Epifanie en het ‘zendingsbevel’
Bij Matteüs 2,1-12 / Matteüs 2:1-12
Matteüs 2,1-12 wordt vanouds gelezen op het feest van Epifanie, de verschijning onzes Heren. In veel kerst-medleys worden de wijzen in één adem genoemd met de herders. De kerk heeft anders besloten en houdt de verhalen uiteen. Met Kerst komt God op aarde, met Epifanie komt Hij ter wereld. De einden der aarde komen om te beginnen bij Hem op bezoek.
Het evangelie van Matteüs eindigt met het ‘zendingsbevel’, The Great Commission: ‘Gaat dan henen, onderwijst al de volken…’ (Statenvertaling). Modernere vertalingen zeggen: ‘Maak alle volken tot mijn leerlingen.’ Je begrijpt, daar zijn inspanningen aan verbonden. De mensen moeten bereikt worden met de Boodschap. Evangelicaal-activistisch opgevat of vrijzinniger: we hebben een boodschap voor de wereld en zijn daarom voortdurend missionair bezig. Zijn we als kerk zichtbaar genoeg in de wereld? Aantrekkelijk genoeg? Het Zendingsbefehl is een hete adem in onze nek, vooral wanneer onderwijzen en dopen niet genoeg is en er leerlingen gemaakt moeten worden.
Opeens staan ze er: magoi
Ik geloof niet dat de slotwoorden van Matteüs zo benauwend bedoeld zijn als in de mond van beleidsplanschrijvers en andere opjuttici. Al was het maar vanwege het schitterende verhaal aan het begin van het evangelie. De einden der aarde zíjn al bereikt, sterker: ze zijn al op audiëntie geweest, nog voor er een visser tot apostel verheven werd!
De astrologische en -nomische details moeten we maar laten voor wat ze zijn. Noordmans zegt in zijn kostelijke meditatie[1]: ‘Dat wij alles ook zoo precies willen weten! Zouden wij soms niet te droog en te nuchter zijn om sommige bladzijden van den Bijbel goed te lezen?’ Of dit waargebeurd is, doet niet ter zake. Wel, of dit waarlijk gebeurt. Wat dan? Dat mensen Christus vinden, of nee: dat Christus mensen aantrekt, ongeacht hun klaarblijkelijke onbereikbaarheid. Opeens staan ze er: magoi vanuit de geestelijke verte. Geen woord van uitleg over hoe en wat. Je zou weleens willen weten: was er een profetie aangaande Bileam uitgelekt (Num. 24)? Welke occulte geschriften uit die tijd duiden op de geboorte van een Messias? Geen woord erover.
Onze ploeterende kerk doet moeite doet om nog wat ‘mensen te trekken’. We doen ons best om aansprekende activiteiten te bedenken. Met gratis koffie, om niemand af te schrikken. De vangst is mager, hoe vaak we het ook over een andere boeg gooien. Straks kunnen we de tent sluiten, moet het licht uit. En waarom is dat erg? Omdat de mensen dan het evangelie niet meer horen, zeggen we plichtmatig. Iets in mij vertrouwt dat niet en zegt dat veel van onze missionaire activiteit ingegeven is door de wens tot zelfbehoud. We willen domweg de weg van het zaad niet gaan, ook niet als kerk. Onze gezichten staan ijverig en ernstig. Maar God nemen we niet ernstig.
Het Kind dat trekt
Opeens staan ze daar, klaarblijkelijk niet geholpen door sites, cursussen of laagdrempelige diensten. Of wie weet wél geholpen, maar volkomen buiten onze regie om. Ze doen wel een kerk aan, en die levert ook een passende bijbeltekst, maar dat is hun eindpunt niet. Hun eindpunt is het Kind, dat op een mysterieuze manier ook hun beginpunt is. Wat Johannes zegt over het kruis, is hier waar over de kribbe: ‘Ik zal hen allen tot Mij trekken’ (12,32). Noordmans: ‘God heeft sommige regelrechte methoden, die de onze niet kunnen zijn. Laten wij daarvan nog veel goeds verwachten, wanneer wij een gevoel hebben, dat we bezig zijn de zee leeg te scheppen. Gods familie is groot. Hij is de Vader, Die in de hemelen is.’
Ik moet bij dit verhaal altijd aan Abraham denken, ons aller vader. Hij werd ook out of the blue geroepen. Kwam ook uit het Oosten, uit de cultuur van de lotsbeschikkingen, vastgelegd in het gesternte. Alles ligt vast, niets is een wonder. Ongeveer zoals bij ons de wetenschap functioneert, die zielig-parmantige slavin van de macht. Abraham had mazzel, mazzel tov: een goed gesternte. Daaraan mocht hij de belofte aflezen: zó zal uw zaad zijn. Dezelfde sterren spraken een andere taal. Het zag er niet zo unheimisch meer uit. Het werd een gezellige, drukbevolkte boel daar aan de hemel.
Zeer grote vreugde
Maar hoe nu, moeten we er maar op vertrouwen dat God zijn mensen wel weet aan te trekken (Matteüs 2), of moeten we ze proberen te bereiken (Matteüs 28)? Het is een vals dilemma: Matteüs 28 veronderstelt Matteüs 2. Omdat Christus zijn aantrekkingskracht heeft, mogen we goedsmoeds op pad gaan. Niet om leerlingen of bekeerlingen te maken. Dat ligt nu net, goddank, buiten ons bereik. Maar, vertrouwend dat Christus mensen weet aan te trekken, heeft het toch zin om te onderwijzen en dopen.
Trouwens, waarom zouden wij het subject zijn in dit gebeuren? Waarom trekken we de woorden van Matteüs 28 naar ons toe? Ze zijn tot de joodse apostelen gericht. Daar op die berg wordt over ons bekokstoofd. Wij heidenen zullen worden onderwezen, worden gedoopt. Wij worden getrokken uit het duister tot het wonderbaar licht. Je begrijpt het zelf niet. Keer op keer loop je vast, soms zelfs in de Schrift, als informatiebron van Herodes. Je weet niet meer waarvoor je uit je zekerheden vertrokken was. Maar dan verschijnt de reizende ster weer. ‘En zij verheugden zich met zeer grote vreugde’ (2,10). Het is een blijdschap, vermenigvuldigd door de opluchting. Je ontsnapt weer aan het determinisme, het gesloten systeem, het machtsbereik van Herodes. Je komt uit bij Hem die Almachtig is; die boven alle machten uit en onder alle machten door zijn liefde weet te verwezenlijken. Wie weet, hoeveel mensen die reis ook maken. Dat kun je niet in kaart brengen. Christus weet het.