
De lezingen voor Pinksteren uit de profeet Joël en uit Handelingen sluiten nauw op elkaar aan en verbinden de gave van de Geest met het bijeenbrengen van de vele volkeren in één godsvolk. De evangelielezing legt een ander accent en concentreert zich op de relatie tussen de gave van de Geest, de vrede die de Opgestane geeft, de zending van de discipelen, en het verlossen van zonden, waartoe de ontvangst van de Geest in staat stelt.
Deze thema’s brengen aan het einde van het Johannesevangelie op een geconcentreerde manier nog een aantal belangrijke begrippen uit het gehele evangelie voor het voetlicht. De gave van de Geest is in dit evangelie, net zoals in de Handelingen van de Apostelen, een uitvloeisel van de verrijzenis – Pinksteren is ook de afsluiting van de Paastijd – en geeft de verrijzenis een dieper reliëf; het is overduidelijk meer dan ‘alleen’ een wonder.
Vrede – niet die van de ‘wereld’
De vredegroet waarmee Jezus begint en die Hij tot twee keer toe uitspreekt (Johannes 20,19.21), is enerzijds een ‘gewone’ Joodse groet; anderzijds roept hij een eerdere uitspraak van Jezus in herinnering. Deze zet Jezus’ vredegroet op scherp, namelijk: ‘Vrede laat Ik jullie na, mijn eigen vrede geef Ik jullie, een andere dan de wereld te bieden heeft’ (Johannes 14,27). Jezus plaatst zijn vrede, sjalom, hier in contrast met andere vormen van vrede – bijvoorbeeld de vrede van de orde en eenheid van het Romeinse Rijk (pax Romana), ter wille waarvan Hijzelf gekruisigd werd. Zo specifiek is Jezus noch in hoofdstuk 14 noch in hoofdstuk 20; wel verwijst Hij naar de vrede van de ‘wereld’ (14,27), het johanneïsche begrip voor alles wat zich op een godsvijandige manier opstelt. Zo laat Hij ruimte voor een contrast met contemporaine onderdrukkende vormen van recht en orde, de pax Americana bijvoorbeeld, of de pax IS.
Dat er een verband is tussen de vrede die Jezus wenst en dat wat de wereld biedt, ligt ook voor de hand omdat Hij tussen zijn twee vredewensen (20,19.21) zijn handen en zijn zijde toont. Deze laten niet alleen de leerlingen zich verheugen (20,20), maar herinneren er ook aan dat de Verrezene de Gekruisigde is – en dus dat zijn vrede niet die van de ‘wereld’ is.
De zending van de leerlingen
Terwijl Jezus’ wensen van zíjn ‘vrede’ aan de leerlingen al een verband leggen tussen Hemzelf en de leerlingen, versterkt zijn tweede uitspraak dit nog: ‘Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook jullie’ (20,21). Dit zegt niet alleen iets over de relatie tussen Jezus en de Vader, maar vooral ook over de analogie tussen Jezus en zijn discipelen. Ook deze zending zet deze lezing – en daarmee het Pinksterfeest – op scherp: de zending van Jezus openbaart God, en maakt het conflict tussen God en de ‘wereld’ zichtbaar, als ook het oordeel van God over de wereld (zie met name Johannes 17). Deze beweging zet zich voort in de discipelen en dus in de gemeente: ook hun en haar zending maakt God blijkbaar openbaar en is een vorm van oordeel over de ‘wereld’. De zending van de leerlingen is zo een missionaire notie met bijzondere diepgang: de gezondene maakt door zijn (of haar) relatie tot God deze God openbaar en maakt tegelijkertijd het twijfelachtige karakter van de ‘wereld’ zichtbaar.
De gave van de Geest
Op de zending volgt de gave van de Geest (20,22), zoals Jezus die eerder in het evangelie ontving (1,32-33), die de leerlingen nog nauwer met de Verrezene verbindt. Naast dezelfde zending krijgen ze nu ook de Geest die Hem bezielde. Het ontvangen van de Geest is nauw verbonden met het ontvangen van leven – ook al omdat Jezus in een raadselachtig vers (19,30) aan het kruis de geest ‘weggeeft’. Tegelijkertijd is in het Johannesevangelie de Geest de paraklètos (vertrooster, advocaat) die de leerlingen in de waarheid zal leiden en hun getuigenis, op grond van hun zending, zal inspireren.
De vergeving van zonden
Het laatste element dat Jezus noemt, de vergeving van zonden (20,23), heeft in de loop van de geschiedenis veel betekenis gekregen in de context van binnenkerkelijke vergeving (biecht etc.). De reden dat de opmerking hierover in deze verrijzenisperikoop voorkomt, is echter belangrijker voor het verstaan ervan dan de latere receptie. Omdat zonde in het Johannesevangelie (en elders) dat is wat de ‘wereld’ kenmerkt en dus van God scheidt, ligt het voor de hand dat de gave van de Geest, verbonden met Gods vrede en door de Verrezene, de macht van de zonde doorbreekt en de gelovige zelfs macht over de zonde geeft.
Gemeenschap met de Verrezene
In deze heel compacte perikoop komen allerlei lijnen uit het Johannesevangelie van vóór Jezus’ dood nu na zijn verrijzenis samen, en worden eigenschappen van zijn optreden als het ware overgedragen aan de leerlingen. Dit kan verstaan worden als het verlenen van autoriteit aan de leerlingen (zeker gezien 20,23, zondenvergeving), maar het ligt meer voor de hand om het te zien als manier om uit te drukken dat Jezus’ leerlingen in het nieuwe leven van zijn verrijzenis delen. Ze vormen een Schicksalsgemeinschaft met Jezus: ze hebben deel aan dezelfde vrede, dezelfde zending, dezelfde Geest, dezelfde macht over de zonde, en daarom aan hetzelfde leven.
Deze samenhangen leiden tot vragen naar de eigen gemeente toe: in welke mate is zo’n gemeenschap met Jezus ervaarbaar? Wat betekent macht over de zonde nu? Welke vormen van vrede bestaan er in onze wereld – en hoe verhouden die zich tot de vrede van Jezus? Wat betekent het voor de zending van christenen (en de kerk) om gezonden te zijn net zoals Jezus door de Vader gezonden wordt? Johannes 20,19-23 verdiept zo de betekenis van de verrijzenis – en daagt de gemeente uit.
Bij Joël 3:1-5, Handelingen 2:1-11 en Johannes 20:19-23