Elia krijgt hulp van God
Bij 1 Koningen 19,1-21
Het is mooi dat dit hoofdstuk nu eens in zijn geheel staat ingeroosterd. Elk derde jaar staat het middengedeelte (met de verschijning van de Eeuwige aan Elia) ingeroosterd voor de tweede zondag in de Veertigdagentijd, en eveneens om de drie jaar staan de laatste drie verzen geroosterd voor de tweede zondag van de zomer. Enkele van de hier volgende observaties zijn alleen mogelijk als we het gehele hoofdstuk in beschouwing nemen.
Er is een zekere analogie met het verhaal van Mozes. Beiden moeten vluchten vanwege dreigende vergelding, nadat ze zelf ‘tegenstanders’ hebben gedood. Ze hebben, als je het zo kunt zeggen, vuile handen gemaakt voor de goede zaak; ze zijn hun onschuld kwijt. Beiden worden zwervers met bloed aan hun handen, maar met wie de Eeuwige intensief in gesprek zal gaan – tot op zekere hoogte zelfs lotgenoten van Kaïn. Beiden komen bij een struik terecht waar de Bode van de Eeuwige aan hen verschijnt, al zijn de aanduidingen daarvan in het Hebreeuws verschillend: senèh (Ex. 3.2) en rotèm (1 Kon. 19,4).
Elia en Mozes: spiegelpersonages
Dan is er het getal veertig als maat voor hun reizen. Beiden komen bij de Horeb, waar de Eeuwige zich uitdrukkelijk aan hen manifesteert: Mozes staat op de berg en wordt voor het langstrekken van JHWH in een rotsspleet gezet (Ex. 33,22), Elia daarentegen staat in een grot en komt voor het langstrekken van de Eeuwige naar buiten. Bij beiden is sprake van bedekking van het gezicht, maar ook hier gaat het omgekeerd: Mozes sluiert zich voortaan voor het volk, maar ontmoet de Eeuwige ongesluierd (Ex. 34,34); Elia bedekt het gelaat met zijn mantel als hij de Eeuwige tegemoet treedt. En net als Mozes krijgt Elia, nu hij tegen de grenzen van zijn kracht en moed is aangelopen, verlof om een opvolger te roepen. 1 Koningen 19 lijkt zo wel een schets van Elia als spiegelpersonage van Mozes.
Elia en Elisa
Elia laat in Beërsjeva zijn jongen achter (19,3). Dat doet denken aan 2 Koningen 2, waar hij, aan het eind van zijn missie probeert ook Elisa in een bewoond oord achter te laten, tot driemaal toe. In beide gevallen gaat hij de woestijn in, weliswaar in verschillende richtingen, maar in beide gevallen volgt hij het spoor van Israël terug: in 1 Koningen 19 naar de Horeb, in 2 Koningen 2 naar de plek vanwaar Israël het Beloofde Land binnenkwam. In beide verhalen speelt de profetenmantel een rol: in 1 Koningen 19,19 krijgt Elisa hem toegeworpen en lijkt hij hem weer in te leveren; in 2 Koningen 2,13 valt de mantel Elisa toe. In 1 Koningen 19,13 bedekt Elia er zijn gelaat mee, in 2 Koningen 2,8.14 splijten Elia én Elisa er elk een keer de stroom van de Jordaan mee.
Een burnout
Het verhaal begint met boodschappers: Izebel zendt een ‘engel’ om Elia zijn dood aan te zeggen, en even later komt er tweemaal een ‘engel’ van de Eeuwige om Elia tot leven te roepen. Elia vlucht voor het doodsbericht, maar leven wil hij niet meer. Het negatieve bericht sorteert onmiddellijk effect, de positieve boodschap komt minder gemakkelijk door. Psychologisch zou je Elia een depressie kunnen toedichten of, letterlijk na het vuur uit de hemel van 1 Koningen 18, een burnout. Die diagnoses lijken geen zin te hebben binnen het verhaal, maar kunnen voor mensen die er vandaag mee te kampen hebben en hun naasten herkenning bieden.
Ruimte en stilte
Gods omgang met Elia heeft iets ontroerend-zorgzaams. De engel die hem spijzigt komt tweemaal, en daarna mag Elia zijn beklag ook tweemaal doen. Tweemaal klinkt de vraag ‘Waarom ben je hier?’ en het lange antwoord van Elia is beide keren woordelijk hetzelfde. Alleen de enscenering is verschillend, en we weten uit de praktijk hoeveel dat ertoe doet. De eerste keer komt de vraag terwijl Elia in zijn schulp zit, in de spelonk waar hij in is gekropen. Voor de herhaling van vraag en antwoord is hij naar buiten geroepen en treedt de Eeuwige hem, na een defilé van daverend natuurgeweld, met ruimte en stilte tegemoet. Zoals wij weleens iemand mee naar buiten nemen voor een wandeling en vragen: begin nog eens opnieuw, vertel je verhaal nog eens!
De godservaring relativeert en verruimt
Er is ook iets bijzonders met volgordes. Elia heeft tweemaal zijn beklag gedaan, telkens eindigend met de vaststelling dat hij als enige dienaar van God is overgebleven en dat ook hem nu de dood wacht. In het antwoord van de Eeuwige wordt hem allereerst aflossing beloofd: hij mag opvolgers gaan zalven, voor zijn tegenstanders en voor zichzelf, een complete nieuwe bezetting voor hetzelfde speelveld, een nieuwe cast. Pas na die toezegging komt als een milde tegenwerping de mededeling dat er nog zevenduizend medestanders zijn. Dat is niet zomaar een getal: er zijn er nog legio, het ritselt er nog van, je komt ze nog overal tegen! Daarmee besluit het antwoord, alsof Elia met een nieuwe, ruimere blik terug het leven in wordt gestuurd. De godservaring vernauwt zijn blik niet en verabsoluteert zijn overtuigingen niet: ze relativeert en verruimt.
Over de roeping van Elisa staan stukken in diverse afleveringen van dit blad, de laatste voor 1 maart van dit jaar.[1][noot 1] Wat me deze keer opviel, is dat de bitse manier waarop Elia zijn opvolger lijkt af te wijzen (19,20) wel enige gelijkenis vertoont met de manier waarop Jezus zijn moeder tegemoet treedt in het verhaal over de bruiloft te Kana: ‘Wat hebben Ik en jij met elkaar?’ In beide gevallen laat de ander zich niet afschrikken, maar bereidt zichzelf en de omgeving voor op wat komen gaat.