Erfgenamen en leiderschap
4e zondag van Pasen (Numeri 27,12-23, Psalm 100, Openbaring 7,9-17 en Johannes 10,22-30)

Erfgenaam zijn houdt ook een verantwoordelijkheid in: dat je recht doet aan de erflater, zijn erfenis niet te schande maakt. In de lezingen van vandaag komen we verschillende manieren tegen waarop op ‘erfenissen’ wordt gereageerd, met prachtige beelden van erfgenamen die het hebben gered uit een scala van verschrikkingen. En aan ons de vraag: Hoe gaan wij om met de erfenis van Jezus? Bij de overdracht van leiderschap wordt de erfenis van de voorganger meestal aanvaard, als deze een goede leider is geweest.
Jozua, erfgenaam en opvolger van Mozes
De kwestie dat het erfrecht voor een ander dan de oudste zoon en zelfs voor dochters kan gelden (Num. 27,1-11) dient als voorbereiding op de overdracht van het leiderschap van Mozes aan een ander dan een van zijn eigen zoons. Mozes gaat sterven, en vanaf een bergtop mag hij het land zien waar nu een ander het volk zal binnenleiden. Is het een straf omdat hij en zijn broer Aäron bij een bepaalde gelegenheid niet voldoende op de Eeuwige vertrouwden (27,14; vgl. 20,12)? Maar al zou Mozes misschien liever een zoon als opvolger hebben gezien, hij stelt het belang van het volk voorop. En Jozua is het waard (Ex. 33,11). De overdracht van het leiderschap vindt plaats ten overstaan van het hele volk en de priester Eleazar, die een belangrijke functie krijgt bij grote beslissingen. Bij de handoplegging legt Mozes Jozua niet één hand op, zoals hem was opgedragen, maar beide handen. Mozes bevestigt zijn opvolger ruimhartig.
Een blijde reactie
Het volk reageert met een danklied tot de Eeuwige als de enige goede herder van zijn volk. En de psalmist omschrijft die goedheid als ‘liefde en trouw’ (Hebr.: chèsèd we ’emet – Ps. 100,5), centrale begrippen in het jodendom, als oprechte betrokkenheid bij de ander, die ondanks verschillen mens is zoals ik. De Eeuwige liefhebben en de naaste als jezelf. Dat lied blijft klinken en resoneert na in het laatste bijbelboek.
Dramatisch en hoopvol intermezzo
In Openbaring 6-9 worden er bij het verbreken van een van de zeven zegels van een boekrol steeds rampen ontketend. Zeven, het getal van compleetheid, wordt vaak gebruikt in dit boek. Het verbreken van de zegels wordt toevertrouwd aan het Lam dat staat voor Gods troon (5,5-7). Nu, na het verbreken van het zesde zegel, valt alles even stil. In 6,17 wordt de vraag gesteld: ‘Wie houdt zich staande?’ Het antwoord luidt: ‘Alleen degenen die het merkteken (stempel, Gr.: sfragis) van de Eeuwige dragen’ (7,3). De eerste drager van zo’n beschermend merkteken was Kaïn (Gen. 4,15).
Nu worden eerst alle stammen van Israël genoemd in aantallen die totaliteit en universaliteit uitdrukken: de volheid van een nieuw Israël (Op. 7,6-8). Dit wordt weggelaten uit de lezing, maar mag er eigenlijk niet in ontbreken, want het vormt de basis van de universaliteit van de grote menigte die hierna komt. Uitverkorenen overal vandaan, uit alle volken (7,9), volgens de belofte van de Eeuwige aan Abraham (Gen. 17,4-6). Zij hebben grote verschrikkingen doorstaan, en de witte kleren en de palmtakken waarmee zij rond de troon staan, kwalificeren hen als overwinnaars. Het witwassen van de kleren in bloed lijkt een paradox, maar wijst op de reinigende werking van het navolgen van Jezus die zijn kudde voorgaat als het Lam, waardoor zonden worden weggenomen (Joh. 1,29). Met zeven lofprijzingen getuigen alle engelen dat de uiteindelijke zege te danken is aan de Eeuwige, die leven geeft (Op. 7,11-12).
Goed leiderschap geeft goede erfgenamen
Voorafgaand aan de Johanneslezing presenteert Jezus zich als de goede herder, wat verdeeldheid zaaide onder zijn geloofsgenoten. En die suddert door, zoals blijkt. Het verwarrende in het Evangelie van Johannes, die zelf joods is en schrijft dat ‘de redding immers van de joden komt’ (4,22), is zijn aanduiding van tegenstanders van Jezus als de ‘J/joden’ (Gr.: Ioudaioi). Dat heeft ertoe geleid dat het Evangelie gezien werd als antisemitisch en als aanleiding tot jodenvervolgingen door de eeuwen heen. Veel onderzoekers menen dat het echter gaat om een zeer orthodoxe groep, verbonden aan de tempel.
Tempelbestuurders die regels en ceremonies belangrijker vinden dan datgene waar het uiteindelijk om moet gaan, om liefde en trouw, en die zich bedreigd voelen wanneer dat weer op de voorgrond wordt gezet. Of is het de weerklank van wat zich afspeelde binnen de gemeente van Johannes, ergens in Klein-Azië? Christen geworden joden zouden er uit de synagoge gebannen zijn. Hoe dan ook, de vijandigheid van deze groep liegt er niet om. Dat blijkt al uit hun dreigende houding en de uitdagende vraag die zij Jezus stellen naar zijn messianiteit.
Om eenheid in liefde en trouw
De scène speelt zich af in een zuilengalerij van de tempel in Jeruzalem tijdens het feest van de tempelwijding. Een acht dagen durend feest ter herinnering aan de her-inwijding van de tempel in 165 v.Chr., drie jaar na de ontwijding ervan door Antiochus IV Epifanes. Na de verwoesting van de tempel bleef het feest bestaan als Chanoeka, lichtfeest. Maar het licht dat Jezus vertegenwoordigt, wordt hier niet gezien. Er heerst winterse kilte. Twee keer verwijt Jezus zijn tegenstanders dat zij Hem niet kennen als goede herder (10,25-26). Daartegenover staat de wederkerigheid tussen Jezus en degenen die wel naar zijn stem luisteren. Jezus kent hen. Goedheid, duurzame liefde en trouw (Ps. 100,5) vormen het verband tussen Jezus en de Vader. Dat maakt hen één (Gr.: hen, onzijdig). De omstanders interpreteren het als één (Gr.: heis, mannelijk), als zou Jezus zichzelf ‘als God’ zien.
Vlak voor zijn arrestatie bidt Jezus om die eenheid in liefde en trouw voor iedereen, waarin Hij ons voorging. Zijn erfenis. Laten we die van harte aanvaarden. Samen één als erfgenamen van Jezus, die ons voorgaat.
Deze exegese is opgesteld door José Vos.