Genoeg hebben
Alternatief bij 6e zondag van de zomer (Deuteronomium 8:1-6, Filippenzen 4:10-20 en Johannes 6:1-15)
Volgens het klassieke Romeinse missaal wordt het verhaal van de wonderbare spijziging (Johannes 6:1-15) gelezen op de vierde zondag van de Veertigdagentijd, zondag Laetare. In het alternatieve spoor van het Johannesevangelie is het toegewezen aan de zesde zondag van de zomer en zal er vanwege de inhoud voor gekozen zijn het te lezen naast het mannaverhaal in Deuteronomium 8:1-6. Zo’n plaatsing heeft iets van een gedwongen huwelijk. Maar soms stelt het de exegeet ook voor verrassende ontdekkingen.
In de mannaverhalen in Deuteronomium en Exodus gaat het om eten dat je niet kent. Als de zonen en dochters van Israël het manna zien vragen ze: ‘Wat is dat? (Hebr.: man hoe’) want ze wisten niet wat het was (Hebr.: mah-hoe’)’ (Exodus 16:15). In de naam van dit hemelse voedsel (Hebr.: man) zit dus het ‘niet kennen’ ingebakken. In de Deuteronomiumlezing lijkt daarop te worden voortgeborduurd: ‘(De Ene) deed je het manna eten dat je niet kende en ook je vaderen niet hebben gekend’ (8:3 – NB).
Opdat je zult leven
De Ene deed Israël het manna eten dat het niet kende, om het te doen erkennen dat de mens niet bij brood alleen leeft, maar ‘bij al wat uitgaat uit de mond van de Ene’ (Deuteronomium 8:3). Zo leidt dit ‘niet kennen’ tot de erkenning van wat maakt dat de mens zal leven. Dit sluit aan bij 8:1: ‘Heel het gebod dat Ik je heden gebied, zult ge bewaken en doen – opdat ge leven zult (…).’ Bij het bewaren en doen van ‘heel het gebod’ en bij ‘al wat uitgaat uit Gods mond’ gaat het dus in wezen om hetzelfde: dat de mens zal leven. Waar het woord ‘de mens’ (Hebr.: ha-’adam) klinkt, is het paradijs niet ver weg. Het ‘beproeven’ (Hebr.: nasah – 8:2) was niet om de mens te laten verhongeren in de woestijn, maar om hem/haar de weg te laten vinden naar ‘het land’ (8:1.7-10), dat paradijselijke trekken heeft en hier klinkt als een ha-maqom, je thuis, the place to be.
Pesach is nabij
Op dit punt kunnen we de sprong naar het Johannesevangelie maken. Daar gaat het net als in Deuteronomium om het ‘beproeven’ (Gr.: peiradzoo – Johannes 6:6) van de mens. Hier heeft dat betrekking op Jezus’ raadselachtige vraag: ‘Waar kunnen wij zoveel broden kopen dat zij hier te eten hebben?’ (6:5) Je kunt je dan afvragen of deze raadselachtigheid ook leidt tot eenzelfde soort erkenning als in Deuteronomium. Is ook hier sprake van oerbegrippen, zoals ‘de mens’ en ‘het land’, die duiden op herstel van leven? Gaat het ook hier om de mens die door zijn gehoorzaamheid aan God leeft in verbondenheid met de aarde?
Zo’n oerbegrip duikt op, als we lezen waar de mensen gaan aanliggen: ‘En er was een grote weide in dat oord’ (8:10). Het woord ‘weide’ of ‘gras’ (Gr.: chortos) zou niet eens zo opvallen als er niet ‘in dat oord’ (Gr: en tooi topooi) bij had gestaan. Dan spitsen wij de oren. Want we denken meteen aan Genesis, aan de aarde die naar buiten doet gaan al wat groen is (1:11.12.29.30), maar ook aan de beproeving van Abraham en zijn gehoorzaamheid die hem leidde tot ‘het oord’ (Hebr.: ha-maqom) dat hij op de derde dag van verre ziet als hij zijn ogen heeft opgeheven (Genesis 22:1-3). Als je dan weet: ‘Pesach is nabij, hét feest van de Judeeërs’ (Johannes 6:4), kun je vermoeden dat via ‘in dat oord’ invulling wordt gegeven aan de verlossing, in verleden en toekomst, die op het Pesach van de Judeeërs elk jaar wordt gevierd.
Eucharistie
Wat deze Zoon van de Vader te wachten staat als het Pesach is – zijn binding en losmaking, zijn sterven en verrijzen – zal het teken zijn waaraan ieder zal erkennen dat de mens, ha-’adam, zal leven bij wat van God is uitgegaan. De weide is ‘het oord’ waar zij die op weg zijn om Pesach te vieren de verlossing van verre kunnen zien. Wat nu voor ligt, is de erkenning dat Hij die in dit oord de broden aanneemt, de dankzegging uitspreekt (Gr.: eucharisteoo) en ze uitdeelt (6:11) – zoals de voorganger doet in de eucharistie – de Zoon is die gebonden is en op last van de Ene losgemaakt zal worden. Of, aansluitend bij het naderende Pesachfeest, dat Hij is wie de menigte zegt dat Hij is: ‘waarlijk de profeet die komende is tot de wereld’ (6:14). Het teken (6:14) dat de menigte tot deze erkenning brengt, staat in het mannaverhaal in Exodus zo beschreven: ‘die veel had heeft niets overgehouden, die weinig had ontbrak het aan niets’ (Exodus 16:18).
Ich habe genug
De mens zal leven als de overvloed van de een wordt aangewend om het tekort van de ander te lenigen. Een situatie als bij de schepping wordt bereikt als het broodnodige evenwicht wordt gevonden tussen teveel en tekort, tussen overvloed en schaarste. Paulus wijst hierop in zijn citaat van Exodus 16:18 (2 Korintiërs 8:13-14). De sleutel voor het opengaan van het land of het paradijs lijkt te liggen in het woord ‘voldoende’. Filippus wijst hierop wanneer hij zegt dat vele broden ‘niet genoeg zijn’ (Gr.: ouk arkeoo – Johannes 6:7), en Paulus als hij zegt dat hij heeft geleerd om in alle omstandigheden ‘genoegzaam’, ‘bescheiden’, ‘tevreden’ te zijn (Gr.: autarkès – Filippenzen 4:11).
Bach schreef de cantate Ich habe genug (BWV 82), bij het feest van de Opdracht van de Heer in de tempel (2 februari). Goed om af en toe te beluisteren, ter matiging van onze overdreven zucht naar overvloed en groei. Een evenwichtig leven in overeenstemming met de aarde, een rechtvaardig vruchtgebruik en een sociale omgang met de werkers, begint en eindigt bij het woord ‘genoeg’. Dit te erkennen leert de Bijbel ons.
Deze exegese is opgesteld door Henk Schoon.