Epifanie: hopen op heerlijkheid
Bij Jesaja 62:1-5 en Johannes (1:29-)2:1-11
Wanneer de Eeuwige verschijnt, zal Jeruzalem, nu nog een verstoten en kinderloze vrouw zonder perspectief, worden verheven tot zijn geliefde echtgenote en moeder van talrijke kinderen. Aldus het rotsvaste vertrouwen van Trito-Jesaja. En Johannes vertelt een wonderverhaal met het oog op het geloof in Jezus’ majesteit.
‘Verlatene’ werd zij genoemd. Want verlaten was zij. Wie was er het eerst met deze naam gekomen? Anderen waarschijnlijk. Er werd gepraat over haar. ‘Heb je al gehoord wat met haar…’ Heb je het ongeluk, dan krijg je de spot erbij. Haar situatie verving haar naam. De ‘verlatene’, dat was genoeg. Iedereen wist dan over wie je het had.
Of had ze zichzelf die naam gegeven? Omdat dit de enige manier was waarop ze nog tegen zichzelf kon aankijken? Omdat ze geen andere benadering van haar eigen identiteit meer kon vinden? Omdat het verlaten zijn alles, maar dan ook alles domineerde en de gedachte aan elk ander aspect van haar bestaan in de kiem smoorde? Omdat het verlaten zijn een gevangenis was geworden waaruit ze zichzelf al lang niet meer kon bevrijden? Omdat ze zichzelf uiteindelijk had opgegeven?
Morgenglans der eeuwigheid
Redding kan dan alleen van buiten komen. Niemand dan de redder zelf kan het oude imago veranderen, kan een nieuwe status verlenen. De nieuwe naam is geen roddelpraat meer over je, maar een koosnaam waarmee je vol waardering en genegenheid wordt aangesproken. ‘Mijn vreugde’, ‘mijn plezier’, ‘mijn lust’ (62:4). Opeens ben jij degene die een ander blij maakt, jij die toch niet meer was dan de ‘verlatene’.
En ondertussen, terwijl de verlatene nog in louter donker gehuld is, terwijl er wijd en zijd geen teken is van Gods aanwezigheid in haar leven, zijn er profeten nodig. Profeten die onverstoorbaar geloven dat het verlaten zijn niet het laatste is en die hierover niet willen zwijgen. Tot aan de dageraad en het felle licht van de ochtendzon. Hetzij voor een stad, hetzij voor een individu, hetzij voor de geschiedenis van deze wereld.
‘Hij toonde zo zijn grootheid’
Je kunt het verhaal van de bruiloft in Kana (Johannes 2:1-11) lezen als een verhaal over een Jezus die aan het slagen van een bruiloftsfeest bijdraagt. Je krijgt dan een meelevende, empathische Jezus, die belang hecht aan de vreugden van zijn medemensen. En met deze lezing is ook niets mis. Maar voor Johannes betekent het verhaal meer. Telkens weer geeft hij hints die op een andere laag wijzen. Zo licht hij zijn lezers expliciet in over het ‘genre’ van dit verhaal – en daarmee over de functie binnen zijn theologie. Het gaat niet (alleen) om een of ander wonder waarin de macht van God naar voren komt. Het is een sèmeion, een teken, een wonder met verwijskarakter. Zo noemt alleen Johannes de wonderverhalen die hij in zijn evangelie opneemt, en wel met opvallende regelmaat. De johanneïsche sèmeia-wonderen geven uitsluitsel over wie Jezus werkelijk is. Althans voor degenen die deze sèmeia op de johanneïsch juiste manier begrijpen, wat lang niet bij iedereen in het evangelie het geval is. Volgens Johannes toont Jezus met het veranderen van water in wijn zijn majesteit (2:11). En deze gaat een graag geziene bijdrage aan de wijnvoorraad op een bruiloft te boven.
Competitie en overtroeven
Wie staat niet stil bij de rare opmerking van de ceremonie-meester over de kwaliteit van de het laatst geschonken wijn (2:10)? Een opmerking gericht aan de bruidegom, wiens reactie hierop niet wordt verteld. Hoe had hij ook moeten reageren? Het is niet nodig om op zoek te gaan naar de gebruiken in verband met de volgorde van goede en mindere wijnen op feesten van die tijd. Want deze opmerking is een hint voor de lezer. Hij moet begrijpen dat het hier om iets nieuws gaat dat beter is dan het oude. En het oude is in dit geval: het water voor het reinigingsritueel. Jezus brengt iets wat de reinigingsrituelen te boven gaat. Aldus de interpretatie van Johannes. Maar reeds voor de bewerking door Johannes werd het verhaal van de bruiloft in Kana misschien in een kader van competitie verteld. Want men weet dat de cultus van de wijngod Dionysos in de steden van Palestina veel aanhangers kende. De geboorteplaats van Dionysos zou in Palestina zijn geweest en munten uit die streek tonen zijn beeltenis. In Sepphoris, ongeveer acht kilometer van Kana, werd een Dionysosmozaïek uit de derde eeuw gevonden, maar de cultus was er met grote waarschijnlijkheid al eerder. En over Dionysos werd juist verteld dat hij water in wijn veranderde. Tegen deze achtergrond is het verhaal van de bruiloft te Kana een verhaal van competitie of concurrentie: wat Dionysos kan, kan Jezus ook.
Meer dan overtroeven
Rest de vraag welke plek deze theologische erfenis van concurrentie en overtroeven vandaag moet krijgen. En misschien helpt hier het eigenlijke doel van de johanneïsche verwijzing. Want de majesteit die Jezus volgens Johannes met dit wonder toont, put zich niet uit in louter overtroeven. Dit leert een tweede vreemd aandoend element in onze perikoop: de korte dialoog tussen Jezus en zijn moeder. Met de woorden ‘Mijn tijd is nog niet gekomen’ weigert Jezus (aanvankelijk) haar verzoek om ingrijpen (2:4). Opmerkingen over het komen van de tijd van Jezus vindt men overal in het Johannesevangelie en steeds zijn zij een verwijzing naar Jezus’ lijden als de epifanie van zijn majesteit. Johannes wil dat het Kanaverhaal als vooraankondiging van de uiteindelijke manifestatie van Jezus’ majesteit in zijn lijden wordt gelezen. En meer dan dat. Bruiloft en wijn roepen rechtstreeks de associatie op met de messiaanse tijd, die vaak als bruiloft wordt beschreven en die zonder wijn ondenkbaar is. Met de wijn die Jezus brengt, kan het messiaanse feest doorgaan.