Menu

Premium

Exodus 19-40, Leviticus en Numeri

Exodus 19-40

In de tweede helft van het boek Exodus wisselen de narratieve gedeelten en de voorschriften elkaar af. Vooral in het eerste deel daarvan ontstaat daardoor een concentrische structuur. Het tweede gedeelte met de instructies over de bouw van het heiligdom heeft als tegenhanger de uitvoering van die instructies in deel IV. Daartussen (centraal) staat het verhaal van de verbreking en vernieuwing van het verbond (zie bijgaand schema over de opbouw van Ex. 19-40).

1. Sinai-verbond (19:1-24:11)

Dit eerste gedeelte van de wetgevende passage van Exodus bestaat uit vijf concentrisch gerangschikte passages, zoals in het schema op de volgende pagina al is aangegeven: afwisselend een verhaal en een serie wetsteksten.

Voorbereiding

In de eerste passage, de voorbereiding tot het verbond (19:1-25), doet Mozes alles wat God vraagt en functioneert hij als de bemiddelaar tussen God en het volk. De structuur van de eerste sequentie (Ex. 19:3-8a) is bepalend voor de Sinai-passages (19-24):

1

Mozes bestijgt de berg

(v. 3a)

2

Jhwh spreekt tot Mozes

(vv. 3b-6)

[3

Mozes spreekt tot Jhwh – afwezig element]

4

Mozes daalt af van de berg

(v. 7a)

5

Mozes spreekt tot het volk

(v. 7b)

6

Het volk spreekt tot Mozes

(v. 8a)

In 19:8b-15 vinden we een vergelijkbare reeks:

1

Mozes bestijgt de berg

(v. 8b)

2a

Jhwhspreekt tot Mozes

(v. 9a)

3

Mozes spreekt tot Jhwh

(v. 9b)

Opbouw van Exodus 19-40

I.

Sinai-verbond

(19:1-24:11)

A Verhaal: voorbereiding

(19:1-25)

B Wet: Decaloog

(20:1-17)

C Verhaal: theofanie

(20:18-21)

B’ Wet: verbondsboek

(20:22-23:33)

A’ Verhaal: verbondssluiting

(24:1-11)

II.

Instructies voor de bouw van het heiligdom

(24:12-31:18)

A Theofanie van de wetgeving

(24:12-18)

B Voorschriften voor de bouw van het heiligdom

(25:1-31:17)

C Slotvers

(31:18)

III.

Verbreking en vernieuwing van het verbond

(32-34)

A Verbreken van het verbond

(32:1-33:6)

B Verbondsvernieuwing

(33:7-34:35)

IV.

Bouw van het heiligdom

(35-40)

2b

Jhwhspreekt tot Mozes

(vv. 10-13)

4

Mozes daalt af van de berg

(v. 14)

5

Mozes spreekt tot het volk

(v. 15)

[6

Het volk spreekt tot Mozes – afwezig element]

Deze perikoop leert dat het volk bereid is alles te doen wat Jhwh via Mozes opdraagt: namelijk zich klaar maken en afstand houden.

Deze structuur is voor de derde maal te vinden in het laatste deel van de voorbereiding (19:20b-25) en wel met dezelfde inhoud als in vv. 8b-15. Hierdoor ontstaat een inclusie tussen vv. 8b-15: A en vv. 20b-25: A’. Daartussen staat het belangrijke verhaal van de verschijning op de Sinai. Dit heeft zelf een concentrische structuur:

a

donder, bliksem, bazuingeschal

b

het volk beeft

c

Mozes voert het volk naar buiten

c’

Jhwh daalt af op de berg

b’

de berg beeft

a’

stem en bazuingeschal

In het centrum van deze belangrijke perikoop staat de ontmoeting tussen God en het volk. Tijdens deze ontmoeting geeft God de Decaloog, de enige woorden die God rechtstreeks tot het volk – zonder bemiddeling – heeft gesproken.

