Ezechiel 1,28b-3,3
Bij Ezechiël 1,28b-3,3
Ezechiël heeft een visioen, een dagdroom waarin God aan hem verschijnt en tot hem spreekt. ‘Ga stevig op je voeten staan, Ezechiël, want dan kan Ik eens even goed met je praten,’ zegt God. Dat doet Ezechiël. En dan gaat God verder: ‘Je bent hier ver van huis, samen met de andere Israëlieten. Ik stuur jou nu naar hen toe. Ik ben ontevreden over mijn volk. Jij moet ze waarschuwen. En schrik maar niet als de mensen streng en bozig zijn, en niet willen luisteren. Dan moet jij ook gewoon streng en bozig zijn, en je er niks van aantrekken. Ik maak jou, Ezechiël, tot mijn profeet, en jij moet mijn woorden doorgeven aan de mensen. Niet voor niks heb Ik gezorgd dat ze zo ver van Jeruzalem in een vreemd land zijn. Ik vind dat ze niet goed om Mij denken, terwijl Ik hun God ben. En Ik vind dat ze een hard hart gekregen hebben. Daarom stuur Ik jou, Ezechiël. En nu nog iets: voordat je gaat, hier, eet op. Mond open en kauwen.’ En weet je wat God Ezechiël in de mond gaf? Een boekrol! Een rol papyrus met woorden erop, aan twee kanten. Wat voor woorden? Nou, niet zulke mooie. Woorden van gejammer, gezucht en geklaag. Tja, hoe gek het ook klinkt, Ezechiël deed z’n mond toen maar open en begon de boekrol op te eten. Alle klaagwoorden verdwenen in zijn mond. En, hoe smaakt het, Ezechiël? Bitter, zuur, zoet of zout? ‘Hmmm, ik proef, ik proef… Je zult het niet geloven, maar ik proef de zoete smaak van honing,’ zei Ezechiël. En alles werd verteerd in zijn maag.
Wat vinden jullie van dit verhaal? Stel je eens voor dat je ook woorden op moest eten, wat voor soort woorden zou je dan kiezen?
(Schrijf of teken een papiertje vol met geklaag, gejammer en gezucht. Rol het papiertje op.)