De berg vervult duidelijk de rol van heiligdom: ondubbelzinnige aanduidingen hiervoor zijn: tijd (drie dagen voorbereiding) en ruimte [de voet van de berg is zoals het voorhof van de tempel (vgl. 27:9); het onderste deel van de berg is vergelijkbaar met het heilige (vgl. 26:33); de top waar alleen Mozes mag komen is te vergelijken met het heilige der heiligen, vgl. 26:33]. Ook de rook en het vuur op de berg zijn verwijzingen naar gelijkaardige verschijnselen bij het latere heiligdom (zie 40:34-38).

Decaloog

De Decaloog (20:2-17), ook de Tien Woorden of de Tien Geboden genoemd, bevat religieuze en ethische voorschriften. Ze zijn op de twee stenen platen geschreven (24:12; 31:18; 32:15; 34:1.4) die in de ark van het verbond worden bewaard (25:16).

Er bestaan twee tellingen van de Decaloog. De meeste protestantse kerken onderscheiden vijf geboden jegens God: geen andere goden vereren, geen beelden maken, Gods naam niet misbruiken, de sabbat onderhouden en vader en moeder eren; en vijf jegens de naaste: niet moorden, geen overspel plegen, niet stelen, niet vals getuigen en het bezit van de naaste niet begeren. In de katholieke en lutherse traditie zijn het eerste en tweede gebod samengenomen en is het laatste in tweeën gespitst: zijn zinnen niet zetten op de vrouw van de naaste en op het bezit van de naaste zijn afzonderlijke geboden.

Een vergelijking met de versie van de Decaloog uit Deuteronomium (5:6-21) toont een verschil in motivering, dat vooral in verband met het sabbatgebod opvallend is. Exodus motiveert het gebod in het licht van het scheppingsverhaal (zie Gen. 1:1-2:4), terwijl Deuteronomium een sociale motivering geeft.

De Decaloog geeft apodictische wetten, dat wil zeggen rechtsregels die een direct bevel (meestal in de tweede persoon) geven aan een individu. Het individu weet zich hierdoor persoonlijk aangesproken in tegenstelling tot het onpersoonlijk casuïstische wetssysteem dat casussen beschrijft (‘indien iemand dit of dat misdoet, dan volgt die straf’). De inleiding (Ex. 20:2) verwijst naar jhwh’s rol bij de uittocht en bevat zo een motivering om de geboden te onderhouden.

Theofanie

Na de Decaloog gaat de in 18-20a begonnen theofanie verder (wat een inclusie vormt). Hier wordt vooral beschreven hoe het volk reageert op de theofanie; het beeft en is bang. Mozes reageert met een heilsorakel: ‘Vrees niet’. Het volk moet de ervaring beschouwen als een beproeving (zoals bij eerdere ervaringen: 15:25; 16:4; 17:2. 7) om hun ‘vrees voor Jhwh’ te testen; dat is geen angst voor maar vertrouwen in de Heer.

Verbondsboek

Het verbondsboek (20:23-23:19) is zo genoemd naar Exodus 24:7 waar verhaald wordt dat Mozes bij de verbondssluiting voorleest uit het boek van het verbond. Dit boek wordt geïdentificeerd met Exodus 20:23-23:19.

In de openingsverzen van het verbondsboek (20:23-26) zet zich de apodictische stijl van de Decaloog voort met een serie cultische voorschriften; ook inhoudelijk sluiten ze aan bij de Decaloog, vooral bij de eerste twee geboden. Doordat het verbondsboek ook eindigt met cultische geboden (de zogenaamde cultische kalender: 23:10-19) kunnen we van een cultische omkadering spreken. Binnen dat kader staan casuïstisch geformuleerde voorschriften over schuldslavernij (A: 21:1-11), over het toebrengen van lichamelijke schade (B: 21:12-36) en over het aantasten van andermans bezit (A’: 21:37-22:16). Dit casuïstisch deel heeft een structuur ‘ omdat slaven (A) ook als bezit van hun meester werden beschouwd. Het deel B bestaat uit twee helften: 1) lichamelijke schade veroorzaakt door menselijk geweld (21:12-27) en 2) lichamelijke schade veroorzaakt door mogelijke nalatigheid (21:28-36). Precies in het midden van B vinden we de wet van de gelijkwaardige vergelding oflex talionis (‘oog om oog, tand om tand’) dat een ongebreidelde wraakzucht wil tegengaan zoals Lamech die beoefende (Gen. 4:23-24). Slaven genoten dat recht van gelijkwaardige vergelding niet. Zij werden in vrijheid gesteld ter compensatie van lichamelijke schade (21:26-27).

Na dit casuïstisch gedeelte volgt in 22:17-23:9 een serie met meestal apodictische wetten (met de vorm: ‘U zult/mag niet zoals in de Decaloog) betreffende cultische voorschriften I: verafschuwde praktijken (22:17-19); over sociale rechtvaardigheid I: zorg voor de wettelijk hulpelozen, vreemdelingen, weduwen en wezen (22:20-26); betreffende cultische voorschriften II: vervloeking van God en een vorst, en het afstaan van de eerstelingen aan God (22:28-30); en sociale rechtvaardigheid II: rechtvaardige rechtspraak (23:1-3, 6-9) en hulp aan de naaste met wie men in onmin leeft (23:4-5). Deze laatste verzen te midden van de passage over rechtvaardige rechtspraak zijn opvallend maar niet zo onlogisch. Met degene met wie men in een rechtsgeding te maken heeft, leeft men meestal ook in onmin. De wetten betreffende de sociale rechtvaardigheid (22:20-26; 23:1-9) doen een beroep op het rechtvaardigheidsgevoel want ze zijn juridisch niet af te dwingen; het gaat om ethische principes. Opvallend is dat aan het begin (22:20) en einde (23:9) als motivering wordt gegeven ‘want u hebt zelf alsvreemdeling in Egypte gewoond’. Hiermee wordt de overtuigingskracht van deze regels gekoppeld aan de eigen ervaringen van Israël in Egypte.

Na deze verordeningen van 21:1-23:9 volgt de al genoemde ‘cultische kalender’ (23 U0-19). In deze cultische regels wordt het principe van het sabbatjaar in de landbouw uiteengezet. In de wetten over de Hebreeuwse slaven aan het begin van het verbondsboek (21:2) was het sabbatjaar ook genoemd als een jaar van vrijlating van wie zichzelf, en eventueel zijn gezin, als slaaf had moeten verkopen omdat hij zijn schulden niet meer kon afbetalen. Hier in Exodus 23 is het een sabbatjaar voor de akkers waardoor de armen kunnen verzamelen wat in het zevende jaar spontaan opgroeit. Zo heeft de ecologische maatregel ook een sociale dimensie.

Het verbondsboek wordt afgesloten met een epiloog die aanspoort tot het onderhouden van de voorschriften. Het stuk is te vergelijken met de zegeningen zoals die voorkomen in Leviticus 26 en Deuteronomium 28, zegeningen die voortkomen uit gehoorzaamheid aan de wet. Verschillend is wel dat de zegeningen niet zijn verbonden met de bepalingen van het verbondsboek maar nieuwe voorschriften bevatten. De passage bestaat uit drie delen met eenzelfde structuur (23:20-22. 23-26. 27-33):

a

‘Ik zend voor u uit’

(vv. 20. 23. 27-28)

b

voorschrift: trouw aan de Heer

(vv. 21-22a. 24-25a. 32-33)

c

belofte: bescherming

(v. 22b)

overvloed

(vv. 25b-26)

en bescherming (inclusie!)

(vv. 29-31)

Verbondssluiting (24:1-11)

In deze passage over de verbondssluiting keren we terug naar het verhaal zoals in 19:1-25 en 20:18-21. Inhoudelijk zijn er veel overeenkomsten met de eerste passage: de typische zesvoudige structuur is hier ook te herkennen. Er zijn twee gedeelten: het ene (vv. 1-2. 9-11) beschrijft de verbondsmaaltijd met Mozes, Nadab, Abihu en de zeventig oudsten waarbij zij God kunnen aanschouwen; in het tussenstuk (vv. 3-8) heeft de verbondssluiting plaats aan de voet van de berg. Mozes stelt al de woorden van het verbond op schrift en na het brengen van offers leest hij de bepalingen voor aan het volk. De verbondssluiting met de oudsten op de berg is als een envelop rond de plechtigheid aan de voet van de berg gelegd.

2. Instructies voor de bouw van het heiligdom (24:12-31:18)

Dit deel vormt het tweede legislatief gedeelte van Exodus waarin God instructies geeft voor de bouw van het heiligdom. Zijn instructies worden in Exodus 35-39 nauwkeurig uitgevoerd door Mozes en zijn vaklui.

Theofanie van de wetgeving (24:12-18)

Mozes bestijgt de berg weer, nu samen met Jozua, om er de platen met de wetten te ontvangen. In het afsluitende vers van deel II (31:18) wordt het overhandigen van de platen als een voltooide handeling herhaald. Volgens 34:28 bevatten ze de tien geboden, hoewel deze laatste passage in de Hebreeuwse grondtekst Mozes eerder dan God aanduidt als schrijver van de stenen platen. Aäron blijft samen met Chur achter om rechtszaken waar te nemen. Dit impliceert dat Mozes lang weg blijven, wat uiteindelijk ook zo is: veertig dagen ennachten. De Israëlieten hebben dus de tijd om te morren over Mozes’ lange afwezigheid, die de aanleiding is tot de ontrouw met het gouden kalf, waarmee het derde deel van Exodus 19-40 aanvangt (hfdst. 32). Veertig is ook een getal vol symboliek: veertig dagen (Gen. 7:12; Jona 3:4) is dikwijls een ongunstige tijd maar ook een periode van bekering en uitzuivering. De theofanie gebruikt beelden (wolk, vuur) die reeds zijn voorgekomen in eerdere theofanieën (o.a. 19:16-18). Hierdoor is deze passage verbonden met het eerste deel. Anderzijds is de lange duur van Mozes’ verblijf op de top gelieerd aan de hele wetgeving die hij ontvangt in Exodus 25-31.

Voorschriften voor de bouw van het heiligdom (25:1-31:17)

De voorschriften kunnen als volgt worden ingedeeld:

  • Het materiaal (25:1-9)

  • Het heiligdom (25:10-27:21). Het eerste object van het heiligdom dat wordt beschreven en tevens het belangrijkste is, is de ark met het deksel. Ze moeten van zuiver goud worden gemaakt. Het deksel met twee cherubs aan de uiteinden heet in het Hebreeuws kapporet, dat de woordstam kpr (‘verzoenen’) bevat. Het deksel is daardoor niet alleen een soort troon voor Gods aanwezigheid maar speelt ook een rol in het verzoeningsritueel op de dag van de verzoening: Jom Kippoer (zie Lev. 16).

  • De priesters en hun taken, (Ex. 28-29) met de vermelding van het dagelijks offer in 29:3842. Dit offer en het aandeel van de priester wordt in Leviticus 1:1-17 en 6:2-6 meer gedetailleerd beschreven. Ook Numeri 28:2-8 vermeldt de regeling, overigens in bijna identieke bewoordingen als Exodus.

  • Verdere cultische voorschriften (Ex. 30).

  • De vaklieden (31:1-11).

  • De sabbat (31:12-17).

Slotvers

Het slotvers van deel II (31:18) herhaalt wat in het openingsvers (24:12) was aangekondigd. De wetgeving is nu compleet.

3. Verbreking en vernieuwing van het verbond (Ex. 32-34)

Verbreken van het verbond (32:1-33:6)

Het verbreken van het verbond wordt verteld volgens het model van een opstand tegen God. Dit model komt in het boek Numeri verschillende malen voor. Niet altijd zijn alle elementen aanwezig maar het algemeen schema is duidelijk zichtbaar. Opvallend is dat we dit schema hier twee keer vinden: Exodus 32:1-14 en 32:15-33:6.

a

Het volk mort tegen God of Mozes (over God)

(32:1-6)

b

God wordt toornig

(32:7-9)

c

Hij straft het volk of dreigt met straf

(32:10)

d

Mozes bidt voor het volk

(32:11-13)

e

Het volk wordt gered

(32:14)

Hiermee had het verhaal kunnen eindigen, maar na de afdaling van Mozes van de berg (32:15-16) begint het opnieuw, nu met Mozes in de hoofdrol. Mozes reageert alsof hij niet weet wat er gaande is in het kamp.

a’

Het volk mort tegen God: hier in de vorm van cultisch zingen voor het afgodsbeeld

(32:17-18)

b’

Mozes wordt toornig

(32:19-26)

c’

Hij straft het volk of dreigt met straf

(32:27-29)

d’

Mozes bidt voor het volk

(32:30-31)

e’

Het volk wordt gered

(32:32-33:5)

verbondsvernieuwing (33:7-34:35)

Door de ontrouw met het gouden stierkalf is het verbond dat God met het volk op de berg Sinai had gesloten geschonden. Een verbondsvernieuwing is dus noodzakelijk. De nieuwe verbondssluiting vindt niet op de berg plaats maar in de tent van de samenkomst. Toch zijn er veel overeenkomsten met de theofanie op de Sinai: het kamp is op een afstand van de beide plaatsen van de verbondssluitingen, (33:7; vgl. 19:17); het volk blijft op een afstand staan (33:8; vgl. 20:18), de wolk duidt op aanwezigheid van God (33:9-10; vgl. 19:16); Mozes wordt begeleid door Jozua (33:11; vgl. 24:13); Mozes is de unieke bemiddelaar tussen God en zijn bijzonder volk Israël (33:12-17; vgl. 19:5); de theofanie heeft plaats voor het aangezicht van Mozes (33:18-23; vgl. 24:9-11). Uiteraard is de opdracht twee stenen platen te maken gelijk aan de vorige de sterkste intertekstuele band tussen beide theofanieën.

Zoals bij het Sinaiverbond te midden van de theofanie de Decaloog wordt gegeven (19:120:21), zo volgt bij de verbondsvernieuwing na de theofanie (33:18-34:9) een serie voorschriften (34:10-26) die ook ‘tien woorden’ (34:28) worden genoemd. Omdat deze lijst van geboden volledig betrekking heeft op de cultus wordt ze de Cultische Decaloog genoemd, in tegenstelling tot de eerste Decaloog, die ook ethische verplichtingen bevat. Nadat God de geboden heeft meegedeeld, deelt Mozes de inhoud van de verbondsverplichting mee aan het volk. Daarbij verschijnt de heerlijkheid op Mozes’ gelaat, een afstraling van Gods heerlijkheid. Dit correspondeert als een inclusie met de zichtbare heerlijkheid van God tijdens zijn theofanie voorafgaande aan de verbondsvernieuwing (33:18-23). Anderzijds vormt het onderdeel over de heerlijkheid van Mozes een parallel met het tweede deel van de theofanie bij de eerste verbondssluiting (20:18-21):

Eerste verbondssluiting op Sinai

Verbondsvernieuwing in tent

Theofanie deel I (19:1-25)

Theofanie (33:18-34:9)

Ethische Decaloog (20:1-17)

Cultische Decaloog (34:10-28)

Theofanie deel II (20:18-21)

Heerlijkheid van Mozes (34:29-35)

4. Bouw van het heiligdom (Ex. 35-40)

Deze hoofdstukken behandelen de uitvoering van de instructies over de bouw van het heiligdom die Mozes in Exodus 25-31 kreeg. Wanneer we instructies en uitvoering vergelijken stellen we een concentrische opbouw vast:

Instructies (24:12-31:18)

a

De wolk op de Sinai

(24:12-18)

b

Richtlijnen voor de bouw van het heiligdom

(25:1-31:11)

c

Richtlijnen betreffende de Sabbat

(31:12-17)

Uitvoering (35:1-40:38)

c’

Richtlijnen betreffende de Sabbat

(35:1-3)

b’

De bouw van het heiligdom

(35:4-40:33)

a’

De wolk boven het heiligdom

(40:34-38)

Dank zij deze symmetrie komt de sabbat zeer centraal te staan. De beschrijving van de bouw van het heiligdom is grotendeels een herhaling van de instructies. Slechts hier en daar verschillen de details of is de volgorde niet dezelfde. Zo wordt in de instructies begonnen met een beschrijving van de ark, tafel en kandelaar (25:10-39) maar in de uitvoering met de tent. Voor beide volgorden is wat aan te voeren: de ark is het voornaamste cultus-voorwerp en staat daarom voorop in de instructielijst maar bij de uitvoering begint men met de woning en daarna met de binneninrichting.

In de eerste helft van het slothoofdstuk wordt het heiligdom opgericht door Mozes, alles volgens de opdrachten gegeven op de berg Sinai. Voortdurend wordt herhaald dat Mozes dit deed ‘zoals de Heer hem bevolen had’. Dat de uitvoering volledig volgens plan is verlopen, doet denken aan het scheppingsverhaal. Daar kondigt God de scheppingsdaden eerst aan: ‘En God sprak: “er moet …. zijn”‘, waarna de exacte uitvoering volgt (zie Gen. 1). Ook de slotconclusie: ‘Daarmee voltooide Mozes gans het werk’ in Exodus 40:33 is een verwijzing naar het scheppingsverhaal (Gen. 2:2).

In de tweede helft (40:34-38) neemt God bezit van de tent door haar te overdekken met de wolk die bij eerdere theofanieën de berg Sinai bedekte (24:12-17). Nu bezet die heerlijkheid Gods de tent waardoor een inclusie ontstaat met het begin van deel II. Hierdoor kon God met zijn volk mee trekken. Gods aanwezigheid is niet meer verbonden met de statische berg maar met de verplaatsbare tent. De laatste verzen verwijzen dan ook naar de tocht die Israël verder zal ondernemen. Maar eerst zullen ze nog een tijd bij de Sinai blijven. Er moet nog een hele reeks andere wetten worden gegeven op die plaats, niet meer vanaf de berg maar vanuit de tent. Die wetten volgen in de boeken Leviticus en Numeri.

Theofanie (Ex. 34:6-7) en intertekstualiteit

Ter afsluiting gaan we nog even in op de belangrijke tekst Exodus 34:6-7 waar God zichzelf voorstelt als ‘een barmhartige en genadige God, geduldig en groot in liefde en trouw, die goedheid bewijst tot in de duizendste generatie’. De laatste eigenschappen om God te karakteriseren kwamen reeds voor in de Decaloog (Ex. 20:5-6 en paralleltekst Deut. 5:9-10).

In het kader van het beeldenverbod had God verklaard dat hij goedheid bewijst tot het duizendste geslacht voor wie hem liefhebben (en de schuld wreekt tot de derde en vierde generatie). God motiveert dat daar door te wijzen op zijn jaloersheid: hij duldt geen concurrentie, en daarom mogen de Israëlieten zich niet neerbuigen voor (goden)beelden. Jeremia verwijst in 32:18 om Gods grootheid te beschrijven ook naar zijn genadegevende en wraaknemende karakter.

Andere teksten waarin een deel van Exodus 34:6-7 (over Gods barmhartigheid en genade) doorwerkt, zijn Numeri 14:18, Psalm 86:15, Joël 2:13 en Jona 4:2. In Numeri, in de Psalm en in Joël worden deze eigenschappen van God gememoreerd om redding af te smeken. Omdat God zo genadig is wie zelf rein is of wie zich bekeert, op zijn goedheid rekenen. Jona citeert Gods eigenschappen uit Exodus 34:6 echter in een klacht. In het licht van de vorige passages waar deze belangrijke geloofsbelijdenis uit Exodus wordt geciteerd is het tekstgebruik door Jona de wereld op zijn kop. Het is dan ook op en top ironisch en helemaal in overeenstemming met Jona’s overige gebruik van interteksten (bijv. in de psalm in Jona 2). Jona klaagt over Gods barmhartigheid omdat God de Ninevieten, die zich bekeerd hebben, wil sparen. De Ninevieten behoren tot de grootste vijanden van Israël en worden door de Israëlieten – hier gesymboliseerd door Jona – gehaat omwille van het lijden dat ze Israël in de loop van de geschiedenis hebben aangedaan. Dat God hen vergeeft nadat ze zich hebben bekeerd, is voor Jona onaanvaardbaar. Jona ontkent niet Gods genadig karakter dat in Exodus en de andere teksten wordt bejubeld maar voor hem is het, toegepast op de gehate Ninevieten, onaanvaardbaar.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken